Commissie: Voertuigen
Categorie: Kosten
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
VOE99-0192
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een tussen partijen tot gekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot reparatie van het koelsysteem, het vervangen van een sensor en een reservoir, tegen een door de consument te betalen, niet tevoren overeengekomen prijs.
De reparaties hebben plaatsgevonden op of omstreeks 27 november en latere data in 1998.
De consument heeft op 28 maart 1999 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak:
1. Ik heb de auto nieuw gekocht bij een ondernemer in ‘s-Hertogenbosch, maar de auto bij diverse ondernemers in onderhoud gehad. De laatste dealer was de ondernemer.
2. Ik heb veel te lang moeten wachten op reparatie van een essentieel onderdeel (een koelvloeistofsensor), waardoor de auto slecht functioneerde. Ik heb bijna twee maanden met een defecte sensor gereden.
In december 1998 ging het koelvloeistof alarmlampje knipperen.
3. De ondernemer heeft geen goede diagnose gesteld bij herhaling – binnen ongeveer een week – van dezelfde klacht, waardoor ik schade en ongemak heb ondervonden.
De ondernemer heeft toen gewoon koelvloeistof bijgevuld, omdat het om een luchtbel in het koelsysteem zou gaan.
4. Op 27 maart 1999 ging, ter hoogte van Metz, het lampje weer branden. Op 28 maart heb ik toen zelf het systeem gecontroleerd en ben ik doorgereden.
Later bleek de motor opeens oververhit. Ik heb de auto toen door de ANWB laten afslepen en heb twee dagen – in Toul – een leenauto moeten nemen.
Ik heb toen weliswaar geen rekening gekregen voor de reparatie van de koppakking, noch heb ik voor de leenauto iets hoeven te betalen, maar daarna ging de katalysator stuk. Volgens een dealer in Nijmegen is dat vermoedelijk het gevolg van de te heet geworden motor.
5. De ondernemer heeft niet alle kosten vergoed die het direct gevolg waren van nalaten van de ondernemer.
De consument verlangt:
1. Dat de ondernemer hem een vergoeding betaalt, voor de door de consument als “overige kosten” aangeduide kosten, ten bedrage van ƒ 2.738,59.
2. Dat de commissie – naar de commissie verstaat – in een verklaring voor recht, uitspreekt dat de ondernemer niet op de door de consument geschetste wijze met klanten om mag gaan.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak:
Met verbazing hebben wij kennis genomen van de brief van 5 oktober 1999 en wel 21 maanden nadat de auto bij ons in onderhoud is geweest, bij kilometerstand 74.231.
De auto is binnen de termijn van 8 maanden na deze reparatie in onderling overleg door ons ingeruild, bij kilometerstand 120.000.
Bij de inruil is terdege rekening gehouden met de uitgevoerde reparaties.
Om die reden heeft de importeur een aanzienlijk deel van de inruilprijs bijgelopen in deze transactie.
De aan de consument verleende kortingen zijn niet gangbaar bij overeenkomsten met particulieren en belopen ongeveer ƒ 7.500, = meer dan in vergelijkbare gevallen wordt vergoed.
De katalysator is niet gerepareerd omdat de consument daarvan heeft afgezien.
Hoewel ten aanzien van de koppakkinglekkage niet is gebleken van enige voor onze rekening komende oorzaak, hebben wij desondanks ongeveer ƒ 2.000, = voor de consument uitgespaard, door gratis een vervangende auto ter beschikking te stellen.
Beoordeling van het geschil
De Commissie heeft het volgende overwogen:
De consument heeft verklaard de zaak niet zozeer te hebben voorgelegd om een vergoeding in geld te verkrijgen, doch dat het verzoek veeleer is bedoeld om een uitspraak van de commissie te verkrijgen over de gang van zaken, waarbij aan de commissie wordt verzocht aan te geven dat de dealer niet zo met klanten kan en mag omgaan.
Naar het oordeel van de commissie blijkt zulks eveneens uit de door de consument opgevoerde kosten, waarbij zowel kosten voor vervangend vervoer worden gedeclareerd, om de vakantie te kunnen voortzetten, als hotelkosten en vergoedingen worden opgevoerd wegens verloren vakantiedagen, terwijl een – niet gerepareerde – katalysator als onkosten een bedrag van ƒ 1.000, = wordt opgevoerd.
Alvorens de redelijkheid te beoordelen van de opgevoerde kosten en de (on)mogelijkheid om dergelijke kosten te kunnen toewijzen, dient eerst de vraag over de aansprakelijkheid van de ondernemer te worden beantwoord.
Uit de stukken en de verklaringen van partijen blijkt dat de consument kennelijk een zogenaamde “maandagmorgen” auto heeft ontvangen bij de aflevering. De ondernemer heeft daar part noch deel aan, nu deze auto immers door derden werd verkocht en geleverd.
De consument heeft in de loop der tijd diverse reparaties moeten laten verrichten om klachten te laten verhelpen, welke klachten normaliter niet – althans minder snel – plegen voor te komen bij een nieuwe auto. De hier bedoelde reparaties vonden evenmin plaats bij of door de ondernemer.
Het door de consument ondervonden ongemak, veroorzaakt door bedoelde klachten heeft er – kennelijk in goed onderling overleg tussen consument, ondernemer en importeur – toe geleid, dat bij inruil (bij de ondernemer) van de auto tegen een nieuwe auto van hetzelfde merk en type ter compensatie van het in het verleden ondervonden ongemak terdege rekening is gehouden met de voorgeschiedenis.
Om die reden heeft de importeur een aanzienlijk deel van de inruilprijs bijgedragen, tengevolge waarvan de consument bij de aanschaf van een nieuwe auto een bedrag van ongeveer ƒ 7.500, = extra korting werd verleend.
Naar het oordeel van de commissie is het “verleden” van de auto door deze overeenkomst en verrekening beëindigd, zodat uitsluitend indien blijkt van gewijzigde, bijzondere, omstandigheden daarop kon worden teruggekomen.
Uit de stukken en de afgelegde verklaringen is gebleken, dat de consument lang heeft moeten wachten op vervanging van een koelvloeistofsensor. Van daaruit voortvloeiende schade is niet gebleken. De consument heeft zich alleen het gedurende langere tijd branden van een waarschuwingslampje moeten laten welgevallen.
Binnen ongeveer een week na de reparatie brandde het lampje weer, ook daarbij is van schade en ongemak niet gebleken, aangezien het lampje correct functioneerde en doofde nadat de ondernemer koelvloeistof had bijgevuld, omdat het een luchtbel in het koelsysteem betrof.
Op 27 maart 1999 ging, ter hoogte van Metz, het lampje weer branden. Eerst op 28 maart heeft de consument toen zelf het systeem gecontroleerd en kennelijk in orde bevonden, want hij vervolgde zijn reis in Frankrijk zonder zich bij een garage te vervoegen.
Tijdens het voortzetten van de reis bleek – ongeveer een uur later – dat de motor opeens oververhit raakte, waarna de consument de auto door de ANWB heeft laten afslepen.
Naar het oordeel van de commissie blijkt, uit het feit dat toen het controlelampje even was gaan branden en de volgende dag door de consument werd vastgesteld dat het niveau van de koelvloeistof in orde was, dat het defect raken van de koppakking niet te wijten is aan een ten laste van de ondernemer komende omstandigheid, maar te wijten moet zijn aan een andere, voor rekening en risico van de consument komende, oorzaak.
De ondernemer heeft de auto desondanks gerepareerd en uit coulance aan de consument geen kosten in rekening gebracht, waarbij de consument zelfs voor de ter beschikking gestelde leenauto niets hoefde te betalen.
De katalysator, die daarna – volgens de consument – stuk ging omdat de motor te heet geworden was, is niet vervangen voordat de transactie ten aanzien van de nieuwe auto plaatsvond.
Naar het oordeel van de commissie is de consument er niet in geslaagd aan te tonen of aannemelijk te maken dat de ondernemer gehouden was de reparatie onder de BOVAGgarantie te vergoeden.
De ondernemer heeft mitsdien zeer coulant gehandeld door desondanks de reparatie gratis te verrichten en een vervangende auto ter beschikking te stellen.
Op grond van voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist op 26 april 2000 door de Geschillencommissie Auto op 26 april 2000.