
Commissie: Wonen
Categorie: Schadevergoeding
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
WON06-0803
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil Het geschil vloeit voort uit een op 4 juni 2005 tussen partijen totstandgekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het leveren en plaatsen van een keuken met apparatuur tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 23.200,–. De levering en montage vond plaats in of omstreeks medio 2005. De consument heeft een bedrag van € 1.160,– niet betaald en bij de commissie gedeponeerd. De consument heeft de klacht op 25 juli 2005 voorgelegd aan de ondernemer. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. De ondernemer komt ten onrechte niet tegemoet aan de door de consument ingediende claim van € 1.361,65 wegens overschrijding van de levertermijn. De consument beroept zich op artikel 5 sub 2 en 4b van de toepasselijke algemene voorwaarden. De consument verlangt een vergoeding voor gemaakte kosten. Standpunt van de ondernemer Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt. De consument heeft de klachttermijn ruimschoots overschreden en dient in de klacht niet-ontvankelijk verklaard te worden. Verder bleek tijdens de montage dat de afgeleverde werkbladen te diep waren, maar de consument weigerde de aangeboden maatvoering van de kasten aan te laten passen. De vervolgens op 5 september 2005 geleverde bladen vertoonden een fabricagefout, waarna opnieuw geleverde bladen op 19 oktober 2005 zijn geleverd en gemonteerd overeenkomstig de wensen van de consument. De consument heeft ten onrechte een bedrag van € 1.160,– niet betaald, ook voorzover het de nog niet afgehaalde maar wel voor levering gereedliggende accessoires betreft. De ondernemer is niet rechtsgeldig in verzuim gekomen en daarom niet schadeplichtig, terwijl bovendien de gestelde schadeposten bij gebreke van een causaal verband met een latere levering van werkbladen, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. Het geschil kan door de commissie in beginsel niet in behandeling worden genomen, nu de consument in ieder geval al uit de namens de ondernemer geschreven brief van 30 maart 2006 – waarin de consument eigenlijk al werd verwezen naar de commissie – had moeten begrijpen dat partijen er onderling niet (meer) uit zouden komen en het geschil niet binnen drie maanden nadien schriftelijk bij de commissie aanhangig is gemaakt. Ondanks dat namens de ondernemer ook bij brief van 26 april 2006 uitdrukkelijk werd aangegeven dat deze instemt met behandeling door de commissie, maakte de consument het geschil pas schriftelijk bij de commissie aanhangig met het bij de commissie ingediende vragenformulier, gedateerd op 10 juli 2006. Ondanks het voorgaande wordt de consument echter in de klacht ontvangen. Omdat de consument het geschil nog steeds niet schriftelijk bij de commissie aanhangig had gemaakt, werd de consument bij brief van 28 juni 2006 namens de ondernemer immers nadrukkelijk de gelegenheid geboden dat “binnen 2 weken” alsnog te doen. Nu de consument dat ook binnen die termijn op 10 juli 2006 daadwerkelijk heeft gedaan, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de ondernemer aan de consument desondanks nog de overschrijding van de contractuele driemaandentermijn tegenwerpt. Er is ook geen grond om te oordelen dat aan de zijde van de consument sprake was van rechtsverwerking of afstand van recht, nu dat een gedraging van de consument zelf veronderstelt maar een dergelijke gedraging niet is kunnen blijken. Gelet op de voornoemde brief van 28 juni 2006 kan bovendien geen sprake zijn van door de consument bij de ondernemer gewekt vertrouwen dat met uitoefening van zijn klachtrecht geen rekening (meer) behoefde te worden gehouden. Gelet op het voorgaande wordt de consument dus ontvangen in zijn klacht. Het van de overeenkomst opgemaakte geschrift vermeldt week 29 als gewenste leverweek én dat de montage vóór week 33 dient plaats te vinden, uiteraard in 2005. Niet in geschil is dat partijen die afspraken omtrent de levertijd maakten met het oog op de aanvankelijk voor 23 augustus 2005 geplande verhuizing van de consument naar zijn nieuwe koopwoning, waarin de keuken met apparatuur door de ondernemer moest worden geplaatst. Daaruit volgt dat in dit geval de voor de uitvoering bepaalde termijn is verstreken zonder dat de ondernemer diens verbintenis is nagekomen, als gevolg waarvan het verzuim van de ondernemer zonder ingebrekestelling is ingetreden. Daaruit volgt ook dat de in de overeenkomst bepaalde termijn waarbinnen de prestatie moet zijn verricht een vast overeengekomen levertijd betreft, bij overschrijding waarvan de ondernemer volgens het door de consument ingeroepen artikel 5, vierde lid, onder b, van de toepasselijke algemene voorwaarden – kort samengevat – ter zake slechts gehouden is die schade te vergoeden die in een zodanig verband met de overschrijding staat, dat zij de ondernemer kan worden toegerekend. Gelet op het voorgaande is sprake van een aan de ondernemer toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis, welke de ondernemer in beginsel verplicht de schade die de consument door de overschrijding van de bedoelde levertijd lijdt, te vergoeden. De ondernemer stelt dat de fabricagefout van de fabrikant een overmachtsituatie oplevert, maar waar de ondernemer bij de uitvoering van de verbintenis gebruik maakt van de hulp van de fabrikant, komen fouten van de fabrikant voor rekening en risico van de ondernemer. Dat de ondernemer daarvan zelf geen verwijt treft, doet er niet aan af dat een dergelijke fout tegenover de consument aan de ondernemer kan worden toegerekend. Ondanks dat de ondernemer in beginsel schadeplichtig is, heeft de consument in dit geval echter geen recht op vergoeding van schade. De verlangde vergoeding voor inkomensderving ad € 1.147,– is reeds niet toewijsbaar, omdat een daartoe gestelde inkoop van extra-vakantiedagen niet aan de ondernemer als een gevolg van de overschrijding van de overeengekomen levertijd kan worden toegerekend. De verlangde vergoeding voor niet door de consument ontvangen Orgalux-accessoires ad € 398,50 is eveneens niet toewijsbaar, omdat dit ook niet aan de ondernemer als een gevolg van de overschrijding van de overeengekomen levertijd kan worden toegerekend; blijkens de stellingen en stukken had de ondernemer zelfs al voorafgaand aan deze procedure aan de consument kenbaar gemaakt dat de bedoelde accessoires voor levering gereed lagen en konden worden afgehaald. Bovendien zijn de schadeposten in zodanige mate te wijten aan de weigering door de consument van de geboden tijdelijke noodoplossing, dat deze eigenlijk geheel aan de consument kunnen worden toegerekend. Doordat de consument ten onrechte niet op de aangeboden redelijke tijdelijke noodoplossing inging, bleef de consument langer dan aanvankelijk voorzien in zijn oude koopwoning wonen, werd de overdracht van die woning verplaatst naar een datum in september 2005 en verhuisde de consument uiteindelijk pas op 9 september 2005, als gevolg waarvan de overige schadeposten werden gemaakt. Voorzover de consument tot die weigering kwam vanwege de daardoor aanwezige kans op beschadigingen, zag de consument er aan voorbij dat de ondernemer dan voor eventuele schade aansprakelijk zou kunnen worden gehouden. Dat de consument die weigering baseerde op de onjuiste veronderstelling dat de nieuwe bladen nog tijdig voor de aanvankelijk voor 23 augustus 2005 geplande verhuizing zouden worden geleverd, kan niet aan de ondernemer worden toegerekend. De ondernemer wenst vergoeding van de wettelijke rente over het in depot staande bedrag van € 1.160,– vanaf 19 oktober 2006, maar dat is reeds niet toewijsbaar omdat ingevolge artikel 9, eerste lid, twee volzin, van het Reglement van de commissie over het depotbedrag geen rente wordt vergoed. De ondernemer wenst vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten, maar dat is reeds niet toewijsbaar bij gebreke van een rechtsgrond daarvoor. Zo stelt de ondernemer in de stukken wel dat dergelijke kosten zijn gemaakt, maar niet waarom de consument tegenover de ondernemer gehouden zou zijn de bedoelde kosten te vergoeden. Het enkele feit dat de ondernemer vanwege de consument kosten heeft gemaakt, verplicht de consument nog niet tot schadevergoeding aan de ondernemer. Ter zitting is namens de ondernemer desgevraagd gesteld dat de rechtsgrond is gelegen in de schending van de verbintenis tot tijdige betaling door de consument, maar waar de ondernemer in verzuim was terzake van de vast overeengekomen levertermijn was de consument in beginsel bevoegd de (verdere) nakoming van zijn betaalverplichtingen op te schorten. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond moet worden geoordeeld. De commissie zal bepalen dat het bij haar in depot gestorte bedrag aan de ondernemer wordt uitbetaald. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De commissie wijst het door de consument verlangde af. Bepaalt dat het in depot staande bedrag aan de ondernemer wordt uitbetaald. Aldus beslist door de Geschillencommissie Wonen, op 10 oktober 2006.