![De Geschillencommissie](/wp-content/uploads/2019/02/logo-gsc.png)
Commissie: Advocatuur Zakelijk
Categorie: Declaratie
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
75509
De uitspraak:
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de op 25 augustus 2011 door het kantoor van eiser, [naam kantoor] (hierna te noemen: het kantoor), en verweerster getekende overeenkomst, waarin wordt verwezen naar de Klachten- en Geschillenregeling Advocatuur, bij welke geschillenregeling partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of de uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie).
Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement). De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede mannen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Als plaats van arbitrage is Utrecht vastgesteld. Standpunt eiser Eiser wenst de declaratie, die verweerster ondanks dat daarover met haar is gesproken niet heeft voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen. Voor het standpunt van eiser verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting. In de kern komt het standpunt van eiser op het volgende neer. [Naam advocaat] (hierna te noemen: de advocaat) heeft aan [naam cliënte] (hierna te noemen: de cliënte) rechtsbijstand verleend in een letselschadegeschil en daartoe ten behoeve van de cliënte werkzaamheden verricht. Aangezien [de verzekeringmaatschappij] de aansprakelijkheid voor de aan de cliënte toegebrachte letselschade heeft erkend, is het niet nodig geweest voor de cliënte gefinancierde rechtshulp aan te vragen. Bovendien zou bij de aanvraag voor een toevoeging op de vraag van de Raad voor Rechtspraak of de cliënte recht heeft op uitkering van een derde moeten worden geantwoord dat de cliënte daar van [de verzekeringsmaatschappij] recht op heeft. De advocaat heeft de cliënte voor de verrichte werkzaamheden zijn facturen gestuurd, waarvan de cliënte van de nota met nummer 9110538 van 19 september 2011 een restantbedrag van € 498,95 onbetaald heeft gelaten. Het betreft kosten die [de verzekeringsmaatschappij] heeft geweigerd te vergoeden omdat deze door de cliënte zijn veroorzaakt door van advocaat te wisselen. Dat [de verzekeringsmaatschappij] heeft geweigerd deze kosten te vergoeden, kan de advocaat zich wel voorstellen, maar hij heeft de werkzaamheden wel moeten verrichten. De cliënte heeft in het kader van het geschil over de betaling van dat bedrag een klacht ingediend bij de Deken van de Orde van advocaten in [het arrondissement] die de klacht heeft behandeld als een verzoek om bemiddeling. Dat heeft ertoe geleid dat de advocaat het dossier ter begroting aan de commissie diende voor te leggen. De advocaat verzoekt de commissie, gelet op hetgeen hij naar voren heeft gebracht, de cliënte te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 498,95. Standpunt verweerster Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting. In de kern komt het standpunt van de cliënte erop neer dat de kosten van de door de advocaat verleende rechtsbijstand door verzekering worden gedekt. De cliënte heeft bij haar eerste bezoek aan de advocaat hem daarvan op de hoogte gesteld en haar verzekeringskaartje bij de advocaat op tafel gelegd. De cliënte ziet dan ook geen reden de advocaat meer te betalen dan hem reeds door de verzekering is vergoed. Behandeling van het geschil
Op 27 augustus 2013 heeft te [plaatsnaam] de mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de arbiters, bijgestaan door [naam plaatsvervangend secretaris] fungerend als plaatsvervangend secretaris. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht. Beoordeling van het geschil De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. De advocaat heeft ter zitting meegedeeld dat het openstaande bedrag van € 498,95 voornamelijk ziet op een in rekening gebracht van twee uur voor het inlezen van het dossier van een andere advocaat, van wie de cliënte rechtsbijstand had ontvangen voordat zij zich tot de advocaat heeft gewend. Ten aanzien hiervan overweegt de commissie dat de cliënte, die zich na ongevalsletsel tot de advocaat heeft gewend om rechtshulp tot verhaal van letselschade, erop heeft mogen vertrouwen dat de advocaat, zoals deze ter zitting heeft bevestigd, door de advocaat te maken kosten zou kunnen verhalen op de verzekeraar, in het bijzonder waar [de verzekeringsmaatschappij] de aansprakelijkheid voor de letselschade heeft erkend. In deze zaak is de cliënte voor de vergoeding van de door de advocaat gemaakte kosten geheel afhankelijk van de bereidheid van [de verzekeringsmaatschappij] deze te vergoeden, waar de advocaat op te maken, althans in rekening te brengen kosten, invloed kan uitoefenen, zoals ook volgt uit de mededeling van de advocaat ter zitting, niet uit te sluiten te hebben willen afzien van declaratie van het bedrag van € 498,95 indien de cliënte niet naar een andere advocaat zou zijn overgestapt. Niet weersproken is dat de cliënte, toen zij zich om rechtshulp tot de advocaat wendde, een verzekeringspasje heeft overgelegd en daarmee te kennen heeft gegeven erop te vertrouwen dat haar kosten door verzekering zouden worden gedekt. De advocaat heeft hiertegen weliswaar aangevoerd de cliënte voor de keuze te hebben gesteld tussen rechtsbijstand van de eigen rechtsbijstandverzekeraar dan wel door de advocaat, maar naar het oordeel van de commissie was in de gegeven omstandigheden van de cliënte in redelijkheid niet te verwachten dat zij, toen zij de hulp van de advocaat inriep, zich realiseerde dat, indien de advocaat kosten zou maken die [de verzekeringsmaatschappij] niet bereid zou zijn te vergoeden, deze kosten voor haar rekening zouden komen. Niet gesteld of anderszins gebleken is dat de advocaat de cliënte, in weerwil van het gebaar waarmee de cliënte te kennen heeft gegeven erop te vertrouwen dat de te maken kosten door verzekering zouden zijn gedekt, de cliënte uitdrukkelijk erop heeft gewezen dat niet alle kosten, te beginnen met de kosten van het inlezen van het dossier van de advocaat die de cliënte eerder rechtshulp had geboden, voor vergoeding in aanmerking zouden komen. Door van de cliënte te verlangen met name deze kosten, die [de verzekeringsmaatschappij] weigert te vergoeden, voor haar rekening te nemen, heeft de advocaat, naar het oordeel van de commissie, niet geheel gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. De vordering is, gelet op het hiervoor overwogene, niet gegrond en zal daarom worden afgewezen. De commissie zal de advocaat als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 90,75 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënte te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie. Nu de advocaat de arbitragekosten reeds aan de commissie heeft voldaan, zal de commissie niet overgaan tot veroordeling van de advocaat tot betaling daarvan. Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De commissie: wijst de vordering van eiseres tot veroordeling van verweerster tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 498,95 af; wijst het meer of anders verzochte af. Dit arbitraal vonnis is gewezen te Utrecht op 23 oktober 2013 en door de arbiters van de Geschillencommissie Advocatuur ondertekend.