
Commissie: Advocatuur
Categorie: Betaling
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
228801/231760
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?Eiseres (advocatenkantoor) heeft voldoende getracht om met verweerster tot overeenstemming te komen over de wijze waarop de voor haar verrichte werkzaamheden betaald dienen te worden, waarbij telkens ruim voldoende begrip is getoond voor haar situatie (onder meer door een fors gereduceerd uurtarief te hanteren, een tijdelijke korting aan te bieden en meermaals te vragen een betalingsvoorstel te doen). Eiseres blijft bij haar vorderingen. Het is verweerster duidelijk dat zij moet gaan betalen, indien zij alsnog gaat erven. Het is niet zo dat zij niet wil betalen, maar zij kan dit niet. De advocaat weet ook dat verweerster nu geen geld heeft. Verweerster is dan ook van mening dat eiseres nu nog geen recht heeft op betaling. Afgezien daarvan vindt zij de declaratie ook erg hoog. De commissie is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat advocaat niet heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Volledige uitspraak Ondergetekenden: de heer mr. N. Schaar te [….], de heer mr. I.L. Haverkate te […..] en de heer mr. C.J.J. Havermans te […….], die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen. Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage |
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in een door
verweerster voor akkoord ondertekende opdrachtbevestiging van 21 augustus 2019 en de daarbij behorende algemene voorwaarden, waarin is verwezen naar de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Bij brief van 21 juli 2023 heeft eiseres verweerster de keuze gegeven om het onderhavige declaratiegeschil voor te leggen aan de rechtbank dan wel aan de commissie en haar medegedeeld dat bij uitblijven van een reactie of betaling, het geschil aan de commissie zou worden voorgelegd. Verweerster heeft kennelijk geen keuze aan eiseres kenbaar gemaakt, die daarop het geschil heeft voorgelegd aan de commissie. Daarna heeft verweerster verweer gevoerd en de bevoegdheid van de commissie niet bestreden De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld. |
Standpunt van eiseres
Voor het standpunt van eiseres verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer, Verweerster heeft zich tot eiseres gewend in verband met een erfrechtelijke kwestie: zij wenste dat eiseres haar belangen zou behartigen met betrekking tot de nalatenschap van haar grootmoeder. Eiseres heeft verweerster een opdrachtbevestiging gestuurd, die door verweerster ondertekend retour is gestuurd. Gezien de financiële situatie van verweerster en het feit dat niet duidelijk was wat de omvang van de nalatenschap zou zijn, is aanvankelijk afgesproken dat de rechtsbijstand op basis van een toevoeging zou worden verleend. Verweerster heeft de eigen bijdrage pas betaald na meerdere herinneringen en aanmaningen en nadat de Raad voor Rechtsbijstand het voornemen had verzonden de toevoeging te beëindigen. Op enig moment werd duidelijk dat de nalatenschap en het deel waar verweerster recht op zou hebben, dusdanig van omvang was, dat de Raad voor Rechtsbijstand naar alle waarschijnlijkheid de toevoeging zou beëindigen in verband met de uitkomst. De behandelend advocaat (hierna te noemen: de advocaat) heeft verweerster kenbaar gemaakt wat het (gereduceerd) uurtarief zou zijn na intrekking van de toevoeging. Verder heeft hij met haar besproken en schriftelijk bevestigd dat de verwachting was dat uiteindelijk ongeveer 60 uren aan het verlenen van rechtsbijstand zouden zijn besteed op het moment dat de zaak klaar zou zijn. Verweerster heeft dit voor akkoord getekend. Eiseres heeft de toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd. Dit heeft geleid tot een uitbetaling van € 1.455,– door de Raad voor Rechtsbijstand. Na een resultaatsbeoordeling heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging uiteindelijk met terugwerkende kracht ingetrokken. Vervolgens heeft eiseres verweerster een declaratie ter hoogte van € 15.588,98 (inclusief BTW) gestuurd voor de verrichte werkzaamheden van in totaal 62 uren en 20 minuten. Verweerster is meerdere malen verzocht om contact op te nemen teneinde een betalingsregeling te treffen indien niet in één keer zou kunnen worden betaald. Tot op heden heeft verweerster zelf echter nog geen enkele betaling verricht, terwijl zij ook geen voorstel heeft gedaan om tot betaling over te gaan. Eiseres verzoekt de commissie te bepalen dat verweerster het openstaande bedrag van € 15.588,98 inclusief BTW en exclusief wettelijke rente dient te voldoen. Voorts verzoekt zij de commissie verweerster te veroordelen tot betaling van de arbitragekosten, de nakosten ter executie van dit arbitraal vonnis, de kosten van rechtsbijstand en reiskosten voor de onderhavige procedure en de kosten ten behoeve van de benodigde uittreksels. In reactie op het verweer van verweerster heeft eiseres het volgende aangevoerd. Eiseres is van mening dat de declaratie niet te hoog is. Het uiteindelijk aantal uren (62 uren, 20 minuten) is in de buurt is gebleven van het ingeschatte aantal van 60 uren. Bovendien zijn deze werkzaamheden verricht over een periode van drie jaar en zeven maanden. Dat over een dergelijk lange periode een dergelijk aantal uren wordt gedeclareerd, is geenszins excessief te noemen. Het beroep van verweerster op betalingsonmacht kan in ieder geval niet leiden tot de conclusie dat zij geen betaling verschuldigd zou zijn. Een en ander klemt te meer, daar de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging heeft ingetrokken in verband met de vorderingen die verweerster op de nalatenschap van haar grootmoeder heeft. Indien verweerster het daarmee niet eens was, had het in de rede gelegen dat zij bij de Raad voor Rechtsbijstand bezwaar had aangetekend tegen de beëindiging van de toevoeging. Daar komt bij dat verweerster meermaals is aangeschreven met betrekking tot de vordering en is verzocht om contact op te nemen om een betalingsvoorstel te doen, indien ze in betalingsnood zou verkeren. Dit heeft zij niet gedaan. Dat verweerster in verband met de familiaire relatie tussen haar en haar grootvader kennelijk niet wenst mee te werken aan het executeren van de tussen de erfgenamen gemaakte afspraken, kan niet voor rekening en risico van eiseres komen. Ook het feit dat ondertussen ook de moeder van verweerster is overleden en haar nalatenschap verdeeld moet worden, ontslaat verweerster niet van haar betalingsverplichtingen. Eiseres heeft voldoende getracht om met verweerster tot overeenstemming te komen over de wijze waarop de voor haar verrichte werkzaamheden betaald dienen te worden, waarbij telkens ruim voldoende begrip is getoond voor haar situatie (onder meer door een fors gereduceerd uurtarief te hanteren, een tijdelijke korting aan te bieden en meermaals te vragen een betalingsvoorstel te doen). Eiseres persisteert bij haar vorderingen, Ter zitting heeft de advocaat een pleitnota voorgedragen. De inhoud daarvan moet als hier ingelast worden beschouwd. Standpunt van verweerster Voor het standpunt van verweerster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer. De oma van verweerster is overleden, nadat zij was gescheiden maar voordat de gemeenschap was verdeeld. De erfgenamen zijn de moeder van verweerster, haar (half)broertje en verweerster zelf. De erfenis van verweerster is onder bewind gesteld. Verweerster heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. Er is een executeur aangewezen. De verdeling is erg lastig geweest. Uiteindelijk is de executeur erin geslaagd een regeling te treffen met de opa van verweerster, waarmee ook alle erfgenamen het eens waren. Onderdeel van die regeling was dat de opa van verweerster de woning met de daarbij behorende bedrijfslocatie zou overnemen tegen betaling van een overbedelingssom. Voorts moesten de erfgenamen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank worden ontslagen. Echter, de bank weigert dit ontslag tot op heden. Dat betekent dat verweerster (en de overige erfgenamen) een risico loopt (lopen) om aansprakelijk te worden gesteld voor een bedrag van afgerond € 250.000.-, zijnde de schuld bij de bank. Daarom kan aanvaarding pas als het ontslag uit de hoofdelijkheid met de bank is geregeld. Terwijl het overleg met de bank en de opa van verweerster om een oplossing te zoeken nog liep, is de moeder van verweerster overleden. Ook deze erfenis van verweerster is onder bewind gesteld. De advocaat is van deze problematiek op de hoogte. Hij heeft wel eens geopperd dat de opa van verweerster dan maar alles moet verkopen. Gelet op de band met haar opa wil verweerster hem niet uit zijn woning verjagen. Daarom is de executeur aan het zoeken naar een oplossing waarbij alsnog ontslag uit de hoofdelijkheid mogelijk wordt. Dit kan nog even duren. Omdat de advocaat volledig op de hoogte is van dit alles, begrijpt verweerster niet dat hij toch de toevoeging al heeft laten intrekken en een declaratie heeft gestuurd, terwijl nog niet alles rond is. Verweerster heeft de correspondentie van de Raad voor Rechtsbijstand daarover niet altijd gehad. Zij heeft sowieso niet begrepen dat zij al zou moeten betalen, hoewel zij de erfenis nog niet heeft aanvaard en het geld nog niet heeft ontvangen. Het is verweerster duidelijk dat zij moet gaan betalen, indien zij alsnog gaat erven. Het is niet zo dat zij niet wil betalen, maar zij kan dit niet. De advocaat weet ook dat verweerster nu geen geld heeft. Verweerster is dan ook van mening dat eiseres nu nog geen recht heeft op betaling. Afgezien daarvan vindt zij de declaratie ook erg hoog. In haar beleving heeft de advocaat nauwelijks bemoeienis gehad met de onderhandelingen tussen de executeur en de advocaat van haar opa. De advocaat heeft wel de uiteindelijke conceptakte beoordeeld en haar daarover geadviseerd. Er is ook tussentijds contact geweest, maar veel e-mails waren heel kort en betroffen vragen naar de stand van zaken. Ter zitting heeft verweerster benadrukt dat zij de declaratie, mede gelet op de hoogte daarvan, niet kan betalen. Op dit moment is nog niet duidelijk of zij de erfenis gaat aanvaarden en, zo ja, wat zij dan gaat krijgen. Verweerster heeft de bewindvoerder en de executeur benaderd om tot een oplossing te komen. Het is niet zo dat er niets is gebeurd; de executeur is in overleg met de bank in verband met het ontslag uit de hoofdelijkheid. |
Behandeling van het geschil |
Op 12 maart 2024 heeft te Den Haag de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden, bijgestaan door mevrouw mr. drs. I.M. van Trier fungerend als secretaris. |
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen. |
Beide partijen zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunten nader toegelicht en vragen van de commissie beantwoord. Namens eiseres was (de advocaat) fysiek aanwezig (en collega) digitaal. Verweerster is digitaal ter zitting verschenen. |
Beoordeling van het geschil
|
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van eiseres en/of de advocaat hanteert dat deze heeft/hebben gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
In geschil is de declaratie van eiseres van 24 mei 2023, ten bedrage van € 15.588,98 (inclusief BTW). De commissie constateert dat de kern van het verweer van verweerster is dat zij de declaratie erg hoog vindt en dat zij niet in staat is deze te betalen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de commissie het volgende vast. De advocaat heeft verweerster bij brief van 16 augustus 2019 bevestigd dat hij verweerster in rechte zou bijstaan met betrekking tot de nalatenschap van haar grootmoeder en dat hij de zaak zou behandelen op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand (toevoeging). Bij e-mail van 4 september 2020 heeft de advocaat verweerster – voor zover van belang – medegedeeld: “Bij deze wens ik je graag te berichten omtrent de financiële situatie betreffende jouw zaak. Nu er wat meer duidelijk begint te worden omtrent de omvang van de erfenis van jouw oma, dienen we er op voorhand rekening mee te houden, dat er een aanzienlijke kans bestaat dat de Raad voor Rechtsbijstand, de aan jou verleende toevoeging te zijner tijd zal intrekken omdat jij een groot bedrag aan erfenis ontvangt. (…) Dit houdt in dat de gewerkte uren in jouw zaak, vervolgens door jouzelf aan mij betaald dienen te worden. Indien de Raad voor rechtsbijstand over zal gaan tot het intrekken van de toevoeging zal ik, geheel onverplicht, een gereduceerd uurtarief van € 215,- per uur in rekening brengen, vermeerderd met 6% kantoorkosten en vermeerderd met 21% btw”. Bij brief van 12 januari 2021 heeft de advocaat dit nogmaals aan verweerster gemeld. Verweerster heeft deze brief voor akkoord ondertekend. Bij brief van 3 maart 2022 heeft de advocaat verweerster onder meer bericht: “Op 19 januari 2022 is aan jou per e-mail de urenstaat met alle op dat moment vanaf juli 2019 aan jouw zaak bestede uren aan je toegezonden, Op dat moment waren in 2 jaar, 44 uren en 10 minuten aan jouw zaak gewerkt. De schatting is dat momenteel nog ongeveer 15 uren nodig zullen zijn om alles af te ronden. Daarin is ook de correspondentie met je grootvader en zijn advocaat en de testamentair bewindvoerder over een vervroegde aflossing opgenomen. Uiteindelijk zullen naar schatting in totaal om en nabij de 60 uren aan rechtsbijstand in jouw zaak nodig zijn geweest”. Ook deze brief heeft verweerster voor akkoord ondertekend. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de advocaat de financiële consequenties van de dienstverlening duidelijk heeft vastgelegd.
Uit de stukken blijkt voorts dat de advocaat op 27 februari 2023, nadat hij zijn werkzaamheden had afgerond en de rechtsbijstand had beëindigd, de toevoeging bij de Raad voor de Rechtsbijstand heeft gedeclareerd en dat hij van de Raad voor Rechtsbijstand een vergoeding heeft ontvangen van € 1.455,–. Na een resultaatsbeoordeling heeft de Raad voor Rechtsbijstand uiteindelijk, op 17 mei 2023, de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken. Verweerster heeft tegen dit besluit geen bezwaar ingediend; de bezwaartermijn is inmiddels ruimschoots verstreken. Daardoor was de advocaat gerechtigd zijn werkzaamheden alsnog op betalende basis aan verweerster in rekening te brengen, onder aftrek van de door hem ontvangen vergoeding van € 1.455,– (en de door verweerster betaalde eigen bijdrage van € 145,–), hetgeen hij bij e-mail van 24 mei 2023 heeft gedaan.
Op grond van de overgelegde stukken staat ook vast dat eiseres de verrichte werkzaamheden volgens de gemaakte afspraken in rekening heeft gebracht. Verweerster heeft de declaratie niet inhoudelijk betwist; zij heeft geen specifieke, concrete bezwaren geuit tegen de in rekening gebrachte werkzaamheden. Van ondeugdelijk declareren is de commissie ook niet gebleken. De hoogte of omvang van de declaratie komt de commissie, gelet op de aard van de zaak en het tijdsbestek waarin de werkzaamheden zijn verricht, niet bovenmatig of buitenproportioneel voor. Daarbij neemt de commissie in aanmerking dat de advocaat kennelijk een gereduceerd uurtarief heeft gehanteerd. Bovendien heeft hij verweerster tussentijds een urenstaat gestuurd. Verweerster heeft hiertegen niet geprotesteerd. Ook heeft hij haar een inschatting gegeven van het aantal uren dat hij naar verwachting uiteindelijk in totaal aan de zaak zou besteden. Dit aantal uren (60) heeft hij nauwelijks overschreden.
Verweerster heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan. Echter, de commissie heeft op basis van de ingebrachte stukken geen reden om te twijfelen aan de mededeling van de advocaat ter zitting dat verweerster minstens € 45.000,– uit de nalatenschap(pen) zal ontvangen. Verweerster heeft dit ook niet, althans onvoldoende, weersproken.
Gelet op het vorenstaande is de commissie van oordeel dat niet is komen vast te staan dat advocaat en/of eiseres niet heeft/hebben gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. De vordering van eiseres om verweerster te veroordelen tot betaling van het openstaande bedrag van € 15.588,98 (inclusief BTW) wordt dan ook toegewezen. De commissie zal ook de verzochte wettelijke rente toewijzen, zulks met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift (28 augustus 2023). Eiseres heeft de omvang van de door haar gemaakte kosten voor het uittreksel uit het BRP ten bedrage van € 15,70 genoegzaam aangetoond, zodat de commissie de vordering tot vergoeding daarvan zal toewijzen.
De commissie zal voorts verweerster als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 242,– van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt eiseres geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens verweerster te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat eiseres ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de verweerster tot betaling van deze kosten aan eiseres |
De vordering van eiseres om verweerster te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand en reiskosten zal worden afgewezen. De commissie gaat slechts in bijzondere gevallen over tot veroordeling in de kosten die verband houden met de behandeling van het geschil door de commissie. De commissie merkt in dit verband op dat de procedure bij de commissie laagdrempelig en eenvoudig dient te zijn, waarbij in beginsel geen veroordeling in deze kosten past.
De commissie acht in dit geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig om een vergoeding voor de door eiseres gevorderde kosten toe te kennen. Ten aanzien van de door eiseres gevorderde nakosten voor executie overweegt de commissie als volgt. Uit het systeem van de wet volgt dat voor het geval de bij vonnis veroordeelde partij niet vrijwillig aan de veroordeling voldoet, de andere partij genoodzaakt wordt tot executie over te gaan. Het betreft een toekomstige nog niet vaststaande omstandigheid. Daarnaast geldt in dit geval een geheel nieuwe procesgang, welke geheel eigen regels kent omtrent de kostenlast. Om die redenen wijst de commissie de vordering tot vergoeding van de nakosten voor executie dan ook af.
Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht – waaronder de brief van de oom van verweerster van 7 maart 2024 -, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– veroordeelt verweerster om aan eiseres te voldoen een bedrag van € 15.588,98 (inclusief BTW). Te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
– bepaalt dat het bedrag dat eiseres ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerster tot betaling aan eiseres van de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 242,– aan honorarium en verschotten van de arbiters;
– veroordeelt verweerster tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 15,70 in verband met de kosten van het uittreksel uit het BRP;
– wijst af het meer of anders verzochte.
|
Dit arbitraal vonnis is gewezen te Den Haag op en door de arbiters van de Geschillencommissie Advocatuur ondertekend.
de heer mr. N. Schaar
de heer mr. I.L. Haverkate
de heer mr. C.J.J. Havermans |