De ondernemer mag kosten voor investering in horecavoorziening in rekening brengen bij recreanten

  • Home >>
  • Recreatie >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Recreatie    Categorie: Kosten    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: REC07-0100

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft het in rekening brengen door de ondernemer van een investeringsbijdrage van € 62,– gedurende het jaar 2007.   Het geschil vloeit voort uit de erfpacht van een vaste standplaats voor het daarop gebouwde vakantiehuisje.   De consument heeft op 3 juli 2007 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.   Op 15 december 2006 heeft de ondernemer aan de consument en de andere recreanten een bijdrage van € 62,– voor een investering in de horecavoorziening op het kampeerterrein in rekening gebracht. Bij brief van 3 juli 2007 heeft de consument gesteld dat het niet-betalen van dit bedrag louter stoelt op het feit dat de ondernemer niet kan aantonen dat er in 2007 of wanneer dan ook sprake is van een investering omdat de benodigde vergunningen ontbreken. Derhalve voldoet de ondernemer niet aan artikel 8.3 van de tussen partijen gesloten erfpachtovereenkomst. Reeds in de jaarlijkse circulaire van september 2005 heeft de ondernemer de plannen voor een horecagelegenheid en de door de consument en andere recreanten te betalen investeringsbijdrage aangekondigd. Vanaf dat moment heeft de belangenorganisatie van recreanten (de Stichting Recreanten Belangen [ondernemer], hierna de “Stichting”) gesteld dat hier geen sprake is van een kwaliteitsverbetering ofwel van een investering die niet het karakter heeft van groot onderhoud en vervangingsinvesteringen (zie het memo van de Stichting van 13 november 2006). Toen de consument de bijdrage niet had betaald ontving hij een aanmaning waarbij een bedrag van € 25,– als aanmaningskosten in rekening werd gebracht. Bij brief van 27 juni 2007 heeft de ondernemer van deze kosten afgezien indien de consument binnen een korte termijn zou betalen.   Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   Het park heeft slechte, smalle wegen. Een nieuw restaurant zal extra verkeer aantrekken en dit zou een belasting voor de vaste recreanten betekenen. De wegen zijn niet geschikt voor de komst van buitenstaanders. In ieder geval komt het restaurant te vroeg want er moet eerst in de wegen worden geïnvesteerd. In 2007 is geen bouwvergunning aan de ondernemer verleend zodat in 2007 niet is gebouwd en geen investeringen zijn gedaan. De bouw van een nieuw restaurant houdt geen kwaliteitsverbeteringen in als bedoeld in artikel 3 van het overlegstatuut, dat wil zeggen kwaliteitsverbeteringen die als zodanig worden erkend door de gebruikers van het park. Het is aan de gebruikers te beoordelen of de kwaliteit beter wordt. Velen zijn bevreesd dat het gebruik niet beter wordt. De meeste gebruikers van het park zijn lange termijn recreanten die niet zijn geïnteresseerd in een restaurant. Zij vormen het park. De gemeente heeft het door de Stichting (niet door de consument zelf) ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard. De Stichting is voornemens in beroep te gaan. De wijze van innen en aanmanen door de ondernemer is niet correct. De consument houdt zich reeds sinds 2001 met het bestemmingsplan bezig. Hij is anderhalf jaar voorzitter van de Stichting geweest. ’s Anderen daags is het beleid van de Stichting unaniem door de “leden” goedgekeurd.   Tijdens de zitting heeft de consument met instemming van de ondernemer een exemplaar van het overlegstatuut waarnaar in de erfpachtakte wordt verwezen, overgelegd.   De consument verlangt dat de ondernemer de onjuiste manier van aanmanen en onterechte inning erkent en € 62,– terugbetaalt.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.   De consument is niet alleen individueel recreant maar ook voorzitter van de Stichting, maar hij procedeert op persoonlijke titel. Alle erfpachters-recreanten zijn reeds sinds tenminste 2004 geïnformeerd over de plannen en vergunningsprocedures voor de bouw van een recreatie- en horecavoorziening. De tekst van de erfpachtakte is duidelijk en laat geen ruimte voor een andere interpretatie dan dat een bijdrage in rekening kan worden gebracht indien sprake is van een investering in kwaliteitsverbetering. Het vervangen van de uit 1947 daterende recreatiezaal en de uit de zestiger jaren daterende snackbar door één nieuw gebouw is reeds op zich een kwaliteitsverbetering. Met de bouw van de nieuwe voorziening wordt de recreatieve functie van het park versterkt en de huidige en toekomstige recreanten hebben daar belang bij. De te maken kosten zijn aantoonbaar en daarmee is aan artikel 8.3 van de erfpachtovereenkomst voldaan. In de erfpachtovereenkomst staat niet dat de kosten van een kwaliteitsverbetering aan de consument ter beoordeling moeten worden voorgelegd. Het is aan de ondernemer het beleid te bepalen. Met betrekking tot de vergunningen, de gemeente staat positief tegenover de aanvraag en wil vrijstelling geven van het bestemmingsplan. Er zal worden gebouwd zodra de vergunningen binnen zijn.   Het advies van de Stichting aan recreanten is niet objectief. De Stichting heeft herhaaldelijk aangegeven tegen de bouw van een recreatie- en horecavoorziening te zijn maar kan niet met relevante argumenten aangeven waarom de bouw daarvan niet als kwaliteitsverbetering kan gelden. Voorts heeft de Stichting aangegeven dat er bezwaarschriften zullen worden ingediend. Zij kan dit alleen zeggen omdat zij dit zelf gaat doen teneinde de bouw tegen te houden of te vertragen teneinde de investeringsbijdrage niet te betalen. Overigens heeft het overgrote deel van de erfpachters de bijdrage betaald. Als blijk van goede wil is de ondernemer bereid af te zien van de berekening van € 25,– aanmaningskosten mits de consument binnen een korte termijn de bijdrage van € 62,– betaalt. Per 24 augustus 2007 hebben alle erfpachters de investeringsbijdrage betaald. Het totaal van deze bijdragen maakt slechts een klein deel uit van de totale bouw- en inrichtingskosten en van het onrendabele deel van de exploitatie van de voorziening. Namens de ondernemer is de bouwvergunning op 1 november 2006 aangevraagd waarna een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 WRO is gevolgd. De consument heeft een schriftelijke zienswijze ingediend. De Gemeente heeft de zienswijze ongegrond verklaard en Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben op 22 januari 2008 een verklaring van geen bezwaar afgegeven. De Gemeente heeft op 4 februari 2008 een bouwvergunning afgegeven. Hiertegen heeft de consument als voorzitter van de Stichting pro forma bezwaar gemaakt waarna de Gemeente op 13 maart 2008 een aangepaste bouwvergunning heeft toegezonden. Het bezwaar van de Stichting tegen deze vergunning is behandeld op 28 mei 2008. Voorts heeft de recreant bij de Rechtbank te [plaatsnaam] een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend maar vervolgens op suggestie van de Rechtbank ingetrokken. Derhalve is de recreant (voor zich en/of als voorzitter van de Stichting) zelf verantwoordelijk voor de vertraging van de diverse procedures waardoor de ondernemer niet in 2007 met de bouw heeft kunnen beginnen.   Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   De weg in het park is een openbare weg die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt. [De groep] heeft het park in 2004 van de gemeente overgenomen. Het is mede op aandrang van de gemeente dat [de groep] kwaliteitsverbeteringen doorvoert maar zij doet dit zeer geleidelijk, stap voor stap. Reeds in 2004 heeft de ondernemer investeringen in de nieuwbouw voor het restaurant gedaan, onder andere door een architect in te schakelen, tekeningen te laten maken, vergunningen aan te vragen et cetera. Zelfs deze voorbereidende kosten worden niet door de litigieuze bijdragen gedekt. De bouwvergunning is reeds in 2006 aangevraagd. Toen was in redelijkheid te verwachten dat de vergunning op korte termijn zou worden verleend. De gemeente heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard. De ondernemer gaat in augustus 2008 hoe dan ook bouwen.   Beoordeling van het geschil   De commissie heeft het volgende overwogen.   De commissie gaat er van uit dat de ondernemer reeds sedert 2006 kosten heeft gemaakt, onder andere ter zake van een architect en vergunningaanvragen, om tot de bouw van een nieuw restaurant te komen. Met betrekking tot de stelling van de consument dat de ondernemer de bijdrage niet mag innen nu nog geen bouwvergunning is verleend, merkt de commissie op dat de erfpachtakte en het overlegstatuut niet bepalen dat een bouwvergunning moet zijn verleend voordat de kosten van investeringen kunnen worden doorberekend. Voorts kan de commissie meegaan met de stelling van de ondernemer dat hij er in 2006 of 2007 van uit mocht gaan dat de vergunning spoedig zou worden verleend. Daarentegen kan de commissie niet meegaan met de stelling van de consument dat de vraag of investeringen kwaliteitsverbeteringen inhouden ter beoordeling van de recreanten is. Zowel de erfpachtakte als het overlegstatuut bezigen de woorden “investeringen in kwaliteitsverbeteringen van het recreatiepark”. Deze woorden duiden op een objectieve toetsing van de bouwplannen die in beginsel door de ondernemer worden vastgesteld. De inmiddels bij de gemeente en de provincie doorlopen procedures zijn een aanwijzing dat deze instanties, die in een positie zijn de kwaliteit van de bouwplannen te beoordelen, ter zake geen bezwaar hebben. Op grond van het bovenstaande meent de commissie dat de ondernemer voor het jaar 2007 een investeringsbijdrage van € 62,– in rekening heeft kunnen brengen.   Met betrekking tot de klacht over de inning en aanmaning betreffende de bijdrage overweegt de commissie dat uit de stukken niet blijkt dat de ondernemer een betalingsherinnering heeft gestuurd alvorens aanmaningskosten in rekening te brengen en dat het elegant zou zijn geweest indien de ondernemer – conform maatschappelijk gebruik – dit had gedaan. De commissie gaat er van uit dat de consument de aanmaningskosten niet heeft betaald en dat de ondernemer deze kosten niet zal innen. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is, er van uit gaande dat de consument de aanmaningskosten niet heeft betaald en niet hoeft te betalen.   Derhalve wordt als volgt beslist.   Beslissing   Het door de consument verlangde wordt afgewezen.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie op 25 juli 2008.