Doel van procedure is in kaart brengen van financiële misbruik en niet aantonen wilsonbekwaamheid

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: (non)conformiteit / Kwaliteit dienstverlening    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 18194/29721

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënt klaagt dat de advocaat ernstig tekort is geschoten bij het voeren van een procedure tegen zijn broer in een erfrechtszaak over de nalatenschap van hun vader. De cliënt verwijt de advocaat dat zij zinloze procedures heeft gevoerd en dat zij niet de juiste personen heeft opgeroepen die de wilsonbekwaamheid van zijn vader konden bevestigen. De advocaat geeft aan dat de cliënt haar had verzocht de broer aan te spreken voor het financieel misbruik dat hij gemaakt had van zijn vertrouwenspositie bij de vader. Besproken werd dat de wilsonbekwaamheid van de vader moest worden aangetoond, maar dit was erg lastig. De commissie oordeelt dat de rechter de stelling dat de vader van de cliënt wilsonbekwaam zou zijn heeft gepasseerd. Dat dit de schuld van de advocaat is, is niet gebleken. Het doel van de procedure was juist het aan de kaak stellen van het financiële misbruik van zijn demente vader door zijn broer. Dat de gevoerde procedures zinloos zouden zijn geweest is niet gebleken. De klacht is ongegrond.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de advocaat.

De cliënt klaagt over de kwaliteit van de dienstverlening door de advocaat nu deze ernstig tekort is geschoten bij het voeren van een erfrechtzaak tegen de broer van de cliënt.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

In januari 2017 heeft de cliënt de advocaat verzocht een procedure te voeren tegen zijn broer in een erfrechtszaak betreffende de nalatenschap van de vader van de cliënt en zijn broer. De vader leed aan dementie en was als gevolg daarvan wilsonbekwaam.

Vanwege zijn zwakke gezondheid en slechtziendheid was de vader erg afhankelijk van de hulp van anderen. De cliënt heeft de vader tot 2010 geholpen met zijn administratie en geldzaken. Toen de cliënt zelf gezondheidsklachten kreeg heeft hij zijn broer gevraagd de taken over te nemen. De broer heeft die positie misbruikt.
De cliënt stelt dat de advocaat ernstig tekort is geschoten in het voeren van de juridische procedure tegen de broer.
De cliënt verwijt de advocaat dat zij niet de juiste personen heeft gedaagd en zinloos hoger beroep heeft ingesteld bij het Hof. Daarbij heeft zij de cliënt de toegang tot verdere rechtsmiddelen ontnomen.

De cliënt heeft de advocaat vele bewijsmiddelen aangedragen om de wilsonbekwaamheid van zijn vader aan te tonen en de zelfverrijking door de broer. De advocaat heeft verzuimd die veelheid aan bewijsmiddelen zodanig te vertalen en aan de rechtbank en het hof over te brengen dat het misbruik door de broer kon worden aangetoond. De advocaat had de door de broer met de vader aangegane overeenkomsten van geldlening nietig moeten laten verklaren. Ook had zij schenkingen aan de broer en aan zijn echtgenote en kinderen nietig moeten laten verklaren en hen bij de procedure moeten betrekken. Hoewel de advocaat hier door de rechtbank op is gewezen heeft zij dit in de procedure bij het Hof wederom verzuimd; alleen de broer werd gedaagd. De advocaat heeft voorts verzuimd getuigen op te roepen die de wilsonbekwaamheid van de vader hadden kunnen bevestigen. De cliënt mocht erop vertrouwen dat de advocaat in staat was de bewijsstukken om te zetten in een juridisch kader; dit was haar taak. De cliënt heeft zich door de advocaat laten overhalen hoger beroep in te stellen bij het Hof hetgeen wederom resulteerde in een teleurstelling. De advocaat had de cliënt hiervoor moeten behoeden.
De cliënt heeft de mogelijkheden van cassatie onderzocht maar die werden hem door diverse advocaten afgeraden. De gemaakte fouten van de advocaat maakten een cassatieberoep zinloos.

Indien de cliënt door de rechtbank of het Hof in het gelijk zou zijn gesteld zou dat een bedrag van € 239.793,13 hebben opgeleverd. In totaal heeft de cliënt een bedrag van € 21.454,99 aan facturen aan de advocaat betaald. De cliënt vordert dan ook € 10.000,– schadevergoeding, de maximale schadevergoeding die de commissie kan opleggen. Dat is slechts 45% van hetgeen de cliënt aan honorarium van de advocaat heeft betaald.

De cliënt heeft tevens een tuchtrechtelijke procedure gestart bij de Deken van de orde van advocaten. De Deken heeft zijn uitspraak aangehouden in afwachting van het resultaat van de procedure bij de commissie.

Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De advocaat constateert dat de cliënt zich heeft vastgebeten in de zaak tegen zijn broer. De cliënt heeft alvorens haar te consulteren een andere advocaat geraadpleegd. Na de teleurstellende uitspraak van de rechtbank heeft hij een klacht ingediend tegen de rechter en na de uitspraak van het hof heeft hij een klacht ingediend tegen de betreffende raadsheren. Tevens heeft de cliënt een klacht tegen haar ingediend bij de deken en nadat de deken heeft aangegeven te willen wachten op de uitspraak van de commissie heeft de cliënt vervolgens een klacht tegen de deken ingediend bij het hof van discipline.

De advocaat stelt dat de cliënt niet kan worden ontvangen in zijn klacht voor zover de klacht betrekking heeft op de procedure in eerste aanleg. Daarover heeft de cliënt tegenover haar niet geklaagd zodat de declaraties betreffende de procedure in eerste aanleg geen onderdeel kunnen uitmaken van de onderhavige klacht en de berekening van de door de cliënt gestelde schade. Voor de procedure in tweede aanleg heeft de advocaat in totaal € 8.912,47 gefactureerd.

Voorts is de klacht niet ontvankelijk omdat de klacht zich niet leent voor beoordeling door de commissie. Op grond van artikel 4 van het Reglement kan de commissie oordelen over geschillen die betrekking hebben op de totstandkoming en/of uitvoering van de opdracht van een advocaat. De klacht van de cliënt reikt veel verder en vraagt om een inhoudelijke beoordeling van de commissie.

Voor het geval de commissie de cliënt ontvankelijk verklaart in zijn klacht betwist de advocaat hetgeen haar door de cliënt wordt tegengeworpen. De advocaat voert daartoe het volgende aan.

De cliënt had de advocaat verzocht de broer aan te spreken voor het financieel misbruik dat hij gemaakt had van zijn vertrouwenspositie bij de vader. De cliënt meende dat de broer zichzelf en zijn familieleden ten koste van de nalatenschap van de vader had verrijkt. Zo had de broer in 2008 een geldleningsovereenkomst met de vader gesloten die wat betreft aflossingen en rentebetalingen niet werd nagekomen. De voorwaarden van de overeenkomst werden meerdere malen ten voordele van de broer gewijzigd. Voorts waren er vele schenkingen gedaan aan de broer en zijn familieleden die de vader, was hij zich hiervan bewust geweest, niet zou hebben gewild.

De cliënt zou hiertoe moeten aantonen dat de vader in grote mate afhankelijk was van derden en niet dan wel verminderd in staat was om zijn wil te bepalen. Besproken werd dat daartoe twee wegen konden worden bewandeld: het vernietigen van de schenkingen en overeenkomsten tot geldlening of het aannemelijk maken dat de broer onrechtmatig had gehandeld door zichzelf ten koste van de vader te verrijken. Indien op de vernietiging van de schenkingen zou worden ingezet zouden ook de overige familieleden van de broer in rechte moeten worden betrokken.
Aangezien de vader in zijn laatste levensjaren niet alleen schenkingen aan (de familieleden van) de broer had gedaan doch eveneens aan (de familieleden van) de cliënt, zou de broer de familieleden van de cliënt eveneens bij de procedure kunnen betrekken. Dit was niet de wens van de cliënt. Hij wilde de procedure op de broer richten. Om die reden werd voor het traject van de onrechtmatige daad gekozen. De cliënt stond hier volledig achter.
Besproken werd dat voor beide trajecten de wilsonbekwaamheid van de vader diende te worden aangetoond; dit was cruciaal doch lastig.

Na de teleurstellende uitspraak van de rechtbank hebben partijen uitvoerig de financiële en emotionele risico’s van een hoger beroep besproken.

De advocaat heeft de cliënt geenszins overgehaald de procedure bij het hof te voeren. Integendeel, de advocaat heeft de cliënt voorgesteld een andere advocaat te consulteren die met een frisse blik naar de zaak zou kijken. De cliënt bevestigde zijn vertrouwen in de advocaat. Aangezien de cliënt nog meer bewijsmiddelen tegen zijn broer had vergaard en een meervoudig college zich bij het Hof over de zaak zou buigen zag de advocaat kans van slagen. Partijen kwamen overeen dat de advocaat slechts haar halve uurtarief zou declareren en bij een goed resultaat van de procedure alsnog haar volledige uurtarief in rekening zou brengen.

De advocaat stelt dat zij zich tot het uiterste heeft ingespannen voor de cliënt en vertrouwen had in de goede afloop van de procedure. Dat het Hof de door de cliënt aangedragen bewijsmiddelen anders heeft gewaardeerd kan aan haar niet worden tegengeworpen.

Ook bestrijdt de advocaat dat zij de cliënt een rechtsmiddel heeft ontnomen. De advocaat heeft juist bij een cassatieadvocaat geïnformeerd wat de kansen en de kosten van een cassatie procedure voor de cliënt zouden zijn.

Om de cliënt tegemoet te komen heeft zij de cliënt aangeboden een deel van die kosten voor haar rekening te nemen. De cliënt heeft van dat aanbod afgezien.

De advocaat heeft getracht om met de cliënt tot een schikking te komen. Zij betreurt het dat partijen hier niet in zijn geslaagd.

Hoewel de advocaat begrip heeft voor de enorme teleurstelling die de cliënt voelt is zij van mening dat ze niet onzorgvuldig of nalatig is geweest.

Zij verzoekt de commissie de klacht ongegrond te verklaren en de gevorderde schadevergoeding af te wijzen.

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.

Gezien het beroep op niet ontvankelijkheid van de advocaat, dient de commissie hierover eerst een oordeel te geven.

De klacht van de cliënt ziet in de kern op de kwaliteit van de door de advocaat geleverde dienstverlening. De commissie kan op de voet van het reglement die klacht behandelen.
Hoewel de cliënt aanvankelijk niet tegen de advocaat heeft geklaagd over de procedure in eerste aanleg is hij gerechtigd de beoordeling van de commissie te vragen over het gehele traject van juridische bijstand door de advocaat. Het arrest van het Hof gaf naar de mening van de cliënt hem immers pas de bevestiging dat hij zowel in eerste als in tweede instantie zinloos had geprocedeerd.
De commissie verwerpt dan ook dit verweer van de advocaat en verklaart de cliënt ontvankelijk in zijn klacht.

Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat dient de commissie de vraag te beantwoorden of de advocaat heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht.

De commissie stelt uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en ingebracht als niet dan wel onvoldoende weersproken vast dat de advocaat ten behoeve van de cliënt het financiële misbruik van zijn demente vader door zijn broer ‘aan de kaak zou stellen’ waarbij allereerst de rechter zou moeten worden overtuigd van de wilsonbekwaamheid van de vader van de cliënt.
Daarbij is mede van belang de mail van de cliënt van 4 november 2019 waarin hij aan de cassatieadvocaat kenbaar maakt dat het aan de kaak stellen van dit financiële misbruik door de broer van de cliënt niet is gelukt en de teleurstelling voor de cliënt groot is en blijft.

In deze heeft de rechter de stelling dat de vader van de cliënt wilsonbekwaam zou zijn gepasseerd. Dat de advocaat daarbij een verwijt te maken valt is naar het oordeel van de commissie niet komen vast te staan noch gebleken. Van belang daarbij is dat bij de uitvoering van de opdracht door de advocaat sprake is van een inspanningsverbintenis en niet van een resultaatsverbintenis.

Ter onderbouwing van zijn klacht heeft de cliënt nog aangevoerd dat zowel in het vonnis van de rechtbank als in het arrest van het Hof is overwogen dat de cliënt ter verkrijging van de nietigverklaring van de gedane schenkingen behalve de broer ook diegenen in de procedure had moeten betrekken aan wie in de laatste levensjaren van de vader die extra schenkingen waren gedaan. De advocaat – aldus de cliënt – had zulks moeten weten en is als zodanig dan ook ernstig tekortgeschoten.

Dit betoog faalt.

Immers, het betreft hier een overweging van de rechter ‘voor zover’ in rechte of buitengerechtelijk door de cliënt de vernietiging wordt gevraagd van schenkingen aan anderen dan de broer van de cliënt.
Hiervoor is reeds vastgesteld dat het doel nu juist was het aan de kaak stellen van het financiële misbruik van zijn demente vader door die broer.
Derhalve dus niet het betrekken van anderen waaronder de eigen familieleden van de cliënt die ook schenkingen hadden ontvangen.

Dat de gevoerde procedures zinloos zouden zijn gevoerd is niet komen vast te staan noch gebleken. Daartoe is mede van belang dat een deel van de vordering van de cliënt is toegewezen.

De stelling dat door toedoen van de advocaat geen cassatie kon worden ingesteld is onvoldoende onderbouwd. De advocaat heeft zulks weersproken en een dergelijk cassatie advies is door de cliënt ook niet ingebracht.

Van schade door toedoen van de advocaat is niet gebleken. De commissie zal deze vordering dan ook afwijzen.
De slotsom is dan ook dat de klacht van de cliënt ongegrond is.

Hetgeen partijen voorts nog hebben aangevoerd behoeft geen bespreking nu dat niet tot een ander oordeel van de commissie kan leiden.

De commissie beslist als volgt.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de cliënt ontvankelijk in zijn klacht;

– verklaart de klacht van de cliënt ongegrond en wijst het door hem verlangde af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. N. Schaar, voorzitter, mevrouw mr. H.M.J. van den Hurk, mevrouw drs. P.C. Hoogeveen-de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, plaatsvervangend secretaris, op 28 augustus 2020.