Commissie: Advocatuur
Categorie: bejegening/ kosten
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
235340/254254
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Samengevat gaat de klacht van de klager over een te hoge declaratie van zijn advocaat. Hij is het er niet mee dat het betaalde voorschot onvoldoende is. Daarnaast is naar zijn mening niet gemeld dat voor het verwerven van de opdracht de kosten ook in rekening worden gebracht aan hem. De klacht is grotendeels ongegrond, omdat er niet genoeg is gemotiveerd waarom de declaratie te hoog is. De aquisitiekosten had de advocaat niet in rekening mogen brengen. De commissie acht de klacht deels ongegrond.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de hoogte van de declaratie van de advocaat.
De cliënt heeft een bedrag van € 609,24 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De advocaat heeft de cliënt geadviseerd met betrekking tot een bezwaar richting het CBR. De cliënt is het niet eens met de einddeclaratie van de advocaat. Aan de cliënt is meermaals mondeling bevestigd dat het betaalde voorschot nog toereikend was en dat het de te verrichten werkzaamheden tot 4 augustus 2023 nog zou dekken. Dit bleek achteraf niet het geval. Er is dus anders gedeclareerd dan is toegezegd.
Voorts heeft de advocaat de uren die hij heeft besteed voordat de cliënt akkoord heeft gegeven op de offerte, in rekening gebracht.
Over de werkzaamheden vanaf 4 augustus 2023 heeft de cliënt niet moeilijk gedaan, ondanks dat hij één uur en veertig minuten voor het opstellen van een standaardbezwaar veel vindt. De cliënt heeft de advocaat voorgesteld om van het openstaande bedrag van € 609,24 een bedrag van € 320,65 te betalen. Naar de commissie begrijpt, verzoekt de cliënt de commissie dienovereenkomstig te beslissen.
Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De advocaat betwist dat hij of een medewerker van hem de toezegging heeft gedaan dat het betaalde voorschot op 4 augustus 2023 nog toereikend zou zijn voor de verrichte werkzaamheden. De advocaat heeft duidelijk uiteengezet dat het opvragen van de stukken, de bestudering en het uitgebreide advies twee tot drie uur aan werkzaamheden zouden opleveren. Hierin zijn de kosten voor contact met de cliënt niet meegenomen. Aan de cliënt is uitdrukkelijk medegedeeld dat voor ieder contact tijd in rekening wordt gebracht.
De advocaat is van mening dat het voor de cliënt duidelijk had moeten zijn dat het betaalde voorschot van € 384,78 onvoldoende was voor het volledig adviseren over het dossier in combinatie met alle te voeren en gevoerde correspondentie. Daarbij komt dat de cliënt, na het advies, nog nadere vragen heeft gesteld, die de advocaat heeft beantwoord.
De advocaat heeft voorts de proceskostenvergoeding van € 597,– die hij heeft ontvangen van het CBR overgemaakt naar de rekening van de cliënt.
De advocaat ziet geen reden voor matiging van de declaratie, Hij verzoekt de commissie de klacht ongegrond te verklaren en te bepalen dat de cliënt het openstaande bedrag moet betalen.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt.
De commissie stelt voorop dat de cliënt geen klachten heeft geuit over de kwaliteit van de dienstverlening, Hij maakt alleen bezwaar tegen de hoogte van de einddeclaratie van de advocaat.
De commissie constateert dat de meest verstrekkende klacht van de cliënt is dat hem is toegezegd dat het door hem betaalde voorschot toereikend zou zijn voor de werkzaamheden tot 4 augustus 2023. De cliënt heeft dit tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de advocaat echter niet aangetoond of aannemelijk gemaakt. De commissie treft in de overgelegde stukken geen gronden of aanwijzingen aan voor deze door de cliënt geformuleerde en door de advocaat gemotiveerd weersproken klacht. Aldus is ,is voor de commissie de feitelijke gang van zaken achteraf niet vast te stellen. De commissie zal deze klacht dan ook (feitelijk) ongegrond verklaren.
De cliënt beklaagt zich voorts over de tijd (één uur) die de advocaat in rekening heeft gebracht voordat de cliënt akkoord had gegeven op de offerte. De commissie is met de cliënt van oordeel dat dit acquisitiekosten betreft die niet aan de cliënt in rekening mogen worden gebracht. Gelet op het uurtarief van de advocaat betekent dit dat de declaratie van de advocaat moet worden verminderd met een bedrag van € 150,– exclusief (6%) kantoorkosten en (21%) BTW, derhalve in totaal € 192,39.
De commissie stelt voorts vast dat de cliënt de overige werkzaamheden van de advocaat niet inhoudelijk heeft betwist. De advocaat heeft vooraf voldoende inschatting gegeven van de aard en omvang van de te verrichten werkzaamheden (twee à drie uur voor het opvragen en bestuderen van de stukken en uitgebreid advies). Hij heeft onweersproken gesteld dat de cliënt wist dat contact niet in de ingeschatte tijd was inbegrepen en dat de cliënt na het advies nog nadere vragen heeft gesteld. De cliënt had kunnen verwachten dat het contact en de vragen (extra) werkzaamheden hebben opgeleverd, die betaald moeten worden.
De commissie acht het gedeclareerde bedrag – behoudens ten aanzien van de verwervingswerkzaamheden – ook niet bovenmatig. Van extra declareren ten gevolge van de hoogte van de ontvangen proceskostenvergoeding, zoals door de cliënt nog gesteld, is de commissie niet gebleken.
Gelet op het voorgaande acht de commissie de klacht van de cliënt in overwegende mate ongegrond. Voor een verdere matiging van de declaratie dan met het hiervoor vermelde bedrag van € 192,39 ziet de commissie geen aanleiding. De commissie zal dan ook bepalen dat dit bedrag uit het door de cliënt in depot gestorte bedrag van € 609,24 aan hem wordt gerestitueerd en dat het restant van het depot ten bedrage van € 416,85 aan de advocaat wordt overgemaakt.
Nu de klacht van de cliënt in overwegende mate ongegrond wordt verklaard, blijft het klachtengeld voor rekening van de cliënt.
Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve wordt beslist als volgt.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de cliënt in overwegende mate ongegrond;
– bepaalt dat de openstaande declaratie met een bedrag van € 192,39 (inclusief BTW en kantoorkosten) moet worden gematigd.
Met inachtneming hiervan wordt het depotbedrag als volgt verrekend: een bedrag van € 192,39 wordt aan de cliënt gerestitueerd en het restant van € 416,85 wordt aan de advocaat overgemaakt;
– wijst het meer of anders verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. J. van der Groen, voorzitter, mevrouw mr. H.M.J. van den Hurk, de heer H.W. Zuur, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 16 april 2024.