Commissie: Reizen
Categorie: Accommodatie
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
113868
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 20 januari 2017 met de reisorganisator tot stand gekomen overeenkomst, waarbij de reisorganisator zich heeft verplicht tot het leveren van een vliegreis voor zeven personen naar Griekenland met verblijf in een villa van [naam villa] op Zakynthos op basis van logies en de huur van twee auto’s, gedurende de periode van 17 tot en met 31 juli 2017, voor de som van € 8.507,–.
Klager heeft op 29 oktober 2017 het geschil aan de commissie voorgelegd.
Standpunt van klager
Het standpunt van klager luidt samengevat en in hoofdzaak als volgt.
Op zondag 23 juli 2017 werden klager en haar reisgezelschap in verband met een bosbrand uit de gehuurde villa geëvacueerd. Omdat de door de reisorganisator aangeboden alternatieve accommodatie niet voldeed, heeft klager, na een noodopvang van één nacht en na uitgebreid telefonisch overleg met de reisorganisator, waaruit geen andere opties bleken, besloten om zelf accommodatie te boeken, met inachtneming van de woorden van de reisorganisator: “meerkosten zijn gedekt zolang blijkt dat er geen ander passend alternatief is voor een betere prijs” en “budget is geen probleem in deze situatie”. De bevestiging van de boeking van de alternatieve accommodatie is direct naar de reisorganisator gezonden en hierop is geen negatieve reactie gekomen. Het advies was de vakantie positief af te sluiten en dat is gelukt. Na terugkomst wil de reisorganisator de kosten voor de alternatieve accommodatie onvoldoende vergoeden.
Klager heeft extra kosten gemaakt:
– voor noodopvang in de nacht van 23/24 juli 2017 (€ 420,–), deze kosten zijn inmiddels vergoed;
– voor een alternatieve accommodatie van 24 tot en met 31 juli 2017 (€ 8.050,–);
Het Calamiteitenfonds heeft een bedrag van € 553,45 vergoed voor een gemiste vakantiedag.
De reisorganisator heeft op 12 oktober 2017 een vergoeding van totaal € 2.728,48 aangeboden.
Klager heeft met dit aanbod niet ingestemd en verlangt een vergoeding van minimaal € 5.000,– totaal.
Ter zitting heeft klager nog verklaard dat het voor haar geen optie was om naar de villa terug te keren; alle losse spullen rond het zwembad waren gesmolten, het zwembad was leeg, in de villa stonk het naar rook. Dit was geen plek meer om vakantie te houden en ook vanwege de gemoedstoestand van de kinderen was dit geen optie.
Standpunt van de reisorganisator
Het standpunt van de reisorganisator luidt samengevat en in hoofdzaak als volgt.
De reisorganisator verschaft in verweer een uitgebreid overzicht van de gebeurtenissen van het moment van boeking tot het moment waarop op 12 oktober 2017 een definitief compensatievoorstel ten bedrage van € 2.728,48 aan klager werd gedaan Dit overzicht dient als hier opgenomen te worden beschouwd.
De door klager verlangde ruimere compensatie ad € 5.000,– acht de reisorganisator niet op zijn plaats. De reisorganisator is van mening dat met een bedrag van € 2.728,48 een forse compensatie is aangeboden. De reisorganisator stelt voorts dat hij klager niet heeft geadviseerd, noch heeft gedwongen een alternatieve villa te boeken tegen een bedrag van ruim € 8.000,–. Klager gaf twee uur na ontvangst van de laatste SMS van de reisorganisator aan niet meer te willen wachten “na uren onzekerheid”, en knopen te willen doorhakken. Uit de boekingsbevestiging blijkt dat de villa binnen 1,5 uur was geboekt en betaald, terwijl de reisorganisator had aangegeven samen met het lokale agentschap nog op zoek te zijn naar een passend alternatief. Daarnaast heeft klager terugkeer naar de geboekte villa geweigerd. Vanuit de eigenaar en het lokale agentschap bleek de situatie veilig: de villa was immers vrijgegeven door de brandweer en de eigenaar had er hard gewerkt om de rommel op te ruimen. Op 25 juli 2017 is dit bevestigd door een nieuwe party die zijn intrek nam in een andere villa van dit complex. Er is vooraf en tijdens het verblijf contact geweest met deze klanten, en zij hebben bevestigd dat de situatie in orde was.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De commissie kan zich zeer wel voorstellen dat het heel vervelend is om tijdens de vakantie te belanden in een situatie zoals door de consument geschetst; bosbrand, evacuatie, onzekerheid, en dat alles in het gezelschap van kinderen en een zieke reisgenote. Echter, ook een dergelijke situatie is uiteindelijk gevat in regels en afspraken over de afhandeling van de door diverse partijen te dragen schade. Het kader wordt gevormd door de Wet op de reisovereenkomst (artikel 7:500 ev BW), de ANVR Reisvoorwaarden en de Garantieregeling van het Calamiteitenfonds, de redelijkheid en voorts eventuele verzekeringen die door de consument zijn afgesloten.
Indien een reis niet verloopt overeenkomstig de verwachtingen die de reiziger op grond van de overeenkomst redelijkerwijs mocht hebben wegens omstandigheden die noch aan de reiziger, noch aan de reisorganisator zijn toe te rekenen (overmacht), draagt ieder zijn eigen schade. Voor de reisorganisator bestaat deze onder andere uit de extra inzet van menskracht; voor de reiziger bestaat deze onder andere uit extra verblijf- en repatriëringskosten (artikel 6.3 ANVR Reisvoorwaarden en artikel 7:507 BW). Een bosbrand, als waarmee klager en haar reisgezelschap werden geconfronteerd, levert voor alle partijen een situatie van overmacht op. De reisorganisator is in een dergelijke situatie verplicht de getroffen reiziger met raad en daad bij te staan, de extra kosten zijn voor rekening van de getroffen reiziger zelf. Dit laatste is slechts anders wanneer sprake is van een uitkeringsvatbare situatie op grond van de Garantieregeling van het Calamiteitenfonds (artikel 2.i), in dat geval heeft de reiziger (voor de duur van de uitkeringsvatbare situatie) recht op een uitkering vanwege het Calamiteitenfonds.
De Calamiteitencommissie heeft ten laste van het Calamiteitenfonds een uitkering toegekend voor de kosten van een overnachting elders gedurende de evacuatie (€ 420,–) en een niet genoten reisdag ter waarde van € 553,48. Omdat op de dag na de evacuatie de villa weer beschikbaar was, achtte de Calamiteitencommissie vanaf dat moment geen grondslag meer aanwezig voor een uitkering. Uit het dossier blijkt voorts dat de reisverzekeraar heeft aangegeven niet zonder meer tot een uitkering te zullen overgaan.
Klager heeft voor een alternatieve accommodatie voor de laatste vakantieweek € 8.050,– betaald en verlangt daarvoor van de reisorganisator een bijdrage van minimaal € 5.000,–, een en ander op grond van toezeggingen van de reisorganisator ter plaatse. De reisorganisator is van mening dat hij met een compensatie van € 2.728,48 klager voldoende is tegemoetgekomen.
Op grond van de toepasselijke wetgeving en voorwaarden is de reisorganisator in deze overmachtssituatie in beginsel niet gehouden tot een financiële bijdrage aan kosten voor alternatief onderdak, noch tot een vergoeding voor gederfd reisgenot cq gemiste vakantiedagen. Voorts was reeds de dag na de brand de villa weer beschikbaar. Mogelijk was het niet ideaal, maar volgens de brandweer en volgens de eigenaar was het mogelijk weer in de villa te verblijven. Later in het villapark aangekomen gasten bevestigen dit. Het was de keuze van klager om niet terug te keren. In die situatie is de reisorganisator klager tegemoet gekomen en heeft geprobeerd alternatieve accommodatie te vinden. Gezien de weergave van partijen over hetgeen is besproken, is de commissie van oordeel dat de reisorganisator in die situatie niet of onvoldoende duidelijk is geweest over het feit dat klager niet zonder meer mocht rekenen op vergoeding van deze kosten vanwege het Calamiteitenfonds. Met name het feit dat klager reeds de op de brand volgende dag kon terugkeren naar de geboekte villa resulteerde erin dat de uitkering vanwege het Calamiteitenfonds beperkt bleef tot de overnachtingskosten voor één nacht gedurende de evacuatie en een vergoeding voor één gemiste reisdag. En terwijl al bekend was dat klager kon terugkeren, heeft de reisorganisator nog met klager besproken wat in redelijkheid het budget zou zijn ter dekking van de kosten voor een alternatieve villa gedurende de rest van de vakantie. De reisorganisator heeft zodoende bij klager ten onrechte de verwachting gewekt dat de meerkosten van een verblijf elders zouden worden vergoed vanwege het Calamiteitenfonds. Vanwege de aldus gewekte verwachtingen is de commissie in alle redelijkheid van oordeel dat de reisorganisator klager in de kosten tegemoet dient te komen. De commissie is echter ook van oordeel dat deze tegemoetkoming beperkt kan blijven tot € 4.000,– totaal. Dat was immers het bedrag dat door partijen op 24 juli 2017 als redelijk werd gezien. Bovendien heeft klager nog diezelfde ochtend wel heel snel na haar contact met de reisorganisator, zelf een aanzienlijk duurdere villa geboekt en betaald, zonder de reisorganisator over deze concrete mogelijkheid te raadplegen en terwijl de reisorganisator nog voor haar aan het zoeken was. De meerkosten boven het genoemde bedrag van € 4.000,– moeten dus in redelijkheid bij klager blijven.
Gelet op het voorgaande en alle aan de commissie gebleken omstandigheden in aanmerking nemende, is de commissie van oordeel dat de door de reisorganisator aangeboden vergoeding in alle redelijkheid onvoldoende is. Gezien de omstandigheden doet echter een bedrag van € 4.000,– voldoende recht aan de bij klager gewekte verwachtingen. Voor een hogere vergoeding ziet de commissie geen grond.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De klacht is gegrond.
De reisorganisator betaalt aan klager een vergoeding van € 4.000,–. Alle vanwege de reisorganisator aangeboden bedragen zijn hierin begrepen. Betaling, indien en voor zover nog niet geschied, dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.
Bovendien dient de reisorganisator overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 127,50 aan klager te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
De commissie wijst het meer of anders verlangde af.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Reizen op 25 januari 2018.