Commissie: Recreatie
Categorie: Informatie
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
42933/48237
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De consument klaagt over onder andere de prijs van de bij de ondernemer gekochte recreatiewoning. De consument wil de koopovereenkomst vernietigen wegens dwaling. De consument stelt dat de recreatiewoning volgens de ondernemer uit het bouwjaar 2013 zou komen, maar het blijkt dat deze uit bouwjaar 2007 komt. Daarnaast is de recreatiewoning veel minder verhuurd dan dat de ondernemer had aangegeven. De ondernemer vindt dat de klacht moet worden afgewezen. Tijdens het verkoopproces is niet gesproken over het bouwjaar en ook in de advertentie is dit niet genoemd. Daarnaast zijn er geen garanties over de huuropbrengsten gegeven. De commissie oordeelt dat nergens het bouwjaar is opgenomen, van dwaling is daarom geen sprake. Als het bouwjaar en de vraagprijs van de recreatiewoning voor de consument belangrijk waren, dan had zij deze voorafgaand aan de koop kunnen laten taxeren om te controleren of de prijs marktconform was en wat het bouwjaar was. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil gaat over een door de consument van de ondernemer op 7 juni 2018 gekochte [naam + type recreatiewoning] (hierna ook de recreatiewoning genoemd) voor het bedrag van € 45.000,–.
Standpunt van de consument
De consument wil, zo begrijpt de commissie uit de stukken, de koopovereenkomst vernietigen wegens dwaling. De ondernemer zou de recreatiewoning daarom moeten terugkopen voor het aankoopbedrag. De consument heeft daartoe aangevoerd dat de ondernemer bij de koop heeft gezegd dat de recreatiewoning van het bouwjaar 2013 zou zijn, terwijl haar nu is gebleken dat het bouwjaar 2007 is.
De consument heeft de recreatiewoning laten taxeren en de waarde daarvan is op dit moment € 13.000,– lager dan bij de aanschaf destijds. Ook heeft de ondernemer haar gezegd dat de recreatiewoning wel 5 maanden per jaar verhuurd kon worden, terwijl de realiteit is dat deze weinig verhuurd wordt.
Standpunt van de ondernemer
De ondernemer is van mening dat de klacht van de consument moet worden afgewezen.
Partijen zijn het samen eens geworden over de koopsom en dat was toen gewoon een goede prijs. Dat de prijsstelling van de [naam recreatiewoning] volgens de consument nu anders is dan in 2018 is niet vreemd. Door gebruik en achterstallig onderhoud kan de waarde bijvoorbeeld omlaag gaan. Verder is de waarde van een [naam recreatiewoning] conjunctuurgevoelig. De koop is gesloten in 2018. Dat was pre-COVID en er heerste optimisme op alle markten. Anno 2020 is dat heel anders. Tijdens het verkoopproces is niet gesproken over het bouwjaar van de recreatiewoning. Ook in de advertentie destijds is geen bouwjaar genoemd. Verder is de koop niet lichtzinnig gedaan door de consument. Zij is meerdere malen op het park geweest en heeft ook andere [naam recreatiewoning] en chalets bekeken en prijzen vergeleken. Ten tijde van de verkoop is gesproken over de verhuur van de recreatiewoning, maar garanties over de huur-opbrengst zijn niet gegeven. Overigens is de recreatiewoning volgens de ondernemer redelijk goed verhuurd geweest. Naar calculatie van de ondernemer is er een bruto rendement van ongeveer 10% bereikt, de bruto-opbrengst in 2019 was € 4.408,–.
Beoordeling van het geschil
1. Voor een geslaagd beroep van de consument op dwaling gelden strenge eisen. Het moet dan gaan om een verkeerde voorstelling van zaken bij de consument ten tijde van de koop die door toedoen van de ondernemer is veroorzaakt.
2. In dat verband stelt de commissie vast dat in de koopovereenkomst noch in andere stukken het bouwjaar van de recreatiewoning is opgenomen. Verder is in de koopovereenkomst het aankoopbedrag van € 45.000,– onvoorwaardelijk overeengekomen. Ook leest de commissie nergens dat er een garantie op verhuuropbrengsten is gegeven. Daarmee is van een verkeerde voorstelling van zaken als bedoeld in overweging 1. naar het oordeel van de commissie geen sprake. Het beroep van de consument op dwaling slaagt dan ook niet.
3. De consument was in 2018 kennelijk bereid om de vraagprijs voor de recreatiewoning te betalen. Of dat marktconform was, had zij desgewenst toen al door middel van een taxatie vóór de aankoop kunnen laten controleren. Ook als het bouwjaar van de recreatiewoning voor de consument daadwerkelijk van doorslaggevend belang zou zijn geweest bij de aankoop, had zij die taxatie moeten laten verrichten of naar het bouwjaar nader onderzoek moeten doen.
4. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie, bestaande uit mr. J.L. Sierkstra, voorzitter, mr. J.M. Huysman-Hartkamp en P.W.M. Meijkamp, leden, op 7 december 2020.