consument mocht ervan uitgaan dat er een vaste prijs was afgesproken.

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Opdracht    Jaartal: 2015
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 93887

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de hoogte van de kosten van de door de advocaat verleende diensten.

De cliënt heeft een openstaand bedrag van € 780,54 niet aan de advocaat voldaan en dit bedrag overeenkomstig het Reglement van de commissie in depot gestort.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting.

In de kern komt de klacht op het volgende neer.
De cliënt heeft zich tot de advocaat gewend met het verzoek zijn belangen te behartigen inzake de omgangsregeling met zijn zoon. Partijen zijn overeengekomen dat de werkzaamheden door de advocaat zouden worden verricht tegen een bedrag van € 1.000,–. Het afgesproken bedrag was inclusief BTW. Met de factuur van 10 september 2010 is echter, in afwijking van de gemaakte prijsafspraak, een bedrag van € 780,54 boven het reeds betaalde bedrag van € 1.000,– in rekening gebracht. De advocaat heeft eerst drie jaar daarna, eind 2014, deze factuur trachten te incasseren.

Mevrouw [naam kantoormedewerker advocaat] van het kantoor van de advocaat heeft bij brief van 12 januari 2015 het bestaan van de prijsafspraak erkend. Toch verwijst zij met haar brief van 15 januari 2015 naar een opdrachtbevestiging d.d. 3 februari 2010 waarin een tarief van € 175,– per uur wordt genoemd. De cliënt is alleen bekend met de opdrachtbevestiging d.d. 1 februari 2010.

De cliënt ziet als oplossing van het geschil dat de advocaat de prijsafspraak van € 1.000,– inclusief BTW erkent en dat hij afziet van verdere incassopogingen.

De cliënt heeft ten gevolge van het handelen of nalaten van de advocaat schade geleden. De cliënt verzoekt de commissie om toekenning van een in redelijkheid en billijkheid vast te stellen vergoeding.

Standpunt van de advocaat

Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken.

In de kern komt het standpunt van de advocaat erop neer dat met de cliënt geen prijsafspraak van € 1.000,– inclusief BTW is gemaakt, maar dat met de cliënt een uurtarief is overeengekomen. Er is op basis van dit tarief en de 9,5 uren die aan de zaak zijn besteed, gedeclareerd.

De advocaat heeft nog getracht de zaak te schikken door uit te gaan van de door de cliënt gestelde prijsafspraak. Aangezien de cliënt echter niet wilde voldoen aan de voorwaarde de BTW ad € 190,– te betalen, kan de zaak nu niet meer worden afgedaan tegen een bedrag van € 1.190,–. Daarom dient alsnog de factuur van 10 september 2010 ad € 1.780,54, verminderd met een reeds betaald bedrag van € 1.000,–, te worden voldaan.

De advocaat verzoekt de commissie te bepalen dat de cliënt de advocaat het openstaande bedrag van € 780,54 verschuldigd is.

De advocaat heeft de factuur d.d. 10 september 2010 eerst eind 2014 trachten te incasseren omdat het kantoor van de advocaat aanvankelijk heeft gemeend dat het, gelet op de kosten van de incasso in relatie tot de behoefte van de cliënt het tot een procedure te laten komen, beter was de invordering enige tijd te laten rusten. Vanwege verdere digitalisering en de uitbreiding van het kantoor met een medewerker financiële administratie heeft het kantoor besloten de incasso eind 2014 weer te hervatten.

Beoordeling van het geschil

De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Naar het oordeel van de commissie heeft de advocaat, door de incasso te laten rusten tot eind 2014, daarmee niet zijn recht verwerkt, dan wel afstand gedaan van zijn aanspraak op het gevorderde bedrag. Van verjaring is evenmin sprake.

Kern van het geschil betreft het al dan niet bestaan van een tussen partijen gemaakte prijsafspraak.

De commissie overweegt ten aanzien daarvan dat zich bij de stukken weliswaar de brief van 1 februari 2010 van de advocaat aan de cliënt bevindt, waarbij de advocaat de cliënt heeft bevestigd dat hij de hem opgedragen werkzaamheden zal verrichten tegen een uurtarief van € 150,–, maar eveneens de brief van de advocaat aan de cliënt van 7 oktober 2010. Met deze laatste brief erkent de advocaat dat hij de cliënt tijdens het intakegesprek heeft meegedeeld dat de behandeling van de zaak ca. € 1.000,– zou gaan kosten. Naar het oordeel van de commissie is aldus voldoende komen vast te staan dat partijen een prijsafspraak hebben gemaakt. Het in de opdrachtbevestiging genoemde uurtarief waartegen de werkzaamheden zouden worden verricht is dan ook niet aan te merken als een volledige weergave van hetgeen partijen tijdens het intakegesprek hebben afgesproken.

Aangezien de behandeling van de zaak een bedrag van ongeveer € 1.000,– zou kosten, hebben partijen enige overschrijding van dit bedrag niet uitgesloten. Naar het oordeel van de commissie lag het op de weg van de advocaat de cliënt ervan op de hoogte te stellen als sprake zou zijn van meer dan enige overschrijding van dit bedrag. Een prijsafspraak van ‘circa € 1.000,–’ laat, behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan hier niet is gebleken, geen substantiële overschrijding toe. De advocaat had de cliënt hiervan tijdig in kennis moeten stellen. Niet gebleken is dat de advocaat de cliënt een zodanige mededeling heeft gedaan, terwijl van een substantiële overschrijding sprake is.

Aangezien niet is gesteld of anderszins is gebleken dat niet met de cliënt als consument de prijsafspraak is gemaakt, heeft de cliënt, naar het oordeel van de commissie, er als consument op mogen vertrouwen dat het door de advocaat genoemde bedrag van € 1.000,– niet met een bedrag aan BTW zou worden vermeerderd. Van een andersluidende mededeling van de advocaat aan de cliënt is niet gebleken. De advocaat heeft in de brief van 7 oktober 2010 weliswaar meegedeeld: “Dit bedrag zou wel exclusief BTW zijn.”, maar deze mededeling duidt, naar het oordeel van de commissie, niet op een ten tijde van de intake gemaakte afspraak, maar op een door de advocaat aan de gemaakte afspraak gegeven uitleg. De juistheid van die uitleg is niet komen vast te staan.

Aldus is als niet voldoende weersproken komen vast te staan dat partijen een prijsafspraak hebben gemaakt van ca. € 1.000,– en dat de cliënt er naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op mocht vertrouwen dat geen hogere vergoeding van de kosten dan een bedrag van € 1.000,–, inclusief BTW in rekening zou worden gebracht. De advocaat kan dan ook geen aanspraak maken op het door hem gevorderde bedrag.

Gelet op het hiervoor overwogene heeft de advocaat niet geheel gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. De klacht van de cliënt is dan ook gegrond.

De commissie zal daarom bepalen dat het in depot gestorte bedrag van € 780,54 aan de cliënt wordt gerestitueerd.

De cliënt heeft om vergoeding van door hem geleden schade verzocht. Deze vordering is naar het oordeel van de commissie niet voldoende onderbouwd. In redelijkheid en billijkheid is niet vast te stellen dat de cliënt door enig handelen of nalaten van de advocaat schade heeft geleden. Dit oordeel brengt mee dat de commissie geen grond ziet voor toekenning van een schadevergoeding.

Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Nu de klacht van de cliënt gegrond wordt verklaard ziet de commissie daarin reden de advocaat te veroordelen tot vergoeding van het klachtengeld, derhalve een bedrag van € 52,50.

Bovendien dient de advocaat overeenkomstig het reglement van de commissie een bijdrage van
€ 115,– in de behandelingskosten aan de commissie te voldoen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klacht van de cliënt gegrond;

– bepaalt dat de cliënt het openstaande bedrag ad € 780,54 niet aan de advocaat hoeft te betalen; met inachtneming daarvan wordt het depotbedrag van € 780,54 aan de cliënt gerestitueerd;

– bepaalt dat overeenkomstig het reglement van de commissie de advocaat het klachtengeld aan
de cliënt, die deze kosten heeft voldaan, ter hoogte van € 52,50 dient te vergoeden;

– bepaalt dat overeenkomstig het reglement van de commissie de advocaat als bijdrage in de
behandelingskosten van het geschil de commissie een bedrag van € 115,– is verschuldigd;

– wijst het meer of anders verlangde af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, op 8 mei 2015