De stelling van de ondernemer dat de consument met terugwerkende kracht de extraneusbijdrage (collegegeld) zou moeten betalen, ontbeert een deugdelijke en valide onderbouwing/toelichting

  • Home >>
  • Particuliere Onderwijsinstellingen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Particuliere Onderwijsinstellingen    Categorie: Algemene voorwaarden    Jaartal: 2016
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 103666

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de zogenaamde extraneusperiode van de consument bij de ondernemer en meer in het bijzonder het bedrag dat de consument daarvoor aan de ondernemer verschuldigd is, alsmede de door de consument gewenste tegemoetkoming voor extra door hem gestelde kosten.

De consument heeft in oktober 2015 de klacht (voor de eerste maal) voorgelegd aan de ondernemer.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

Ik volgde bij de ondernemer de opleiding Pedagogisch Werker 4 (jeugdzorg). In augustus 2015 heb ik mij bij de ondernemer ingeschreven als extraneus voor die opleiding. Daardoor is er een studieovereenkomst tot stand gekomen. Het examenbureau van de ondernemer heeft tot tweemaal toe een fout gemaakt door mij niet correct in te schrijven voor examens; dat betreft de herkansingen in oktober 2015 en de (her)examens in februari 2016. Daardoor heb ik een vertraging opgelopen van minimaal zes maanden, over welke periode ik wel collegegeld (de inschrijving als extraneus) moet blijven betalen. Mijn verwachting was dat ik in december 2015 klaar zou kunnen zijn met de opleiding waardoor ik mij al eerder had ingeschreven voor een HBO-opleiding aan het [naam van de hogeschool]. Doordat ik tot op heden nog steeds mijn diploma van de ondernemer niet heb verkregen beschikte ik niet over de juiste vooropleiding om deel te mogen nemen aan de examens en collegedagen aan de hbo-opleiding bij het [Naam van de hogeschool], waarvoor ik echter wel de kosten moest voldoen. De ondernemer heeft mij het aanbod gedaan om vijf examens voor in totaal € 490,– niet aan mij door te berekenen, dat acht ik echter onvoldoende.

Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Ik ben in juni 2013 begonnen met een éénjarige opleiding Pedagogisch Werker 4 bij de ondernemer. Ik heb vertraging opgelopen door een ernstige knieblessure. Daardoor ben ik een tijd uit de running geweest en heb ik toen geruime tijd geen gebruik gemaakt van de diensten van de ondernemer. In augustus 2015 heb ik gevraagd of ik als extraneus kon worden ingeschreven om de opleiding alsnog af te ronden. Dat is mij door de ondernemer toegekend. Ik moest toen nog twee examens afleggen en een scriptie schrijven. Mijn verwachting was dat ik de opleiding in december 2015 zou hebben afgerond. In oktober 2015 bleek dat ik door de ondernemer niet correct was ingeschreven voor de herexamens. Ik kon daardoor die examens niet doen. Dat is gebeurd door miscommunicatie bij de ondernemer en dat betreft ook drie medewerkers die al vertrokken zijn bij de ondernemer. Toen is er overleg geweest met de ondernemer die heeft toegegeven dat er een fout is gemaakt en dat ik verder kosteloos zou kunnen doorstuderen als ik langer de tijd nodig zou hebben. Toen ik mij in augustus 2015 inschreef bij de ondernemer had ik nog een achterstand in mijn betalingen aan de ondernemer. Er stond toen bij het incassobureau zo’n € 2.000,– open. Ik kreeg toen de mededeling dat als ik
€ 1.000,– zou overmaken ik zou kunnen worden ingeschreven als extraneus. Dat is ook zo gebeurd. Ik zou vervolgens de examens in februari 2016 afleggen. Opnieuw is toen dezelfde fout gemaakt en mocht ik die examens niet doen. Ik heb die examens uiteindelijk op 13 maart en 11 april 2016 gemaakt en volgens mij met goed gevolg afgelegd. Ik heb inmiddels een aanvraag gedaan voor toekenning van het diploma en ik ga er vanuit dat dat binnenkort zal komen. Verder merk ik nog op dat ik niet de juiste begeleiding heb gehad van de ondernemer. Mijn oude mentor hield er ultimo 2015 mee op en pas na veel vragen en aandringen heb ik in februari 2016 via de locatiemanager een nieuwe mentor gekregen. Ik vind dat ik vanaf december 2015 geen collegegeld meer verschuldigd ben aan de ondernemer. Als wordt bepaald dat ik geen collegegeld meer verschuldigd ben aan de ondernemer over de periode na december 2015 wil ik afstand doen van mijn claim op de ondernemer voor tegemoetkoming van de kosten die ik bij de hogeschool [Naam van de hogeschool] heb moeten maken. Als ik geweten had dat ik door toedoen/nalaten van de ondernemer deze vertraging had opgelopen, had ik mij nooit ingeschreven bij de hogeschool [Naam van de hogeschool]. Voor wat betreft de extraneusperiode heeft de ondernemer mij ruim € 1.700,– in rekening gebracht, bij mijn weten zesmaal € 295,–. In de periode januari 2015 tot augustus 2015 (toen ik mijn inschrijving als extraneus bij de ondernemer heb gedaan) heb ik in het geheel geen gebruik gemaakt van de diensten van de ondernemer. Ik ben niet op de locatie geweest van de ondernemer, heb geen college/lessen gevolg en ook geen examens gemaakt.

De consument verlangt – zoals door hem ter zitting is aangegeven – dat hij voor de maanden/periode waarin hij niet als extraneus bij de ondernemer was ingeschreven (januari tot augustus 2015), alsmede over de periode waarin hij door toedoen/nalaten van de ondernemer noodgedwongen als extraneus ingeschreven heeft moeten staan (januari tot en met juni 2016) geen collegegeld aan de ondernemer verschuldigd is.
       
Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

De consument claimt vertraging te hebben opgelopen door toedoen van de ondernemer en daardoor zijn diploma bij de ondernemer niet te hebben behaald waardoor hij niet kon deelnemen aan examens bij de hogeschool [Naam van de hogeschool]. De ondernemer bestrijdt dit. De consument volgde van 6 juni 2013 tot 6 december 2014 een opleiding bij de ondernemer. Op 6 december 2014 stopte die onderwijsovereenkomst. Indien een student op dat moment de opleiding nog wil afronden, dient de student een extraneusaanvraag in te vullen. De student heeft recht op extraneus indien de resultaten voldoen aan de eisen zoals gesteld in de studentengids en de student alle betalingsverplichtingen heeft voldaan. De consument heeft pas op 25 december 2015 (een jaar later) zijn laatste termijn lesgeld voldaan en daarmee dus zijn betalingsverplichting voldaan. Pas vanaf dat moment had de consument recht op extraneus. De consument diende op dat moment echter wel met terugwerkende kracht de extraneusbijdrage te betalen; een bedrag van € 298,– voor een periode van 3 maanden. Aangezien de consument op dat moment dus in ieder geval 5 termijnen moest betalen (vanaf december 2014) is er door de docent en de examencommissie beoordeeld of het haalbaar zou zijn om de opleiding succesvol af te ronden. Door de docent en de examencommissie is een positief oordeel afgegeven. Dit is besproken met de consument en die heeft ingestemd met deze financiële verplichting. Tot op de dag van vandaag heeft de consument daarvan niets betaald. Daardoor is er geen lopend contract met de consument en heeft de ondernemer formeel gezien geen enkele verplichting jegens de consument. De ondernemer heeft de consument echter wel de mogelijkheid gegeven aan examens deel te nemen en enige begeleiding te geven aangezien wij in de veronderstelling verkeerden dat de consument aan zijn betalingsverplichting zou voldoen. Tot op de dag van vandaag is dat echter niet gebeurd. Zoals verwoord in onze schriftelijke reactie op de klacht aan de consument (op 1 maart 2016) is de ondernemer wel van mening dat de communicatie met betrekking tot de inschrijving van de consument als extraneus onduidelijk is geweest. Om die reden zijn wij de consument tegemoetgekomen door hem vijfmaal een gratis examen aan te bieden ter waarde van € 490,–. De ondernemer is van mening dat hij de consument ruimschoots heeft gecompenseerd in verband met de onduidelijke communicatie. Wij blijven echter bij het standpunt dat de vertraging niet is veroorzaakt door de ondernemer, maar door de consument zelf. Wij zijn daarin niet bereid verder tot een schikking te komen.       

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Vaststaat – want niet gemotiveerd bestreden door de ondernemer – dat de consument door toedoen/nalaten van de ondernemer niet heeft kunnen deelnemen aan de door hem gewenste examens in zowel oktober 2015 als in februari 2016. Daardoor heeft de consument niet – conform zijn veronderstelling/verwachting die overigens ook onbestreden is gelaten door de ondernemer – zijn studie in december 2015 kunnen voltooien. De commissie is onder die gegeven omstandigheden dan ook van oordeel dat de ondernemer terecht de consument geen kosten meer in rekening heeft gebracht voor het deelnemen aan de examens op 23 maart en 11 april 2016. Tevens is de commissie van oordeel dat door die fout (het tot tweemaal toe niet kunnen deelnemen aan de examens in oktober 2015 en februari 2016 door toedoen/nalaten van de ondernemer) de consument eveneens niet gehouden kan zijn en is om het verschuldigde collegegeld voor extraneus voor zes maanden (tweemaal € 295,– per drie maanden) over de periode januari tot en met juni 2016 te voldoen. Vaststaat verder dat de consument zich op 12 augustus 2015 heeft ingeschreven als extraneus bij de ondernemer en sindsdien gebruik heeft gemaakt van de aan hem verleende dienstverlening (als extraneus) door de ondernemer. Aldus is de consument wel gehouden om het collegegeld (als extraneus) over de periode augustus tot en met december 2015 aan de ondernemer te voldoen, voor zover dat nog niet het geval is geweest. Daarmee correspondeert een bedrag van
€ 491,66. De ondernemer kan zonder verdere toelichting en onderbouwing die ontbreekt niet worden gevolgd in zijn stelling dat de consument over de periode januari tot en met juli 2015 als extraneus collegegeld aan de ondernemer verschuldigd zou zijn. Immers, de door de ondernemer goedgekeurde aanvraag tot inschrijving van extraneus van de consument dateert van augustus 2015. Voordien was de consument niet als extraneus ingeschreven (en daartoe lag ook geen aanvraag), terwijl de consument verder door de ondernemer onbestreden ter zitting naar voren heeft gebracht dat hij over de periode januari tot en met juli 2015 geen gebruik heeft gemaakt van de dienstverlening van de ondernemer. De stelling van de ondernemer dat de consument met terugwerkende kracht de extraneusbijdrage (collegegeld) zou moeten betalen, ontbeert een deugdelijke en valide onderbouwing/toelichting; daarvoor lijkt ook geen basis te liggen in de toepasselijke algemene voorwaarden (artikel 18, over inschrijving als extraneus). Daaruit volgt niet dat een extraneusperiode hoe dan ook en zonder meer direct moet volgen na afronding van de onderwijsovereenkomst in december 2014, laat staan dat daaruit evenzeer zou volgen dat ook indien en voor zover de student in het geheel geen gebruik maakt van de onderwijsfaciliteiten van de ondernemer en ook niet ingeschreven staat als extraneus toch met terugwerkende kracht het collegegeld als extraneus verschuldigd zou zijn. De commissie kan de ondernemer dan ook in die stelling niet volgen, temeer nu de ondernemer ook niet ter zitting is verschenen om daarover verdere toelichting en uitleg te verschaffen. Dat betekent dat de commissie van oordeel is dat de consument over de periode januari tot en met juli 2015 geen collegegeld (als extraneus) aan de ondernemer verschuldigd is, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 688,33. Dat de consument daarmee desalniettemin nadrukkelijk zou hebben ingestemd is door de ondernemer verder niet geconcretiseerd/onderbouwd, nog daargelaten dat volgens de commissie daarvoor geen deugdelijke en valide grondslag is te vinden zoals hiervoor is vermeld. De stelling van de ondernemer dat formeel gezien er geen lopend contract zou zijn tussen partijen en dat de ondernemer geen enkele verplichting zou hebben jegens de consument omdat hij geen betaling (collegegeld) zou hebben voldaan faalt, in het licht van de omstandigheid dat de ondernemer heeft toegestaan om de consument per augustus 2015 als extraneus in te schrijven, waarna de dienstverlening (herkansingen en begeleiding) als extraneus door de ondernemer aan de consument heeft plaatsgevonden. Er is dus wel degelijk sprake van een rechtsgeldige overeenkomst met voor beide partijen verplichtingen; betaling van collegegeld over de periode augustus tot en met december 2015 door de consument en het bieden van herkansingen/begeleiding door de ondernemer. Ter zitting heeft de consument ten slotte aangegeven af te zien/aanspraak te maken op een vergoeding voor door hem gemaakte kosten bij de hogeschool [Naam van de hogeschool], nog afgezien van het feit dat de consument die kosten/schade op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zodat de commissie daaraan verder voorbijgaat.
   
Op grond van het voorgaande acht de commissie de klacht van de consument (grotendeels) gegrond zodat de ondernemer eveneens gehouden is om het door de consument betaalde klachtengeld van
€ 102,50 te vergoeden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De consument is gehouden het collegegeld als extraneus voor de periode augustus tot en met december 2015, derhalve in totaal € 491,66 te betalen aan de ondernemer; voor de periode januari 2015 tot en met juli 2015 voor een bedrag van € 688,33, alsmede voor de periode januari 2016 tot en met juni 2016 voor een bedrag van € 590,– is de consument daartoe niet gehouden. Voor zover de consument nog niets betaald heeft, dient hij het bedrag van € 491,66 alsnog aan de ondernemer te voldoen, voor zover de consument meer dan dat bedrag betaald heeft dient de ondernemer het door de consument meer betaalde aan hem te restitueren/terug te betalen. 

De ondernemer dient overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 102,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Het door de consument meer of anders verlangde wordt afgewezen.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 650,–.
 
Aldus beslist door de Geschillencommissie Particuliere Onderwijsinstellingen op 27 juli 2016.