Commissie: Energie
Categorie: Omvang levering
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
74450
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de door de leverancier op de jaarafrekening 2012 in rekening gebrachte bedragen voor de levering van energie. De consument heeft op 15 oktober 2012 de klacht voorgelegd aan de leverancier. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. De jaarafrekening 2012 bevat een naheffing van in het verleden niet in rekening gebrachte energie over een periode gelegen meer dan twee jaar voor de datum van de factuur. De jaarafrekening heeft betrekking op de periode 19 september 2011 – 16 september 2012. In rekening gebracht wordt een verbruik van elektriciteit van 5.408 kWh en een verbruik van gas van 5.021 m3. Het totale in rekening gebrachte bedrag bedraagt € 3.059,04. Op 24 september 2007 heeft de consument de volgende standen doorgegeven: elektriciteit: 79075 en gas: 18515. Tot en met 19 september 2011 zijn de meterstanden vervolgens geschat. Op of rond 16 september 2012 heeft een medewerker van de netbeheerder of van de leverancier de meterstanden opgenomen. Het is duidelijk dat de consument in de periode 19 september 2011 – 16 september 2012 geen verbruik heeft gehad van 5.408 kWh elektriciteit en 5.021 m3 gas. Ook is duidelijk dat over de periode van 24 september 2007 – 19 september 2011 een te lage schatting heeft plaatsgevonden. Dit wordt door de leverancier gecorrigeerd door over de periode 19 september 2011 – 16 september 2012 een hoger verbruik vast te stellen dan in werkelijkheid is verbruikt. De consument verlangt dat door de leverancier uitvoering wordt gegeven aan de Vink-jurisprudentie van de commissie. Dit brengt volgens de consument mee dat slechts het meerverbruik vanaf oktober 2010 alsnog in rekening mag worden gebracht. In de periode van 9 oktober 2010 tot 19 september 2011 was de consument geen klant van haar huidige leverancier. De consument stelt zich op het standpunt dat zij een eventuele door haar over die periode te betalen naheffing slechts aan de desbetreffende leverancier hoeft te voldoen en niet aan haar huidige leverancier. De consument heeft vernomen dat haar huidige leverancier niet optreedt namens de vorige leverancier. Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. De consument handhaaft haar standpunt aangaande de Vink-rechtspraak en de verjaring voor wat betreft het aantal verbruiksperioden niet langer en trekt dat in. Bij het opnemen van de meterstanden is het misgelopen. De consument heeft de meterstanden niet jaarlijks doorgegeven. Het is juist dat de consument niet volledig heeft betaald voor de door haar verbruikte energie. Zij wil betalen aan de partij die haar de energie heeft geleverd en verwijst daarvoor naar een uitspraak van hof Den Bosch, LJN: BU3875. Als zij aan de leverancier zou moeten betalen voor van deze niet afgenomen verbruik wordt de leverancier ongerechtvaardigd verrijkt. Betaling kan slechts worden gevorderd door een partij die daadwerkelijk heeft geleverd. Alleen de eindstand van de periode dat de leverancier heeft geleverd is bekend. Standpunt van de leverancier Het standpunt van de leverancier luidt in hoofdzaak als volgt. De leverancier verzoekt de commissie de meetverantwoordelijke netbeheerder in deze kwestie te betrekken. Het geschil heeft betrekking op de jaarafrekening van 4 oktober 2012 ten bedrage van € 3.059,04. Per 19 september 2011 is de consument klant van de leverancier geworden voor zowel de levering van gas als van elektriciteit. De op de jaarafrekening gehanteerde eindstanden van 16 september 2012, te weten elektriciteit: 719 en gas: 25.259, zijn gebaseerd op de meteropname van 4 juni 2012 door de meetverantwoordelijke netbeheerder. De leverancier heeft uitleg gegeven over de Vink-jurisprudentie en de verjaring. De toepasselijke verjaringstermijn brengt mee dat deze overeenkomt met drie verbruiksperiodes. Op de overeenkomst met de consument zijn de binnen de energiemarkt geldende wet- en regelgeving van toepassing. Hieronder valt op grond van artikel 54 eerste lid van de Elektriciteitswet en artikel 22 eerste lid van de Gaswet, de door de NMA vastgestelde Informatiecode. Deze bevat de voorwaarden met betrekking tot de wijze waarop onder andere de netbeheerders, leveranciers, meetverantwoordelijken en afnemers zich gedragen ten aanzien van de administratieve processen en de uit te wisselen informatie daaromtrent tussen marktpartijen onderling. Een juist oordeel over de onderhavige kwestie en soortgelijke gevallen is volgens de leverancier niet mogelijk zonder rekening te houden met de bijzondere omstandigheden binnen de energiemarkt. De geschillencommissie heeft veelvuldig geoordeeld dat de verjaringstermijn van 2 jaar neerkomt op een beperking tot een naheffing van drie voorafgaande verbruiksperiodes. Op de creditfactuur ten bedrage van € 1.218,51 heeft de leverancier een daarmee in overeenstemming zijnde berekening gemaakt. Na de aanmelding van de consument heeft de leverancier een meterstandenkaart gestuurd die niet is ingestuurd door de consument. Conform de wettelijke voorschriften in de Informatiecode stelt de netbeheerder de meterstand vast voor de overstap. De oude en de nieuwe leverancier zijn gehouden deze standen te hanteren als eind- en beginstand. Hiermee wordt tevens de hoeveelheid ingekochte elektriciteit en gas bepaald voor de respectieve leveranciers. De hoeveelheid geleverde energie wordt feitelijk bepaald door de netbeheerder. De netbeheerder is niet bereid gebleken de switchstanden te corrigeren dan wel om deze opnieuw te berekenen. De netbeheerder heeft de volgende overstapstanden per 19 september 2011 gehanteerd: gas: 20.238 (door de consument doorgegeven); elektriciteit: 95.311. Het is mogelijk dat het met de jaarafrekening gebrachte energie verbruik het gevolg is van een te lage schatting door de netbeheerder dan wel een te laag doorgegeven meterstand door de consument. Hierdoor kan er op de betwiste jaarafrekening energieverbruik in rekening zijn gebracht dat mogelijk in een voorgaande periode is afgenomen. In enkele uitspraken heeft de commissie overwogen dat wegens de systematiek binnen de energiemarkt het mogelijk is dat het energieverbruik tussen twee opvolgende leveranciers onevenredig is verdeeld. Kern voor de beoordeling blijft echter de vraag of de consument betaalt voor energieverbruik dat hij niet heeft genoten. De leverancier verwijst in dit verband naar het arrest van hof Amsterdam van 27 december 2011, LJN: BX7897. Voor het geval de commissie het standpunt van de consument volgt, beroept de leverancier zich op ongerechtvaardigde verrijking van de consument ex artikel 6: 212 BW. De elkaar opvolgende leveranciers mogen volgens de geldende energiewet- en regelgeving slechts het verbruik in rekening brengen op basis van door de netbeheerder vastgestelde switchstanden. Aangezien de netbeheerder heeft laten weten de overstapstanden per 19 september 2012 niet te zullen aanpassen, zou dit betekenen dat de consument een groot deel van de energie niet in rekening wordt gebracht. De leverancier heeft hiervan echter wel de inkoopkosten en lijdt daardoor schade. Door de toepassing van de korte verjaringstermijn door de leverancier lijdt de consument geen nadeel van de onevenwichtige verdeling van het energieverbruik door de netbeheerder. De leverancier lijdt wel schade. Ter zitting heeft de leverancier verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. De informatiecode geeft de regels waaraan de marktpartijen zich moeten houden. Deze code geldt ook voor de consument. Proactief heeft de leverancier wel aan de netbeheerder verzocht om de meterstanden, die niet bekend waren, te wijzigen. Het historisch verbruik was onbekend. De leverancier kan wel leven met een gemiddeld verbruik op basis van het historisch verbruik. De vorige leverancier mag niet naheffen op grond van de afspraken binnen de energiemarkt. De informatiecode is niet gelijk te stellen met de zogenaamde B-con issues. Er moet worden onderscheiden tussen louter contractuele kwesties en de informatiecode. De consument wordt ongerechtvaardigd verrijkt doordat er geen naheffing plaatsvindt. De meteropname heeft in 2007 en in 2012 plaatsgevonden. Standpunt van de netbeheerder Het standpunt van de netbeheerder luidt in hoofdzaak als volgt. De rol van de netbeheerder in dit geschil betreft de vraag of zij haar meetverantwoordelijkheid correct heeft uitgevoerd of dat sprake is geweest van nalatigheid, waardoor de meterstanden in het verleden onnodig berekend zijn met de hoge verbruiksafrekening van de leverancier als gevolg, waardoor het risico voor de lage berekeningen volledig bij de consument komt te liggen. Het opnemen of doorgeven van de meetgegevens is een gedeelde verantwoordelijkheid. De meetbeheerder kan niet zonder de klant en vice versa. De netbeheerder initieert een periodieke opname en de consument moet daaraan meewerken, door het verschaffen van toegang tot de meetinrichting of door gehoor te geven aan het verzoek tot meterstandopgave. Vanaf de inhuizing in 2007 heeft de consument deze verantwoordelijkheid niet genomen, waardoor de netbeheerder was gehouden de standen te berekenen. In 2008, 2011 en 2012 heeft de meetverantwoordelijke getracht de meterstand fysiek op te nemen. In 2009 en 2010 heeft meetverantwoordelijke aan de consument verzocht de meterstanden op te geven. Hieraan is geen gehoor gegeven. De netbeheerder heeft de voorgestelde gasmeterstand behorende bij de inhuizing van 19 september 2011 gevalideerd en gecommuniceerd met de oude leverancier en de leverancier. Een verzoek tot aanpassing van de voorgestelde switchstand is door de netbeheerder afgewezen. De meterstand elektriciteit is niet voorgesteld en door de netbeheerder berekend. De consument heeft in deze haar verantwoordelijkheid niet genomen. De netbeheerder heeft zijn meetverantwoordelijkheid correct uitgevoerd. De door de leverancier uitgevoerde correctie is een ruimschoots voldoende geweest. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. Algemeen De commissie stelt voorop dat een leverancier slechts betaling mag vorderen van een bedrag dat overeenstemt met de daadwerkelijk geleverde energie. Indien de in rekening gebrachte energie wordt betwist en de meterstanden niet vaststaan, dient de geleverde hoeveelheid energie te worden geschat aan de bekende gegevens. Dit brengt mee dat, in het geval de eindstand van de vorige leverancier kennelijk te laag is geschat, zoals in het onderhavige geschil, niet kan worden aanvaard dat de opvolgende leverancier bij gebreke van een opgenomen stand, een hoger bedrag mag vorderen, dan overeenkomt met de daadwerkelijk door haar geleverde hoeveelheid energie. De omstandigheid dat leveranciers en netwerkbeheerders onderling hebben afgesproken, dat opvolgende leveranciers bij gebreke van een opgenomen stand van dezelfde geschatte stand uitgaan bij het moment van overgaan van de ene naar de andere leverancier, regardeert de consument niet. De bewijslast van de omvang van de levering rust op de leverancier. De omstandigheid dat zoals in dit geschil door de consument geen meterstanden zijn doorgegeven maakt dit niet anders en ontslaat de leverancier en de netbeheerder niet van de verplichting tot het periodiek (laten) opnemen van de meterstand. Ten aanzien van de leverancier Nu de consument haar stellingen voor wat betreft de toepassing van de verjaring c.q. de Vink-methode heeft laten vallen behoeven deze thans geen verdere bespreking meer. Het geschil met de leverancier beperkt zich aldus tot de vraag welke hoeveelheid energie door de leverancier aan de consument in rekening mag worden gebracht. De commissie wijst om te beginnen naar de hiervoor door haar geformuleerde uitgangspunten voor de beoordeling. De leverancier beroept zich in deze op de toepasselijkheid van de Informatiecode die meebrengt, ook gegeven de bijzondere situatie op de energiemarkt, dat een consument gehouden is aan de tussen de marktpartijen gemaakte afspraken, die onder meer meebrengen dat een leverancier gehouden is aan de door de netbeheerder vastgestelde overstapstanden. De vorige leverancier mag de hoeveelheid geleverde energie niet alsnog in rekening brengen; de aankoopkosten worden aan de leverancier in rekening gebracht, die daardoor schade lijdt. Dit moge zo zijn, maar de commissie ziet daarin geen grondslag voor de stelling van de leverancier dat deze regelgeving dwingend zou meebrengen dat de consument een vordering moet betalen voor – deels – feitelijk niet geleverde energie. Dat de brancheafspraken vervolgens meebrengen dat de opvolgende leverancier met de kosten van de deels door hem niet geleverde energie wordt opgezadeld is terug te voeren op de in de Informatiecode doorgevoerde systematiek, maar brengt niet mee dat sprake is van civielrechtelijke ongerechtvaardigde verrijking van de consument ten nadele van de leverancier. Kortom, de onderlinge afrekeningssystematiek regardeert in dit opzicht de consument niet. Daarbij komt dat een andere regeling van situaties zoals de onderhavige goed denkbaar is, maar dat is een kwestie die niet tot het terrein van de commissie behoort en waarover zij zich verder ook niet zal uitlaten. Het voorgaande leidt ertoe dat de leverancier op basis van het historisch verbruik van de consument een schatting dient te maken van het werkelijke energieverbruik van de consument vanaf 19 september 2011 tot en met 16 september 2012 en het aldus berekende verbruik in rekening mag brengen. Ten aanzien van de netbeheerder De commissie stelt vast dat de door de netbeheerder als meetverantwoordelijke vanaf 2007 tot 4 juni 2012 de meters niet zijn opgenomen. De netbeheerder voert daarvoor tot zijn verweer aan dat hij in de tussenliggende jaren diverse malen heeft getracht tot een fysieke meteropname te komen, maar dat dit door toedoen van de consument niet is gelukt. Door de consument is erkend dat zij de aan haar gezonden meterstandenkaarten niet heeft ingevuld en heeft teruggestuurd. Deze nalatigheid is de consument wel aan te rekenen, maar dat laat de verantwoordelijkheid van de netbeheerder op dit punt onverlet. Het zou met name op de weg van de netbeheerder hebben gelegen om ter gelegenheid van de overstap van de consument naar een andere leverancier per 19 september 2011, gegeven de omstandigheid dat de meterstanden al jarenlang waren geschat, alles in het werk te stellen om hetzij de meterstanden van de consument te verkrijgen dan wel om een meteropnemer langs te sturen. Hiervan is niet gebleken, met als gevolg de gerezen onduidelijkheid over de beginstanden. Gelet op de brancheafspraken stond het de netbeheerder kennelijk vrij om het verzoek van de leverancier om de standen aan te passen te weigeren. Feit is dat het onderhavige geschil mede door deze weigering is ontstaan. Op grond van het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de meetverantwoordelijke netbeheer in deze zaak in zijn verantwoordelijkheid is tekortgeschoten. In zoverre is de klacht van de consument gegrond. Gelet op de omstandigheid dat de ontstane situatie deels ook te wijten is aan de nalatigheid van de consument zal de commissie volstaan met het opleggen aan de netbeheerder van een gematigde schadevergoeding tot een bedrag van € 100,–. Beslissing De commissie verklaart de klacht van de consument tegen de leverancier en de netbeheer gegrond. De leverancier dient aan de hand van de voorhanden zijn (historische) gegevens een schatting van de door de consument verbruikte energie te maken vanaf 19 september 2011 tot en met 16 september 2012 en de consument daarvoor een (correctie) factuur te sturen binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies. De netbeheerder betaalt aan de consument een vergoeding van € 100,–. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies. De commissie wijst het meer of anders verlangde af. Bovendien dienen de leverancier en de netbeheerder overeenkomstig het reglement van de commissie ieder een bedrag van € 12,71 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld. Overeenkomstig het reglement van de commissie is zowel de leverancier als de netbeheerder aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 25,–. Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie en Water, op 12 april 2013.