De overschrijding van de bouwtermijn is ondanks verzuim van de netbeheerder toch aan de ondernemer toe te rekenen

De Geschillencommissie




Commissie: Verbouwingen en nieuwbouw    Categorie: Hoogte schadevergoeding / Termijnoverschrijding    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 251227/390272

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Dit geschil gaat over de aannemingsovereenkomst tussen consument en ondernemer. Partijen zijn overeengekomen om het appartement binnen 25o werkbare dagen op te leveren, echter zou deze termijn volgens de consument met 122 werkbare dagen zijn overschreden. Wegens deze overschrijding heeft de consument recht op een schadevergoeding van 0,25 procent van de aannemingssom per kalenderdag. Volgens de ondernemer is er sprake van overmacht, omdat de netbeheerder heeft verzuimd om binnen de wettelijke termijn de regionale nutsaansluiting te verzorgen. De ondernemer heeft de netbeheerder meerdere malen bewogen om te aansluiting te voldoen. Ook is er bij de consument nog geen groep geïnstalleerd voor de droger.

Wat is de beslissing?

Het is de commissie niet gebleken dat er sprake is van overmacht. Uit de stukken blijkt namelijk niet, volgens de commissie, dat de ondernemer de netbeheerder voldoende heeft aangemaand. Zo heeft de ondernemer geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de netbeheerder in gebreke te stellen. Dat de netbeheerder zijn wettelijke termijn heeft overschreden doet hier niks aan af. Dat gaat puur om de relatie tussen netbeheerder en ondernemer en is dus niet af te wentelen op de consument. De ondernemer moet de schadevergoeding betalen. Deze klacht is dus gegrond. Ter zitting is er een afspraak gemaakt voor de groep van de droger.

De volledige uitspraak

Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage

De bevoegdheid van de arbiters tot beslechting van het geschil berust op de koop-/ aannemingsovereenkomst voor appartementsrechten ontstaan door transformatie met toepassing van de BouwGarant Transformatieregeling 2020 (bestaande uit de BouwGarant Nieuwbouwgarantieregeling Appartemensrechten 2020 en Bijzondere regeling Transformatiegarantie BouwGarant 2020), overeenkomstig het model, vastgesteld door BouwGarant op 1 januari 2020, die partijen met elkaar hebben gesloten. In die overeenkomst is een arbitragebeding opgenomen, waarin is bepaald dat “alle geschillen, welke ook (…) die naar aanleiding van de koop-/ aannemingsovereenkomst met toepasselijkheid van de BouwGarant Transformatieregeling 2020 of van overeenkomsten die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen de Opdrachtgever en de Deelnemer mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage conform het Geschillenreglement van de Geschillencommissie Verbouw & Nieuwbouw, zoals dat luidt ten dage van de aanhangigmaking van het geschil”.

Daarmee is voldaan aan de eis van artikel 1021 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De arbiters zijn daarom bevoegd om het geschil te beslechten. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 30 lid 1 van het Geschillenreglement van de Geschillencommissie Verbouwingen en Nieuwbouw (hierna te noemen: het reglement) te beslissen als goede personen naar billijkheid, met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en de daarvan deel uitmakende voorwaarden.

Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld met als zittingsplaats Utrecht.

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de vraag of de ondernemer aan de consument al dan niet de contractuele boete wegens te late oplevering van het appartement van de consument (hierna: het appartement) verschuldigd is.

Standpunt van de consument

Voor het standpunt van de consument verwijzen de arbiters naar de overgelegde stukken en naar wat door de consument op de zitting naar voren is gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Klacht 1.
Op 1 maart 2022 is de ondernemer met de bouw van het appartement van de consument begonnen. Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat het appartement binnen 250 werkbare werkdagen na de aanvang van de bouw zou worden opgeleverd. Volgens de berekening van de consument is de levering van het appartement met 122 werkbare werkdagen overschreden. Bij deze berekening is de consument uitgegaan van het aantal werkbare werkdagen per maand uit artikel 13 lid 6 van de BouwGarant Nieuwbouwgarantieregeling Appartementen 2020. Een nadere toelichting op deze berekening heeft de consument niet gegeven. De consument stemt er ter zitting mee in om de berekening van de ondernemer van het aantal werkbare werkdagen te volgen. Deze komt erop neer dat het appartement uiterlijk op 5 mei 2023 opgeleverd had moeten zijn. De oplevering heeft pas op 27 november 2023 plaatsgevonden. Daardoor is het voor de oplevering overeengekomen aantal werkbare werkdagen (ook wel: de bouwtijd) aanzienlijk overschreden.

De ondernemer heeft in zijn nieuwsbrieven 6 en 7 aan de bewoners van het appartementencomplex gegarandeerd dat de appartementen onderscheidenlijk in de maand juli 2023 en vóór de aanvang van de bouwvakvakantie zouden worden opgeleverd. Die belofte is hij niet nagekomen.

Als gevolg van de overschrijding van de bouwtijd heeft de consument haar appartement pas met ingang van 13 december 2023 kunnen verhuren, tegen een huurprijs van € 1.050,– per maand.

Wegens de te late oplevering heeft de consument contractueel recht op een schadevergoeding van 0,25‰ van de koop-/ aanneemsom per kalenderdag. De consument gaat uit van een vertraging van 122 dagen, die zij heeft berekend aan de hand van artikel 13 van de BouwGarant Nieuwbouwgarantieregeling Appartemensrechten 2020. De consument vordert van de ondernemer dan ook een bedrag van (0,25‰ x € 137.188,– x 122 =) € 4.184,23.

De ondernemer wijst elke schadevergoeding van de hand. Hij beroept zich op overmacht. De overschrijding van de bouwtijd zou niet aan hem maar aan netbeheerder [bedrijf] te wijten zijn, die had verzuimd de stroomvoorzieningen tijdig aan te sluiten. De ondernemer heeft hiervan onvoldoende bewijs geleverd. De consument heeft – evenals andere appartementseigenaren – de overtuiging dat de vertraging niet uitsluitend aan [bedrijf] te wijten is geweest, maar dat tijdens de bouw bij de ondernemer meer problemen zijn geweest die tot een te late oplevering hebben geleid. De consument heeft echter geen concrete aanwijzingen dat dit mede de oorzaak van de te laten oplevering zou zijn geweest.

Volgens de consument is er geen sprake van overmacht. De ondernemer, die [bedrijf] een radiostilte van 9 maanden verwijt, moet zichzelf afvragen waarom hijzelf 9 maanden niets heeft gedaan in de richting van [bedrijf]. De ondernemer heeft een overeenkomst afgesloten met de consument en is daarmee verantwoordelijk voor de te late oplevering.

Klacht 2.
De ondernemer heeft in de elektra groepenkast nog steeds geen aparte groep voor de droger aangelegd.

Standpunt van de ondernemer

Voor het standpunt van de ondernemer verwijzen de arbiters naar de overgelegde stukken, waaronder het stuk dat de ondernemer heeft ingebracht nádat hij voor de mondelinge behandeling was uitgenodigd, en naar wat door de ondernemer op de zitting naar voren is gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Partijen hebben op 2 december 2021 met elkaar een koop-/ aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de realisatie van een appartement. De Algemene Voorwaarden voor de koop-/ aannemingsovereenkomst voor appartement(en), vastgesteld door BouwGarant op 1 januari 2020, maken onderdeel uit van deze overeenkomst. De totale koop-/ aanneemsom bedraagt € 137.188,–.

De ondernemer heeft zich in artikel 6 van de overeenkomst verplicht het appartement in beginsel binnen 250 werkbare werkdagen na aanvang van de bouw van het appartementencomplex geheel voor bewoning gereed aan de consument op te leveren.

De ondernemer is met de bouw gestart op 1 maart 2022. In beginsel had het appartement op 5 mei 2023 opgeleverd moeten zijn. Het appartement was uiteindelijk pas gereed voor oplevering op 23 november 2023.

De oplevering kon niet plaatsvinden voordat de nutsaansluiting door de regionale netbeheerder [bedrijf] was gerealiseerd. De ondernemer was voor oplevering dan ook volledig afhankelijk van [bedrijf]. De vertraging van de oplevering is ontstaan doordat [bedrijf] verzuimde de nutsvoorzieningen tijdig aan te leggen. De vertraging, waar de ondernemer geen enkel verwijt van valt te maken, had te maken met het feit dat [bedrijf] – om het complex aan te sluiten op het bestaande stroomnet – eerst een station geleverd moest krijgen, en daarna pas met de nutsinstallatie aan de slag kon. Bovendien moest de aanleg van het station met de gemeente afgestemd worden, wat ook veel tijd heeft gekost.

De ondernemer heeft weliswaar aan de consument beloofd dat het appartement in juli 2023 respectievelijk vóór de bouwvakvakantie opgeleverd zou worden, maar daar mogen geen juridische consequenties aan worden verbonden. Die beloften zijn gedaan uit enthousiasme en in de overtuiging dat de door [bedrijf] toegezegde tijdelijke stroomaansluiting (het provisorium) geplaatst zou worden. Uiteindelijk heeft [bedrijf] die plaatsing niet laten doorgaan.

De ondernemer heeft er alles aan gedaan om te bewerkstelligen dat de oplevering op de afgesproken datum zou plaatsvinden. Hij heeft uitvoerig geprobeerd [bedrijf] te bewegen de nutsaansluitingen eerder/tijdig gereed te hebben. Hij heeft [bedrijf] voortdurend gemaild/gerappelleerd en meerdere tijdelijke oplossingen voorgesteld om alsnog bijtijds te kunnen opleveren. Helaas bleek dit steeds tevergeefs. Daarbij is van belang dat de ondernemer tijdig – dat wil zeggen ruim 18 weken voor het verstrijken van het maximale aantal werkbare werkdagen – bij [bedrijf] een verzoek heeft ingediend om het appartementencomplex te schouwen. Op grond van artikel 23 lid 4 van de Elektriciteitswet moet een netbeheerder de aansluiting realiseren binnen een redelijke termijn. Verder bepaalt dit artikellid dat deze termijn in ieder geval is verstreken wanneer de gevraagde aansluiting niet is gerealiseerd binnen 18 weken nadat het verzoek om aansluiting bij de netbeheerder is ingediend. [bedrijf] heeft de redelijke termijn ruim overschreden. Omdat de ondernemer de aanvraag (veel) meer dan 18 weken voor het einde van de bouwtijd heeft ingediend – namelijk op 22 december 2021 –, valt hem geen verwijt te maken.

De ondernemer is van mening dat hem een beroep op overmacht toekomt omdat de overschrijding van de bouwtijd hem niet is toe te rekenen. De Raad van Arbitrage in bouwgeschillen heeft in soortgelijke zaken in die zin beslist. De ondernemer heeft in zijn brief aan de consument van 23 februari 2024 uitvoerig uiteengezet waarom sprake is van overmacht. De ondernemer heeft dit bovendien inzichtelijk gemaakt door alle correspondentie met [bedrijf] volledig te delen met de consument. Uit die correspondentie blijkt dat hij de aanvraag voor de nutsinstallatie tijdig heeft gedaan en [bedrijf] voortdurend heeft aangemaand. De ondernemer is dan ook van mening dat sprake is van overmacht en dat hij daarom geen boete verschuldigd is. Volgens hem dient de klacht van de consument ongegrond te worden verklaard.

Mocht geoordeeld worden dat de ondernemer wel een boete is verschuldigd, dan verzoekt hij deze te matigen zoals bedoeld in artikel 14 lid 7 van de algemene voorwaarden. De ondernemer is van mening dat de te late oplevering is te wijten aan een omstandigheid die buiten zijn schuld ligt en dat hij alles heeft gedaan wat in zijn macht lag om het appartement tijdig aan de consument op te leveren. Zo heeft hij aan de consument (evenals aan de andere appartementseigenaren) een sleutelovereenkomst aangeboden opdat zij het appartement alvast zou kunnen inrichten. De redelijkheid en billijkheid eisen dan ook dat de ondernemer niet de volledige boete moet betalen.

De ondernemer stelt een tegeneis in.

Omdat sprake is van overmacht en de ondernemer van mening is dat hij daarom geen boete verschuldigd is, bestaat vanaf drie maanden na de oplevering voor de consument geen grond meer om de laatste 5% van de aanneemsom in depot te houden. Dit depot dient aan de ondernemer te worden vrijgegeven.

Omdat de consument het tot een geschil bij de geschillencommissie heeft laten komen, vordert de ondernemer tevens betaling van de contractuele rente over de laatste 5% van de aanneemsom, zijnde een bedrag van € 2.751,20, dat de consument vanaf drie maanden na de oplevering ten onterechte bij de notaris in depot houdt. De vervallen rente per 14 juni 2024 bedraagt € 42,47. Daarnaast vordert de ondernemer de buitengerechtelijke incassokosten, die conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten € 400,12 bedragen, en de door de ondernemer in redelijkheid gemaakte advocaatkosten van € 780,– dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag. De vervallen rente en de incassokosten dienen bij niet-betaling binnen 14 dagen na de uitspraak vermeerderd te worden met de wettelijke rente vanaf de 15e dag tot de dag van algehele voldoening.

Reactie van de consument op de tegeneis

De consument is in de gelegenheid gesteld op de tegeneis van de ondernemer te reageren, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Uitgangspunt

Voor de beoordeling van het geschil nemen de arbiters ‒ naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde en met inachtneming van de inhoud van de overgelegde stukken ‒ het volgende als uitgangspunt.

In de op 2 december 2021 tussen partijen gesloten koop-/ aannemingsovereenkomst heeft de ondernemer zich tegenover de consument, als deelgerechtigde in een gebouw, onder meer verbonden om het appartement binnen 250 (tweehonderdvijftig) werkbare werkdagen na de aanvang van de bouw van het appartementengebouw geheel voor bewoning gereed aan de consument als opdrachtgever op te leveren in de zin van artikel 14 lid 4 van de algemene voorwaarden. Het privégedeelte van het appartement is op 27 november 2023 opgeleverd.

Beoordeling van het geschil

Op grond van artikel 30 lid 3 sub f van het reglement bevat het arbitrale vonnis, naast de beslissing, in elk geval de vaststelling welk gedeelte van het arbitrale vonnis betrekking heeft op die onderdelen van het geschil die vallen onder de Nieuwbouwgarantieregeling en welk gedeelte van het vonnis betrekking heeft op die onderdelen van het geschil die geen betrekking hebben op de Nieuwbouwgarantieregeling.

De arbiters overwegen als volgt.

Ten aanzien van de klachten van de consument:

Klacht 1.
Tussen partijen is een boetebeding overeenkomen voor het geval dat de ondernemer het appartement niet binnen 250 werkbare werkdagen na aanvang van de bouw aan de consument heeft opgeleverd.

Tussen partijen staat vast dat de ondernemer op 1 maart 2022 met de bouw is begonnen en dat hij het appartement uiterlijk op 5 mei 2023 had moeten opleveren. De oplevering heeft op 27 november 2023 plaatsgevonden. Er is dus sprake van een overschrijding van de bouwtijd. De consument maakt daarom aanspraak op de contractuele boete die artikel 14 lid 5 van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden op een dergelijke overschrijding stelt, namelijk 0,25 ‰ van de koop-/ aanneemsom per kalenderdag. De ondernemer is primair van mening dat hij wegens overmacht die boete niet verschuldigd is.

Beoordeeld dient te worden de vraag of de ondernemer zich terecht op overmacht beroept. De arbiters beantwoorden die vraag ontkennend en zij motiveren dit als volgt.

De arbiters stellen voorop dat zij voorbijgaan aan de stelling van de consument dat zij de overtuiging heeft dat de vertraging niet uitsluitend aan [bedrijf] te wijten is geweest, maar dat er tijdens de bouw bij de ondernemer meer problemen zijn geweest die tot een overschrijding van de bouwtijd hebben geleid. De consument heeft namelijk voor die stelling onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangedragen. Bovendien heeft de ondernemer die stelling betwist.

De aanleg van de elektriciteitsvoorziening was onderdeel van het project (werk) en de ondernemer was verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan. Uit de stukken die de ondernemer heeft overgelegd blijkt dat hij op 22 december 2021 bij de regionale netbeheerder [bedrijf] een aanvraag voor de elektriciteitsaansluiting heeft ingediend en dat in mei 2022 overleg met [bedrijf] heeft plaatsgevonden over aansluiting van het complex (de hoogbouw). Uit die stukken blijkt verder dat de ondernemer pas voor het eerst op 1 februari 2023 met [bedrijf] in contact is getreden over het realiseren door [bedrijf] van een elektriciteitsaansluiting op het project. Vervolgens is over die aansluiting veelvuldig e-mailcontact geweest tussen de ondernemer en [bedrijf]. Uit dat contact kunnen de arbiters evenwel niet afleiden dat de ondernemer [bedrijf] voortdurend heeft aangemaand, zoals hij heeft gesteld. Ook van bindende afspraken tussen de ondernemer en [bedrijf] en/of van een ingebrekestelling van [bedrijf] door de ondernemer is de arbiters niet gebleken. De ondernemer had ervoor kunnen kiezen om na een ingebrekestelling, in kort geding een veroordeling van [bedrijf] te vorderen om de aansluiting alsnog op korte termijn te realiseren, een en ander op verbeurte van een dwangsom (vgl. ECLI:NL:RBGEL:2018:3667). Niet is uitgesloten dat de aansluiting dan eerder gerealiseerd zou zijn. Daarbij komt dat het moment waarop de ondernemer voor het eerst met [bedrijf] contact over de aansluiting heeft opgenomen, te laat was, afgezet tegen de uiterste datum van oplevering, 5 mei 2023. Kortom de ondernemer heeft zich onvoldoende (tijdig) ingespannen om te bewerkstelligen dat op die datum een elektriciteitsaansluiting gerealiseerd zou zijn. Deze handelwijze ligt binnen de invloedssfeer van de ondernemer en de te late oplevering moet hem daarom worden toegerekend. Van overmacht aan de zijde van de ondernemer ter zake van de te late oplevering is dan ook geen sprake.

Voor zover de ondernemer zich erop heeft beroepen dat hij de schade als gevolg van de te late oplevering niet op netbeheerder [bedrijf] kan verhalen, oordelen de arbiters als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 23 van de Elektriciteitswet is de netbeheerder gehouden de elektriciteitsaansluitingen binnen de redelijke termijn van 18 weken na de aanvraag op te leveren. Wanneer de netbeheerder daaraan niet voldoet, is zij in beginsel jegens de aanvrager (in dit geval: de ondernemer) schadeplichtig (vgl. ECLI:NL:RBOBR:2023:6120 en ECLI: NL:RBGEL:2024:1076). Dat de netbeheerder, zoals ter zitting aan de orde is geweest, door middel van clausules in haar algemene voorwaarden aansprakelijkheid heeft uitgesloten, is een omstandigheid die een rol speelt in de relatie tussen de netbeheerder, in dit geval: [bedrijf], en de ondernemer. Nu de consument hierop geen enkele invloed heeft kunnen uitoefenen en hierbij geen rol heeft kunnen spelen, kan de ondernemer de nadelige gevolgen van dergelijke clausules naar het oordeel van de arbiters niet afwentelen op de consument.

De ondernemer heeft nog een beroep gedaan op een drietal vonnissen van de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen (nrs. 81747, 81788 en 81879) en gesteld dat in elk van die zaken een gelijksoortige kwestie als in de onderhavige zaak aan de orde was, waarbij het beroep op overmacht van de aannemer is gehonoreerd. Naar het oordeel van de arbiters kan dat de ondernemer niet baten omdat in die zaken de feiten anders lagen. Uit elk van die vonnissen blijkt namelijk dat de aannemer – anders dan in de onderhavige zaak – bij herhaling de netbeheerder, zij het tevergeefs, heeft aangemaand de elektriciteitsaansluiting tijdig te realiseren.

Op de zitting heeft de vertegenwoordiger van de consument – in afwijking van het andersluidende standpunt dat de consument in de schriftelijke stukken heeft ingenomen en zoals dat hiervoor is weergegeven – meerdere keren verklaard dat de ondernemer in deze niets te verwijten valt. De arbiters gaan aan deze verklaring voorbij, omdat zij zich niet aan de indruk kunnen onttrekken dat deze verklaring – gezien ook de zakelijke relatie van de vertegenwoordiger als de verkoopmakelaar en/of kopersbegeleider van de ondernemer –eerder het persoonlijke standpunt van de vertegenwoordiger is dan dat van de consument.

Omdat het beroep op overmacht niet slaagt, is de ondernemer de contractuele boete wegens te late oplevering aan de consument verschuldigd. De ondernemer heeft subsidiair op de door hem hiervoor genoemde gronden een beroep op matiging van de boete gedaan. Matiging is slechts mogelijk indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Deze maatstaf noopt volgens de Hoge Raad tot terughoudendheid en brengt mee dat de arbiters pas van de matigingsbevoegdheid gebruik mogen maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt (vgl. ECLI:NL:HR:2007:AZ6638 en ECLI:NL:HR:2012:BW4986). De ondernemer heeft geen (voldoende) feiten of omstandigheden gesteld, die tot de conclusie kunnen leiden dat een dergelijk resultaat zich heeft voorgedaan of voordoet. Weliswaar heeft de ondernemer een poging gedaan om aan de consument tegemoet te komen door reeds vóór de oplevering een sleutelovereenkomst aan te bieden, zodat de consument alvast werkzaamheden in het appartement zou kunnen laten verrichten, maar dit is onvoldoende voor een geslaagd beroep op matiging.

Gelet op wat hiervoor is overwogen achten de arbiters de klacht van de consument gegrond. De consument heeft een boete gevorderd die gerelateerd is aan een overschrijding van 122 dagen. Deze zal worden toegewezen.

Toepasselijkheid garantieregeling

Nu de klacht een te late oplevering betreft, is er geen sprake van een garantiegeschil, zodat de arbiters niet toekomen aan toetsing aan de garantieregeling.

Klacht 2.
Over deze klacht hoeven de arbiters geen beslissing meer te nemen, omdat partijen met elkaar op de zitting een regeling hebben getroffen, namelijk dat de ondernemer binnen 4 á 5 weken na de zitting de aparte groep alsnog zal aanleggen.

Ten aanzien van de tegeneis:

Hiervoor hebben de arbiters overwogen dat aan de zijde van de ondernemer geen sprake is van overmacht en dat de ondernemer de contractuele boete wegens te late oplevering aan de consument verschuldigd is.

De consument heeft met betrekking tot die boete een opeisbare vordering op de ondernemer. Daardoor is de consument bevoegd de nakoming van haar verplichting tegenover de aannemer om de laatste 5% van de aanneemsom, die zich in depot bij de notaris bevindt, op te schorten totdat de ondernemer de verschuldigde boete aan de consument heeft betaald. De tegeneis om het depot bij de notaris vrij te geven zal dan ook worden afgewezen. De nevenvorderingen treffen daardoor hetzelfde lot.

Klachtengeld en behandelingskosten

De klacht van de consument wordt gegrond bevonden. Daarom zal de ondernemer, overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 lid 1 van het reglement, aan de consument het klachtengeld moeten vergoeden, dat de consument aan de commissie heeft betaald voor de behandeling van dit geschil. Dit is een bedrag van € 260,–. Bovendien is de ondernemer op grond van hetzelfde artikellid aan de commissie een bijdrage in de behandelingskosten van het geschil verschuldigd.

Beslissing

De arbiters, als goede personen naar billijkheid, met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en de daarvan deel uitmakende voorwaarden, beslissen als volgt:

op de klachten van de consument:

– verklaren de klacht van de consument gegrond;

– veroordelen de ondernemer tot betaling aan de consument van een bedrag van € 4.444,23 (€ 4.184,23
als schadevergoeding en € 260,– als vergoeding voor het betaalde klachtengeld);

– bepalen dat de ondernemer als bijdrage in de kosten van de behandeling van dit geschil het door de
Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken voor het jaar 2024 vastgestelde bedrag aan de
commissie betaalt;

– bepalen dat de hiervoor bedoelde betalingen gedaan dienen te worden binnen twee weken na de datum
waarop dit arbitrale vonnis is verzonden;

op de tegeneis:

– wijzen af hetgeen door de ondernemer is gevorderd.

Dit arbitraal vonnis is gewezen te Den Haag op en door de arbiters van de Geschillencommissie Verbouwingen en Nieuwbouw ondertekend.

mevrouw mr. M.L. Braaksma
de heer ing. T.C.M. Wever
de heer mr. J.J.E. Hovener