Eiser heeft niet gehandeld als redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat, factuur wordt verlaagd

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 32560/33737

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Het geschil betreft de verleende rechtsbijstand van eiser aan verweerder. De eiser heeft een conceptbrief opgesteld die naar verweerders tegenpartij zou worden gestuurd. De verweerder dreigde met het nemen van een andere advocaat, aangezien de verweerder wilde dat de eiser de brief eerder zou versturen. De eiser vindt het daarom terecht dat hij zich heeft teruggetrokken als advocaat. De verweerder vindt dat de eiser niet actief bezig was met zijn zaak. De conceptbrief van de eiser bevatte zoveel onjuistheden dat de verweerder daarin veel heeft moeten aanpassen. Daarnaast blijkt uit de urenspecificatie dat de eiser kosten in rekening heeft gebracht voor het verplaatsen van een afspraak en voor werkzaamheden nadat de werkzaamheden al waren beëindigd. Volgens de commissie zijn de werkzaamheden die de eiser heeft uitgevoerd juist, maar deze zijn op slordige wijze verricht en gepresenteerd aan de verweerder. De eiser heeft niet geheel gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht, daarom wordt de factuur voor de verweerder van € 771,38 verlaagd naar € 484.–.

Volledige uitspraak

Ondergetekenden:

de heer mr. J. van der Groen te [plaatsnaam], mevrouw mr. A.M. Hilhorst te [plaatsnaam], de heer mr. F.J. Schop te [plaatsnaam], die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.

Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een arbitraal beding dat is opgenomen in de opdrachtbevestiging van 18 maart 2020 en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden. Daarin is bepaald dat alle geschillen naar aanleiding van de totstandkoming en/of de uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het reglement). Tevens is daarin vermeld dat particuliere cliënten het recht hebben om alsnog voor beslechting van het geschil door de bevoegde rechter te kiezen binnen vier weken na afhandeling van de klacht door de advocaat en dat bij zakelijke cliënten wordt voorzien in arbitrage. Uit de overgelegde stukken blijkt dat eiser verweerder de mogelijkheid heeft geboden om het geschil aan de bevoegde rechter voor te leggen maar dat verweerder daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.

Standpunt van eiser
Voor het standpunt van eiser verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Eiser heeft aan verweerder rechtsbijstand verleend. In dat kader heeft eiser een conceptbrief opgesteld die naar verweerders tegenpartij zou worden gestuurd. Verweerder wilde dat eiser die brief eerder naar de wederpartij zou sturen en dreigde met het nemen van een andere advocaat. Eiser is van mening dat hij zich daarom terecht als advocaat heeft teruggetrokken. Eiser heeft verweerder tot die tijd rechtsbijstand verleend. Voor die werkzaamheden heeft eiser een factuur verzonden van € 771,38, die onbetaald is gebleven. Daarnaast heeft eiser verweerder laten weten aanspraak te maken op buitengerechtelijke incassokosten van € 115,71.

Standpunt van verweerder
Voor het standpunt van verweerder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Verweerder is van mening dat eiser niet voortvarend met zijn zaak aan de slag is gegaan en veel tijd aan het rekken was. Toen eiser verweerder daarop aansprak heeft verweerder zijn werkzaamheden beëindigd. Eiser heeft een conceptbrief opgesteld maar deze bevatte zoveel onjuistheden dat verweerder daarin, tot twee keer toe, veel heeft moeten aanpassen. Daarnaast heeft eiser niet het uurtarief gehanteerd zoals van tevoren was afgesproken, te weten een bedrag van € 125,- exclusief btw per uur. Uit de urenspecificatie blijkt dat verweerder kosten in rekening heeft gebracht voor het verplaatsen van een afspraak en voor werkzaamheden nadat de werkzaamheden al waren beëindigd. Daar komt bij dat eiser nooit een opdrachtbevestiging naar verweerder heeft gestuurd. Eiser meent dat hij de factuur van € 771,38 niet hoeft te voldoen.

Behandeling van het geschil
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021.

Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen. Op 7 oktober 2020 heeft het bureau van de commissie aan beide partijen bericht dat de commissie de behandeling van het geschil zal afdoen zonder mondelinge behandeling. De commissie heeft daartoe de bevoegdheid op grond van haar regelement. Alhoewel daartoe wel in de mogelijkheid gesteld, heeft geen van de partijen aangegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Om die reden zijn partijen op 21 januari 2021 geïnformeerd over de datum waarop de commissie zal beslissen over het geschil.

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.

De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van eiser hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Verweerder heeft geklaagd over het ontbreken van een opdrachtbevestiging maar nu de commissie deze in het dossier heeft aangetroffen zal de klacht op dit punt worden gepasseerd. Blijkens deze opdrachtbevestiging is er tussen partijen een uurtarief afgesproken van € 150,– exclusief btw. De commissie kan verweerder dan ook niet volgen in de stelling dat eiser een onjuist uurtarief heeft gehanteerd.

De werkzaamheden die eiser heeft uitgevoerd komen de commissie juist en terecht voor en zullen moeten worden betaald, zij het dat deze soms op een slordige wijze zijn verricht en gepresenteerd aan de cliënt. Gelet daarop is de commissie van mening dat eiser niet geheel heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. De commissie is van oordeel dat het aanbod dat eiser in een eerder stadium heeft gedaan, te weten het verlagen van het factuurbedrag naar een bedrag van € 484,– inclusief btw, redelijk is om het geschil op te lossen.

Dat betekent dat verweerder aan eiser een bedrag van € 484,– inclusief btw dient te voldoen. Voor wat betreft de door eiser gevorderde buitengerechtelijke incassokosten acht de commissie het redelijk hiervoor, gelet op de gestelde incassoverrichtingen, een bedrag van € 50,– toe te wijzen.

Nu partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de commissie aanleiding partijen allebei deels te veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 90,75 van het door de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt eiser geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens verweerder te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat eiser ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan, in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerder tot betaling van de helft van deze kosten aan eiser.

Beslissing
De arbiters:
• verklaren de klacht van eiser deels gegrond;
• veroordelen verweerder om aan eiser een bedrag van € 484,– te voldoen;
• veroordelen verweerder om aan eiser een bedrag van € 50,– te voldoen ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten;
• bepalen dat het bedrag dat eiser ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerder in de helft van de kosten van deze arbitrage, vastgesteld op 50% van € 90,75 aan honorarium en verschotten van de arbiters.