Commissie: Reizen
Categorie: Aansprakelijkheid
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
VOE05-0579
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 16 augustus 2004 via een boekingskantoor met de reisorganisator totstandgekomen overeenkomst. De reisorganisator heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van een vliegreis voor 4 personen naar Bakau in Gambia met verblijf in een hotel op basis van logies en ontbijt, voor de periode van 21 december 2004 tot en met 4 januari 2005 voor de som van € 3.999,73.
Klager heeft op 3 januari 2005 de klacht voorgelegd aan de reisorganisator.
Standpunt van klager
Het standpunt van klager luidt in hoofdzaak als volgt.
Wij zouden terugvliegen op 4 januari 2005. Zonder enige inspraak moesten we terugvliegen op 1 januari 2005. Wij hadden reeds een excursie geboekt voor de periode 30 december 2004 tot 4 januari 2005 naar Dakar/Senegal en de kosten daarvan betaald.
Op 28 december ontvingen wij via het postvakje in het hotel een briefje, gedateerd 27 december 2004, waarin vrijwilligers werden gevraagd om (eerder) op 1 januari 2005 terug te vliegen naar Nederland in verband met het feit dat Dutchbird niet meer operationeel was. Wij hebben ons niet opgegeven in verband met de excursie naar Dakar/Senegal. Daarvoor hadden wij reeds een bedrag van € 1.400,– betaald. Hiervan hebben we mededeling gedaan aan Marc van Maldegem, de medewerker van de reisorganisator ter plekke. Marc deelde mede dat er voldoende vrijwilligers waren.
Op 30 december 2004 kregen we zonder enig overleg een briefje met de mededeling dat we op 1 januari 2005 zouden terugvliegen naar Nederland.
De commissie verwijst kortheidshalve naar de brieven van klager aan de reisorganisator respectievelijk d.d. 3 januari 2005 en 5 maart 2005. De inhoud hiervan wordt als hier ingelast en herhaald beschouwd.
Ter zitting heeft klager verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Wij hebben bij vertrek nog eens uitdrukkelijk aan het reisbureau/de reisorganisator gevraagd of alles in orde was en de reis volgens plan kon worden gemaakt. Dat werd ons van die kant bevestigd.
Toen wij uit Nederland vertrokken waren, hoorden we van het definitieve faillissement van Dutchbird.
Klager stelt niet tevreden te zijn met het door de reisorganisator gedane aanbod d.d. 2 februari 2005, maar verlangt een hogere vergoeding, te weten € 2.200,–.
Standpunt van de reisorganisator
Het standpunt van de reisorganisator luidt in hoofdzaak als volgt.
Door de problemen met Dutchbird hebben wij alle gecontracteerde vluchten naar Gambia moeten omzetten. Dat was een hele klus. Martinair en Transavia hebben hun vluchten opnieuw moeten indelen. Hierdoor waren niet alle vluchtgegevens direct bekend. Waar mogelijk hebben wij onze gasten vooraf geïnformeerd over de nieuwe vluchtgegevens. Bij de brief van 27 december 2004 hebben wij onze gasten uitleg willen bieden over de ontstane situatie. Wij hebben klager medegedeeld dat hij op 30 december meer informatie zou krijgen. Dat is ook gebeurd. Desalniettemin heeft klager de excursie naar Dakar/Senegal geboekt, terwijl er twijfel bespond met betrekking tot de datum van terugkeer.
Faillissement van een luchtvaartmaatschappij is de zuiverste vorm van overmacht. Als reisorganisator hebben wij alle hulp en bijstand verleend die maar mogelijk was. Uiteraard ontvangt klager de
niet-genoten vakantiedagen retour.
De commissie verwijst kortheidshalve verder naar de brief van de reisorganisator aan respectievelijk het reisbureau en de commissie respectievelijk d.d. 2 februari 2005 en d.d. 30 juni 2005. De inhoud hiervan wordt als hier ingelast en herhaald beschouwd.
De reisorganisator heeft d.d. 2 februari 2005 een vergoeding aangeboden van € 400,–.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Vaststaat dat klager op 21 december 2004 zou vertrekken met Dutchbird, maar dat wegens problemen met die maatschappij werd gevlogen met Martinair.
Klager, die stelt tevoren te hebben geïnformeerd of alles verder in orde was, ging op reis in de verwachting dat hij op 4 januari 2005 weer zou terugkeren.
Klager en zijn medereizigers hebben zich niet opgegeven als vrijwilligers voor en eerdere terugvlucht op 1 januari 2005, omdat zij stellen de betreffende brief d.d. 27 december 2004, die om bedoelde vrijwilligers vroeg, pas op 28 december 2004 te hebben ontvangen en inmiddels de excursie op 27 december 2004 te hebben geboekt. Kennelijk heeft klager het zekere voor het onzekere genomen en reeds op 28 december de excursie willen annuleren. Dit blijkt uit de brief van Scantours Utflykter d.d. 28 december 2004, die bevestigt dat klager op 27 december de excursie heeft geboekt. Tevens wordt in deze brief aan klager medegedeeld dat het geld niet zou worden geretourneerd omdat reeds vooruitbetalingen (aan derden) zijn gedaan.
Dat klager op 28 december 2004 de onzekere situatie goed heeft ingeschat blijkt uit de brief van de reisorganisator aan klager d.d. 30 december 2004, waarin zonder meer wordt medegedeeld dat er op 1 januari 2005 in plaats van 4 januari 2005 zou worden teruggevlogen naar Nederland.
Het beroep van de reisorganisator op overmacht wegens het faillissement van Dutchbird faalt. Problemen bij de hulppersoon liggen in de risicosfeer van de reisorganisator. Bovendien heeft de reisorganisator klager op 21 december 2004 zonder enig voorbehoud met een andere maatschappij naar de vakantiebestemming laten vertrekken, terwijl de problemen met Dutchbird reeds bestonden.
Het bovenstaande betekent dat klager gevolgschade lijdt op twee fronten.
In de eerste plaats vanwege het feit dat de vakantie met vier dagen is bekort.
In de tweede plaats omdat klager de excursie heeft betaald en niet heeft kunnen afnemen. Wat dit laatste betreft is het voor de aansprakelijkheid als zodanig niet van belang of de overeenkomst betreffende de excursie al of niet door de reisorganisator is tot stand gebracht, maar wel van belang voor de vraag wat de hoogte van de betreffende toe te kennen schade zal zijn.
De gehele excursiesom komt in dit verband niet voor volledige vergoeding in aanmerking, nu de reisorganisator deze excursie niet heeft georganiseerd. Wel komt voor vergoeding in aanmerking een in redelijkheid en billijkheid te bepalen bedrag, nu in het algemeen verwacht mag worden dat reizigers elders verplichtingen kunnen aangaan gedurende enkele (resterende) dagen van de vakantie.
Op grond van het voorgaande en alle aan de commissie gebleken feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, is de commissie van oordeel dat de reisorganisator bij het uitvoeren van het overeengekomene zodanig tekort is geschoten en klager daardoor zodanig ongerief heeft ondervonden en kosten heeft moeten maken, dat de reisorganisator klager een vergoeding verschuldigd is. De commissie stelt deze vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast op het hierna te noemen bedrag.
De commissie is derhalve van oordeel dat de klacht gegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De reisorganisator betaalt aan klager een vergoeding van € 1.500,–. Het aanbod ten bedrage van € 400,– is hierin begrepen. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.
Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de reisorganisator bovendien de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de verzenddatum van het bindend advies.
De commissie wijst het meer of anders verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Reizen op 22 juli 2005.