Commissie: Water
Categorie: Kosten / Overeenkomst
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
160018/171058
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
In het onderhavige geschil klaagt de consument over de omvang van het in rekening gebrachte waterverbruik. Naar aanleiding van een klacht van de consument en het – aanvankelijk – ontbreken van bewijs van de eindstand van de afgenomen watermeter, werd het verbruik door de ondernemer op de oude meter gereduceerd tot 80 m3 en werd het verbruik op de nieuwe meter daarbij opgeteld, zodat een verbruik van 98 m3 in rekening werd gebracht. Dit verbruik wordt door de consument betwist. De ondernemer heeft, voordat de consument zich tot de commissie had gewend, het voorstel gedaan om het eerdere aanbod gestand te doen en daarmee het ongemak van de consument te compenseren. De commissie kan zich vinden in het voorstel van de ondernemer. Nu uit de stukken blijkt dat de ondernemer zijn voorstel gestand doet alsook het klachtengeld aan de consument zal vergoeden en het verlangen van de consument om slechts 80 m3 in rekening te brengen niet in overeenstemming is met het ‘meter=meter’ uitgangspunt, dient de klacht van de consument ongegrond te worden verklaard.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het door de ondernemer op de jaarafrekening van 23 oktober 2021 in rekening gebrachte verbruik van water.
De consument heeft de klacht aan de ondernemer voorgelegd.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De klacht betreft het in rekening gebrachte verbruik van 141 m3. Na het indienen van de klacht heeft de ondernemer het verbruik aangepast naar 98 m3. Het is onduidelijk op welke wijze de ondernemer dit verbruik heeft berekend.
Als gevolg van de uitname van de oude meter is deze niet meer beschikbaar om het verbruik objectief vast te stellen. Het is onjuist dat de ondernemer uitgaat van een gemiddeld verbruik in de laatste jaren van 80 m3, behalve voor de periode van 21 september 2020 – 29 september 2021, waarvoor een verbruik van 98 m3 wordt aangehouden. Aanvankelijk was zelfs sprake van een in rekening te brengen verbruik van 141 m3, maar dat heeft de ondernemer gecorrigeerd.
De consument kan zich niet vinden in het schikkingsvoorstel van de ondernemer van 31 mei 2022 omdat slechts het klachtgeld wordt vergoed en het geschil over het verbruik in stand blijft. De stand van de alsnog gepresenteerde foto van de afgenomen meter dient geen gevolgen te hebben voor dit geschil.
De consument verlangt dat hij wordt afgerekend met een verbruik van 80 m3 dan wel een vergoeding ontvangt voor de slordige gang van zaken bij de ondernemer.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De klacht betreft het in rekening gebrachte verbruik.
Begin juli 2021 wordt de watermeter door een monteur van de ondernemer vervangen. De eindstand bedraagt blijkens de door de monteur gemaakte foto, die pas later boven water komt, 1286 m3. Op 23 oktober 2021 wordt de perioderekening aan de consument gezonden waarbij een verbruik van 141 m3 wordt afgerekend. De consument gaf aan te twijfelen aan de eindstand van de oude meter en omdat de foto daarvan op dat moment niet beschikbaar was, wordt aan de consument het voorstel gedaan om het verbruik op 80 m2 te bepalen. Op de nieuwe meter was al een verbruik van 18 m3, zodat de perioderekening gecorrigeerd tot een verbruik van 98 m3. De consument is het hiermee niet eens, maar de ondernemer blijft bij haar aanbod.
Het is juist dat de foto in eerste instantie niet kon worden gevonden. De foto levert echter het bewijs van het verbruik en op grond van de Algemene Voorwaarden zou de ondernemer dan ook gerechtigd zijn om een verbruik van 141 m3 in rekening te brengen. Gelet op het eerder gedane aanbod zal de ondernemer daartoe niet overgaan. Daarmee is het ongemak voor de consument ruimschoots gecompenseerd.
Het gemeten verbruik is wat hoger dan in de voorgaande jaren. Het is echter niet aan de ondernemer om daarvoor een verklaring te geven.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
In het onderhavige geschil klaagt de consument over de omvang van het in rekening gebrachte waterverbruik. Aanvankelijk werd een volume van 141 m3 in rekening gebracht. Naar aanleiding van de klacht van de consument en het – aanvankelijk – ontbreken van bewijs van de eindstand van de afgenomen watermeter, werd het verbruik door de ondernemer op de oude meter gereduceerd tot 80 m3 en werd daarbij het verbruik op de nieuwe meter bij opgeteld, zodat een verbruik van 98 m3 in rekening werd gebracht.
Dit verbruik wordt door de consument betwist, ook nadat de foto beschikbaar komt met daarop de eindstand. De consument beroept zich daartoe op het historische verbruik. Bovendien is het volgens de consument slordig dat de ondernemer in een zeer laat stadium met de foto op de proppen komt. Om die reden wijst de consument dan ook de aangeboden schikking af.
Het staat vast dat de foto niet aanstonds beschikbaar was hetgeen mede de aanleiding is geweest voor de klacht van de consument. De ondernemer heeft echter voordat de consument zich tot de commissie had gewend, het voorstel gedaan om het eerdere aanbod gestand te doen en daarmee het ongemak van de consument te compenseren.
De commissie kan zich vinden in het voorstel van de ondernemer dat zij een redelijke oplossing vindt voor het door de consument ondervonden ongemak. Nu uit de stukken blijkt dat de ondernemer zijn voorstel gestand doet en dus ook het klachtengeld aan de consument zal vergoeden en het verlangen van de consument om slechts 80 m3 in rekening te brengen niet in overeenstemming is met het ‘meter=meter” uitgangspunt, dient de klacht van de consument ongegrond te worden verklaard.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer een bijdrage in de behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Water, bestaande uit
mr. F.C. Schirmeister, voorzitter, drs. L. van Rootselaar en mr. P. Dekker-Stam, leden, op 6 september 2022.