Erfopvolging, commissie bevoegd

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Bevoegdheid    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: ADV10-0041

De uitspraak:

Verloop van de procedure, bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage

De commissie verwijst voor het verloop van de procedure naar haar tussenvonnis van 8 september 2010, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Bij voornoemd vonnis heeft de commissie zich bevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen. Bovendien heeft de commissie bepaald dat de cliënte haar nader schriftelijk verweer binnen drie weken na verzending van het tussenvonnis aan de commissie dient toe te zenden. Voorts heeft de commissie bepaald dat de advocaat op dit verweer binnen drie weken na verzending aan hem schriftelijk kan reageren naar de commissie en dat een afschrift daarvan ter kennisgeving aan de cliënte zal worden toegezonden. Tot slot heeft de commissie bepaald dat nadien een zittingsdatum zal worden vastgesteld voor inhoudelijke behandeling.   Gelet op haar tussenvonnis van 8 september 2010 is de bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede mannen naar billijkheid, waarbij zij met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.   De cliënte heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om schriftelijk verweer in te dienen. Als plaats van arbitrage is Utrecht vastgesteld. Op 10 december 2010 heeft te Utrecht de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden   Beide partijen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting hun standpunten nader toe te lichten. Namens de cliënte is ter zitting verschenen haar huidige advocaat   Beoordeling van het geschil   Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.   De advocaat heeft de commissie verzocht de cliënte te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 7.490,31. In het kader van een letselschadezaak heeft de advocaat buitengerechtelijke kosten in rekening gebracht voor een totaal bedrag van € 14.490,31. Hierop is een voorschot voldaan van € 7.000,–, zodat een openstaand bedrag resteert van € 7.490,31. De advocaat heeft aangevoerd dat gaandeweg met het [schaderegelingsbureau], welke handelde namens de aansprakelijke partij het [academisch ziekenhuis], is overeengekomen dat het restant aan buitengerechtelijke kosten van € 7.490,31 integraal zal worden voldaan indien de cliënte akkoord zou gaan met de aangeboden slotuitkering van € 30.000,–, doch tot een afwikkeling is het toen niet gekomen. De cliënte heeft de stellingen van de advocaat gemotiveerd weersproken. De cliënte heeft de commissie verzocht de vordering van de advocaat af te wijzen en de advocaat te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 4.000,–.   Kern van het geschil is thans de vraag of het door de advocaat gevorderde bedrag van € 7.490,31 in een geval als het onderhavige gerechtvaardigd en redelijk kan worden geacht. Daarbij beslist de commissie naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat. De commissie is van oordeel dat de advocaat inzake de onderhavige zaak niet als zodanig heeft gehandeld zodat vorenvermelde vraag ontkennend dient te worden beantwoord. De commissie overweegt daartoe als volgt.   De Raad van Discipline in het ressort heeft bij beslissing van 7 september 2009 de advocaat een berisping opgelegd. Daartoe heeft de Raad van Discipline onder meer overwogen dat de door de advocaat gemaakte honorariumafspraak betreffende de buitengerechtelijke kosten niet toelaatbaar is. Gelet op die afspraak zou bij een vergoeding van € 30.000,– door de advocaat aanspraak worden gemaakt op een percentage van 25% van die vergoeding, derhalve € 7.500,– De commissie is van oordeel dat de advocaat, gelet op deze afspraak niet heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat. De advocaat vordert naar aanleiding van de uitspraak van genoemde Raad thans bijna het dubbele van dit bedrag op basis van de door hem in deze zaak verrichtte werkzaamheden. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, de ingebrachte stukken, en de door de advocaat verrichtte werkzaamheden, komen de door de advocaat totaal in rekening gebrachte kosten, mede gelet op de ‘juridisch’ relevante werkzaamheden, de commissie bepaald bovenmatig voor en stelt de commissie vast dat een vergoeding ten bedrage van het reeds door de advocaat van de wederpartij als voorschot ontvangen bedrag van € 7.000,– in redelijkheid en billijkheid volstaat als een meer dan gerede vergoeding in deze. Het verzoek van de advocaat zal dan ook worden afgewezen. De door de cliënte verzochte schadevergoeding van € 4.000,– zal de commissie eveneens afwijzen, nu de cliënte, zoals haar advocaat ook ter zitting heeft onderkend, haar vordering hieromtrent niet nader heeft onderbouwd en daarnaast ook niet of onvoldoende is komen vast te staan dat de cliënte door het nalaten of toedoen van de advocaat schade heeft geleden.   De commissie zal voorts de advocaat als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 89,25 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënte te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie. Nu de advocaat reeds de arbitragekosten reeds aan de commissie heeft voldaan, zal de commissie niet overgaan tot veroordeling daarvan.   Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de commissie – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.   Derhalve wordt als volgt beslist.   Beslissing   De commissie:   – bepaalt dat de cliënte niets meer aan de advocaat is verschuldigd en wijst het door de advocaat gevorderde af;   – wijst het door de cliënte meer of anders verzochte af.   Dit arbitraal vonnis is gewezen te Utrecht door de Geschillencommissie Advocatuur.