De verjaringstermijn treedt in wanneer de kosten voor het verbruik opeisbaar zijn

  • Home >>
  • Energie >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Energie    Categorie: Kosten    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 8098/12858

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Het geschil betreft de vraag welk deel van het door de consument genoten energieverbruik volgens de toepasselijke verjaringstermijn van consumentenkoop niet meer verschuldigd is. Door een misverstand tussen partijen is het energieleveringscontract in juli 2015 beëindigd, terwijl de consument wel energie is blijven afnemen. Na constatering van de vergissing is het genoten energieverbruik in september 2018 alsnog in rekening gebracht door de ondernemer. De consument erkent dat het energieverbruik verschuldigd is, maar beroept zich op de wettelijke verjaringstermijn van twee jaar voor consumentenkoop. De commissie acht artikel 7:28 BW van toepassing, waarin is bepaald dat een rechtsvordering tot betaling van de koopprijs bij een consumentenkoop verjaart door verloop van twee jaren. Op grond van artikel 3:313 BW begint de termijn van verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verplichting om te geven of te doen, met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de onmiddellijke nakoming kan worden gevorderd. De leveringsovereenkomst is in december 2014 ingegaan en de ondernemer was vanaf dat moment gerechtigd jaarlijks het werkelijke verbruik over het daaraan voorafgaande jaar in rekening te brengen. Volgens de commissie betekent dit dat de kosten van het werkelijke verbruik over de gebruiksperiode december 2015 tot december 2016 in december 2016 opeisbaar werden, en de vordering tot betaling hiervan pas vanaf december 2018 zou zijn verjaard. De ondernemer mocht in september 2018 de verbruikskosten over de periode december 2015 tot december 2016 dan ook alsnog in rekening brengen. De klacht wordt ongegrond verklaard.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan ondernemer.

Het geschil heeft betrekking op de eindafrekening van 15 september 2018 ten bedrage van € 4.179,69.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Het geschil tussen partijen heeft betrekking op de eindafrekening van de ondernemer ter hoogte van € 4.179,69. Dit bedrag wordt voor een deel betwist in verband met de verjaringstermijn van 2 jaar volgens art. 7:28 BW. Gezien voornoemd artikel en de daarin opgenomen verjaringstermijn zou het verschuldigde bedrag slechts € 2.351,– dienen te bedragen in plaats van de verlangde € 4.179,69.

Standpunt van ondernemer
Voor het standpunt van ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Het geschil heeft betrekking op de eindafrekening van 15 september 2018 van € 4.179,69 (factuurnummer 10016017592). In tegenstelling tot hetgeen wordt gesteld door de consument, is voor het bedrag van € 4.179,69 geen betalingsregeling afgesproken en is dit bedrag daarom nog geheel onvoldaan.

Per 2 december 2014 is de consument met de ondernemer contracten voor de levering van elektriciteit en gas overeengekomen. Op 3 december 2014 heeft de ondernemer de aanmelding schriftelijk bevestigd, met het verzoek om de bij ons bekende, vermelde gegevens te controleren.
Wegens de aanmelding van een andere contractant op het betreffende adres, zijn de Energieleveringscontracten met de consument per 2 juli 2015 beëindigd. De ondernemer zendt hiervan op dezelfde datum een schriftelijke bevestiging aan de consument met het verzoek om contact op te nemen indien de afmelding op een misverstand berust. Aangezien de ondernemer geen reactie heeft ontvangen, zendt zij op 14 juli 2015 de eindafrekening aan de consument.
In juni 2018 werd duidelijk dat de beëindiging van de energieleveringscontracten op een misverstand berustte. Dit is daarom gecorrigeerd. De consument heeft in juli 2018 van de netbeheerder [naam netbeheerder] een bericht ontvangen om zich per omgaande aan te melden voor energielevering bij een energieleverancier naar keuze. De consument heeft daarop telefonisch contact met de ondernemer opgenomen. In dit gesprek geeft de Klantenservice uitleg over de gang van zaken en laat de te volgen handelwijze aan de consument weten.

Na de (her-)aanmelding laat de consument weten dat zij per 31 augustus 2018 uit de woning vertrekt. Van deze verhuismelding zendt de Klantenservice op 18 juli 2018 een schriftelijke bevestiging aan de consument. Hierin laat de Klantenservice weten dat de consument in september 2018 de eindafrekening ontvangt. Omdat de Klantenservice op een later moment geen contact meer krijgt met de consument, wordt de gang van zaken in een e-mail nader toegelicht. In deze e-mail staat abusievelijk dat het gesprek op 7 juni heeft plaatsgevonden in plaats van 7 juli 2018.

Op 15 september 2018 zendt de ondernemer de eindafrekening van € 4.179,69 (factuurnummer 10016017592 naar het bij haar bekende correspondentieadres. Op 12 oktober 2018 neemt de consument telefonisch contact op met de Klantenservice met de vraag waarom de eindafrekening zo hoog is. Hierop geeft de Klantenservice uitleg, onder verwijzing naar de genoemde e-mail. Deze blijkt de consument niet te hebben ontvangen, omdat het bij de ondernemer bekende e-mailadres onjuist is. De Klantenservice heeft daarom de betreffende e-mail nogmaals verzonden, dit keer naar het juiste e-mailadres. In het telefoongesprek laat de consument weten dat zij de eindstanden gaat controleren en stelt zij dat zij in de afgelopen jaren wel voor energie heeft betaald bij een andere energieleverancier, waarvan zij het bewijs zal toezenden.

Op 16 oktober 2018 neemt de (vertegenwoordiger van de) consument telefonisch contact op met de Klantenservice, met het verzoek om uitleg over de hoge eindafrekening. De Klantenservice legt uit dat het nog niet eerder afgerekende energieverbruik sinds 2 juli 2015 alsnog in rekening is gebracht. De (vertegenwoordiger van de) consument verzoekt om uitstel van betaling zodat hij een en ander kan uitzoeken. De Klantenservice verleent daarop uitstel van betaling. In het telefoongesprek van 11 december 2018 verlangt de (vertegenwoordiger van de) consument om een duidelijke uitleg en verzoekt om teruggebeld te worden. Aangezien het verstrekte telefoonnummer van een organisatie is waar de naam van de consument onbekend is, vindt er geen nader telefonisch contact plaats.

Omdat de uitsteltermijn voor betaling is verlopen en de consument een betaalverzoek ontvangt, neemt de consument op 1 maart 2019 telefonisch contact op met de Klantenservice. Zij wil proberen foto’s van de meters te maken en deze aan de Klantenservice te zenden. De Klantenservice verleent daarom nogmaals uitstel van betaling, dit keer tot 1 mei 2019.

Na hervatting van de incassoprocedure neemt de consument op 28 juni 2019 weer contact op met de Klantenservice. Zij vraagt zich nog steeds af waar het hoge afgerekende energieverbruik vandaan komt, aangezien zij slechts kort contractant is geweest bij de ondernemer.
In het telefoongesprek van 2 juli 2019 geeft de Klantenservice nogmaals uitleg over de naheffing over de periode sinds 2 juli 2015 op de eindafrekening van 15 september 2018. De consument stelt wederom dat zij in die periode een andere energieleverancier heeft gehad. Enig bewijs hiervoor heeft zij echter niet. De consument heeft daarop nog vragen over de hoogte van het afgerekende energieverbruik. De Klantenservice geeft hierover uitleg en bevestigt het gesprek met de e-mail van 2 juli 2019. Hierin laat de Klantenservice weten dat alle incassokosten komen te vervallen. Tevens wordt een kosteloze betalingsregeling voor de eindafrekening aangeboden in 28 maandelijkse, opeenvolgende termijnen. In de e-mail van 4 juli 2019 laat de consument weten juridisch advies te hebben ingewonnen. Het energieverbruik zou inderdaad verschuldigd zijn, maar een verjaringstermijn van twee jaar is hierop van toepassing, is haar geadviseerd. Op basis van een gemiddeld termijnbedrag van € 110,- en een te corrigeren periode van 21 maanden, komt de consument op een te betalen bedrag van € 2.310,-.

In de e-mail van 5 augustus 2019 geeft de Klantenservice nadere toelichting op de toepasselijke verjaringstermijn. Onder verwijzing naar een bindend advies in een soortgelijke zaak, legt de Klantenservice uit dat een beroep op verjaring neerkomt op de creditering van een bedrag van € 303,12. De Klantenservice laat weten gaarne bereid te zijn om ook de advocaat van de consument nadere toelichting te verstrekken op de berekening.

In de brief van 9 augustus 2019 herhaalt de consument dat slechts 21 maanden kunnen worden nagevorderd. Door een aanpassing van het maandelijkse bedrag in de berekening komt hij tot een nog te betalen bedrag van € 2.351,-.

In de brief van 15 augustus 2019 geeft de Klantenservice nogmaals toelichting over de gang van zaken rond de onterechte beëindiging van de facturering van de consument en nogmaals uitleg over de toepasselijke verjaringstermijn en verzoekt om het nieuwe correspondentieadres, zodat de creditfactuur kan worden gemaakt en verzonden.

In de e-mail van 21 augustus 2019 laat de consument weten juridische vervolgstappen te zullen nemen. Op 21 oktober 2019 ontvangt de ondernemer het verzoek tot verweer in deze kwestie van de commissie.

Op de leveringsovereenkomst met de consument zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 (hierna AV). Bovendien zijn van toepassing de specifiek op de energiemarkt gerichte wet- en regelgeving, waaronder de InformatieCode.

Naar in 2018 is gebleken, heeft een van de bewoners op het betreffende adres zich abusievelijk per 2 juli 2015 aangemeld voor het appartement van de consument. Hierdoor zijn de contracten met de consument (achteraf bezien) ten onrechte beëindigd. Van een fout of onjuiste handelwijze van de ondernemer is hierbij echter geen sprake geweest. Na de beëindiging van de energiecontracten heeft de ondernemer op 14 juli 2015 de eindafrekening gezonden. Hierop heeft de ondernemer geen reactie ontvangen van de consument. In de periode van juli 2015 tot juni 2018 heeft de consument geen facturen ontvangen voor energielevering. Blijkbaar is dit aan haar aandacht ontsnapt. Partijen zijn het eens over het feit dat van een opzegging van de overeenkomst geen sprake is geweest. De consument erkent dat voor het energieverbruik dient te worden betaald. De hoogte van het in rekening gebrachte verbruik wordt niet betwist, aangezien dit is gebaseerd op de meterstanden van op afstand uitgelezen energiemeters (zogenaamde ‘slimme meters’). De kwestie spitst zich toe op de vraag, welk deel van het genoten energieverbruik volgens de toepasselijke verjaringstermijn van consumentenkoop niet meer verschuldigd is.

Zonder de onterechte en ongewenste beëindiging van de energieleveringscontracten in juli 2015, had de consument jaarlijks in december haar reguliere jaarafrekening ontvangen. Met het zenden van de eindafrekening van 15 september 2018 heeft de ondernemer de verjaring gestuit. Dit betekent dat het op de (fictieve) jaarafrekening van december 2016 in rekening te brengen verbruik nog zou kunnen worden gecorrigeerd, door de beginstand van december 2015 aan te passen.

De door de ondernemer uitgevoerde verjaringsberekening is conform bestendig beleid van uw commissie (o.a. bindend advies ENE08-1439). De berekeningswijze van de ondernemer is overigens in overeenstemming met de uitleg van Consuwijzer, waarnaar de consument verwijst (mail van 20 augustus 2019. In deze mail licht Consuwijzer toe: “De energieleverancier moet een naheffing binnen 2 jaar versturen. Deze 2 jaar gaan in vanaf het moment dat de oorspronkelijke jaar- of eindafrekening betaald had moeten zijn. Is deze termijn voorbij? Dan is de energieleverancier te laat. De rekening is dan ‘verjaard’. U hoeft de rekening niet meer te betalen. ”Indien wij ervan uitgaan dat de ‘fictieve’ jaarafrekening van 2016 in december 2016 zou moeten zijn betaald, dan is de verjaring hiervan met het zenden van de eindafrekening van 15 september 2018 tijdig gestuit.

Bijkomend voordeel vastrecht- en netbeheerkosten voor de consument
Op de eindafrekening van 15 september 2018 heeft de ondernemer op basis van de uitgelezen meterstanden het totale energieverbruik berekend in de periode sinds 2 juli 2015. Over de periode van 2 juli 2015 tot 9 juli 2018 heeft de ondernemer echter geen vaste leveringskosten of netbeheerkosten in rekening gebracht. De totale kosten over deze periode van 1.103 dagen ter waarde van ongeveer € 500,- (tegen de tarieven van 2018) heeft de ondernemer voor eigen rekening genomen.

Conclusie
Per 2 juli 2015 heeft een persoon zich aangemeld voor energielevering op het (toenmalige) adres van de consument. Over deze afmelding heeft de ondernemer de consument op 2 juli 2015 schriftelijk geïnformeerd met het verzoek om contact op te nemen indien de afmelding niet correct was. Hierop heeft de Klantenservice geen reactie van de consument ontvangen. Achteraf bezien was de beëindiging van de energieleveringscontracten onterecht en niet gewenst door de consument. Na constatering van de vergissing, is het door de consument genoten energieverbruik alsnog correct in rekening gebracht met de eindafrekening van 15 september 2018.
De consument erkent dat het energieverbruik verschuldigd is, maar beroept zich op de wettelijke verjaringstermijn van twee jaar voor consumentenkoop. De ondernemer heeft daarom een tegoed berekend van € 303,12. Dit bedrag is echter nog niet gecrediteerd, omdat het nieuwe adres van de consument tot voor kort niet bij de ondernemer bekend is gemaakt. Daarom kon nog geen creditfactuur voor de consument gemaakt worden. Na verrekening van het tegoed van € 303,12 met de eindafrekening van 15 september 2018 van € 4.179,69 resteert een nog door de consument te betalen bedrag van € 3.876,57. De ondernemer verzoekt de commissie om de klacht van de consument ongegrond te verklaren.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Kern van het onderhavige geschil betreft de vraag, welk deel van het door de consument genoten energieverbruik volgens de toepasselijke verjaringstermijn van consumentenkoop niet meer verschuldigd is.
Op de onderhavige situatie is artikel 7:28 BW van toepassing, waarin is bepaald dat een rechtsvordering tot betaling van de koopprijs bij een consumentenkoop verjaart door verloop van twee jaren. Indien de wet niet anders bepaalt, begint de termijn van verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verplichting om te geven of te doen, met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de onmiddellijke nakoming kan worden gevorderd, aldus 3:313 BW.
In dit licht bezien wijst de commissie op artikel 12.3 van de toepasselijke algemene voorwaarden op grond waarvan de ondernemer jaarlijks de kosten van het werkelijk verbruik in rekening mocht (en in beginsel ook moest) brengen, waarbij betaalde voorschotten verrekend moesten worden.

Tussen partijen staat niet ter discussie dat de overeenkomst voor de levering van elektriciteit en gas tussen partijen per 2 december 2014 is ingegaan, zodat de ondernemer gerechtigd en in beginsel ook gehouden was vanaf dat moment jaarlijks het werkelijke verbruik over het daaraan voorafgaande jaar in rekening te brengen. Dit betekent dat de kosten van het werkelijke verbruik over de gebruiksperiode 2 december 2014 tot 2 december 2015 op laatstgenoemde datum opeisbaar werden, de werkelijke kosten over de gebruiksperiode 2 december 2015 tot 2 december 2016 op 2 december 2016 opeisbaar werden, en een vordering tot betaling van de werkelijke kosten over laatstgenoemde periode derhalve op 2 december 2018 zou zijn verjaard. De ondernemer was derhalve gerechtigd de verbruikskosten over de periode 2 december 2015 – 2 december 2016, die normaliter in december 2016 in rekening zouden zijn gebracht, alsnog in september 2018 in rekening te brengen. De ondernemer heeft aanvankelijk de kosten die betrekking hebben op het verbruik in de periode juli 2015 – 2 december 2015 ook in rekening gebracht, maar de vordering tot betaling van het verbruik in die periode was door verjaring niet meer verschuldigd. De ondernemer heeft in dat kader nadien een creditering voorgesteld van € 303,12 inzake het verbruik in de periode 2 juli 2015-2 december 2015, waarna een te betalen bedrag resteert van € 3.876,57.
De commissie is van oordeel dat de ondernemer met deze creditering, die de ondernemer heeft voorgesteld vóórdat de consument het geschil aan de commissie heeft voorgelegd, correct heeft gehandeld en dat de consument een bedrag van € 3.876,57 verschuldigd is aan de ondernemer inzake verbruik tot 31 augustus 2018.

Afgezien van het voorgaande staat overigens niet ter discussie dat de tussentijdse beëindiging van de overeenkomst per 2 juli 2015 op een misverstand berustte en dat de ondernemer pas in juni 2018 daarvan op de hoogte was, terwijl onweersproken vaststaat dat de consument, gezien de berichten van de ondernemer van juli 2015, waaronder de eindafrekening, wel al in juli 2015 op de hoogte was, dan wel had behoren te zijn van de tussentijdse beëindiging van de overeenkomst en van het feit dat deze op een misverstand berustte.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie een bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie, bestaande uit de heer mr. D.P.C.M. Hellegers, voorzitter, mevrouw mr. W.H. van Oorspronk, mevrouw mr. J.M. Hoekstra, leden, op 22 januari 2020.