
Commissie: Kinderopvang
Categorie: -
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
1105777/1118877
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De Geschillencommissie Kinderopvang heeft geoordeeld dat de ondernemer ten onrechte de opvangovereenkomst van de consument per 1 mei 2025 heeft beëindigd. Volgens de commissie heeft de ondernemer geen “gewichtige reden” aangetoond, zoals vereist op grond van dwingendrechtelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek. Incidenten zijn onvoldoende onderbouwd en schriftelijke dossiervorming ontbrak. Ook de communicatie over de beëindiging was onzorgvuldig: er is geen schriftelijke bevestiging verstrekt, en belangrijke informatie over het gedrag van het kind werd bewust niet met de ouder gedeeld. De klacht is gegrond verklaard; de overeenkomst blijft in stand en de consument mag gebruik blijven maken van de opvang. De ondernemer moet het klachtengeld van €25 vergoeden.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft de vraag of aan de eenzijdige beëindiging van de opvangovereenkomst door de ondernemer een gewichtige reden ten grondslag ligt en of de ondernemer in de beëindiging zorgvuldig heeft gehandeld.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Op 1 mei 2025 is de opvangovereenkomst van de consument zonder schriftelijke bevestiging eenzijdig beëindigd door de ondernemer, omdat de zoon van de consument meer begeleiding nodig zou hebben dan de ondernemer kan bieden. De consument is het niet eens met de beëindiging, omdat de ondernemer geen dossier heeft overgelegd waaruit blijkt welke incidenten ten grondslag liggen aan de beëindiging. Ook tijdens ophaalmomenten is de consument hierover niet geïnformeerd.
De consument wil dat haar zoon gebruik kan blijven maken van de opvang van de ondernemer, zo nodig onder aangepaste voorwaarden zoals een individueel begeleidingsplan, vaste evaluatiemomenten met ouders en begeleiding en ondersteuning door externe expertise.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Vanaf het begin van de opvang van de zoon van de consument zijn er zorgen rondom zijn ontwikkeling en gedrag. Zo heeft de ondernemer ouders o.a. gewezen op de mogelijkheid voor voorschoolse educatie en de inzet van een intern begeleider doch de ouders hebben daar geen gebruik van gemaakt. Naarmate de zoon ouder wordt zijn de gedragsproblemen niet meer werkbaar. Zeker in vrije situaties, waarvan op de BSO veel sprake is, heeft de zoon van de consument onevenredig veel aandacht nodig.
Een jaar geleden heeft de ondernemer ouders al aangegeven het gedrag van hun zoon zeer gecompliceerd te vinden. Omdat de consument toen reeds met een intern begeleider op school bezig was, is de ondernemer niet overgegaan tot beëindiging van de overeenkomst. Op dit moment kan de ondernemer de begeleiding die de zoon van de consument nodig heeft niet meer bieden. Ook hebben andere ouders geklaagd over het gedrag van de zoon van de consument.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Algemene Voorwaarden
De ondernemer hanteert eigen Algemene Voorwaarden, niet zijnde de Algemene Voorwaarden die door de brancheorganisaties in de kinderopvangsector zijn opgesteld.
In artikel 6 lid 4 van deze Algemene Voorwaarden staat het volgende: “Elk der partijen heeft het recht de overeenkomst of een gedeelte van de overeengekomen tijdsduur te beëindigen door middel van een aan de wederpartij gerichte schriftelijke dan wel elektronische verklaring, met in achtneming van een opzegtermijn van een maand tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen en in ieder geval per de eerste of de zestiende van de maand. De ondernemer die van dit recht gebruik maakt kan, onverlet zijn of haar overige rechten op grond van deze Algemene Voorwaarden, de overeenkomst slechts gemotiveerd opzeggen”.
Artikel 7 lid 4 van de Algemene Voorwaarden geeft nader invulling aan de beëindiging van de overeenkomst: “Indien een geplaatst kind, nadat diens ouders daartoe zijn aangemaand, zodanig gedrag blijft vertonen dat daardoor gevaar ontstaat voor de geestelijke en/of lichamelijke gezondheid van de overige opgenomen kinderen, dan wel het kind niet op de gebruikelijke wijze kan worden opgevangen, heeft de ondernemer het recht op redelijke grond en met inachtneming van een redelijke termijn de toegang tot de onderneming in kinderopvang te weigeren en de overeenkomst op te zeggen. De ondernemer kan dan naar vermogen verwijzen naar een voor de opvang van dit kind beter geschikte instantie”.
Ambtshalve toetsing Algemene Voorwaarden
Ingevolge ECLI:NL:HR:2023:198 dient de commissie bij de beoordeling van het voorliggende geschil van het volgende uit te gaan:
– een opvangovereenkomst als de onderhavige is een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW;
– op deze overeenkomst is artikel 7:408 BW van toepassing. Op grond van dit artikel kan een ondernemer de overeenkomst alleen opzeggen indien sprake is van gewichtige redenen;
– artikel 7:408 BW is dwingend recht, dat wil zeggen dat daarvan niet mag worden afgeweken in het nadeel van de consument en dat wanneer een bepaling in de algemene voorwaarden van artikel 7:408 BW in die zin daarvan afwijkt – dus in het nadeel van de consument – die bepaling uit de algemene voorwaarden buiten toepassing moet worden gelaten (met andere woorden: de ondernemer kan dan op die bepaling geen beroep doen). Die bepaling wordt dan aangemerkt als onredelijk bezwarend en oneerlijk.
Nu in artikel 7 van de Algemene Voorwaarden van de ondernemer de mogelijke gewichtige redenen voor opzegging van een overeenkomst nader worden geobjectiveerd en geconcretiseerd, is hier naar het oordeel van de commissie geen sprake van een onredelijk bezwarende bepaling.
Ter beantwoording voor de commissie ligt dan ook de vraag voor of in het onderhavige geschil sprake is van een gewichtige reden zoals bedoeld in artikel 7 lid 4 van de Algemene Voorwaarden.
Is sprake van een gewichtige reden?
De zoon van de consument maakt al vier en een half jaar gebruik van de dienstverlening van de ondernemer. Volgens de ondernemer is op dit moment sprake van gedragsproblemen, die dusdanig ernstig zijn dat dit de beëindiging van de opvangovereenkomst rechtvaardigt.
Op basis van de overgelegde informatie kan de commissie niet concluderen dat het gedrag van het kind zodanig is dat daardoor de geestelijke en/of lichamelijke gezondheid van andere kinderen wordt bedreigd, dan wel dat opvang op gebruikelijke wijze niet langer mogelijk is. De ondernemer heeft nagelaten concreet en voldoende onderbouwd aan te tonen waaruit de gestelde gedragsproblemen bestaan. De ter zitting genoemde voorvallen – zoals het omgooien van speelgoed, het geven van een trap en het staan op een tafel – zijn naar het oordeel van de commissie van onvoldoende gewicht om een ingrijpende maatregel als beëindiging van de overeenkomst te rechtvaardigen.
De ondernemer heeft verder geen notities, gespreks- of observatieverslagen of correspondentie aangeleverd waaruit de kennelijke gedragsproblemen blijken. De ondernemer heeft ter zitting erkend dat dossiervorming niet heeft plaatsgevonden, en aangegeven dat schriftelijke communicatie niet tot de gebruikelijke werkwijze van de organisatie behoort. Naar het oordeel van de commissie volstaat uitsluitend mondelinge communicatie in een dergelijke kennelijk ernstige situatie niet. Het had op de weg van de ondernemer gelegen om de incidenten en het gedrag schriftelijk vast te leggen en de zorgen middels die weg met de consument te delen.
Uit het verslag van een psychodiagnostisch onderzoek – dat, naar de commissie uit dat verslag afleidt, kennelijk heeft plaatsgevonden in de tweede helft van 2024 blijkt evenmin dat bij de zoon van de consument sprake is van ernstige gedragsproblematiek. De hieruit volgende adviezen, zoals het aanbieden van taken, voordoen van activiteiten en het maken van een plan bij onrust, zijn niet van dien aard dat het voortzetten van de opvang onmogelijk wordt. Het advies tot logopedie is bovendien inmiddels door de consument opgevolgd.
Op basis van de overgelegde stukken en het besprokene ter zitting kan de commissie niet vaststellen dat sprake is van een gewichtige reden die de eenzijdige beëindiging van de overeenkomst rechtvaardigt.
In zoverre is de klacht van de consument gegrond.
Wijze van opzegging en communicatie
Nu de ondernemer op 10 maart 2025 mondeling aan de consument heeft meegedeeld dat de overeenkomst per 1 mei 2025 wordt beëindigd, heeft de ondernemer naar het oordeel van de commissie een redelijke opzegtermijn in acht genomen.
De commissie constateert echter dat de ondernemer in de wijze van communicatie over, en de uitvoering van, de opzegging niet geheel zorgvuldig heeft gehandeld. Zo is op de locatie besloten om incidenten niet meer met de consument te delen, omdat de consument dit als onprettig zou ervaren.
Ter zitting heeft de ondernemer erkend dat dit achteraf bezien een onjuiste beslissing is geweest. De consument heeft hierdoor onterecht de indruk gekregen dat het goed ging met haar zoon.
Ook is ter zitting gebleken dat er geen schriftelijke waarschuwing heeft plaatsgevonden en evenmin een schriftelijke bevestiging van de beëindiging aan de consument. De commissie acht dit onzorgvuldig. Van een professionele organisatie als die van de ondernemer mag worden verwacht dat essentiële communicatie over de beëindiging van de overeenkomst op adequate wijze schriftelijk wordt vastgelegd en aan de consument wordt bevestigd.
Conclusie
Op grond van al het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is. De overeenkomst van de consument blijft ongewijzigd in stand en de consument dient dan ook op de gebruikelijke tijd en wijze gebruik te kunnen blijven maken van de opvang van de ondernemer. Wel benadrukt de commissie dat de consument ook een eigen verantwoordelijkheid heeft om te onderzoeken of de opvang van de ondernemer de juiste plek is voor haar zoon en om eventueel te zoeken naar passende alternatieven, ongeacht eventuele praktische bezwaren.
De ondernemer dient overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 25, – aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht gegrond;
– bepaalt dat de consument op gebruikelijke tijd en wijze gebruik dient te kunnen blijven maken van
de opvang van de ondernemer;
– bepaalt dat de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 25,– aan de consument dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. L. Verheij, voorzitter, de heer mr. E.A.J. Vergouwen, mevrouw mr. M. Stroetenga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 12 mei 2025.