Commissie: Particuliere Onderwijsinstellingen
Categorie: Beëindiging / opzegging
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
111984
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 3 november 2016 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het verzorgen van de tweejarige masteropleiding Management, Cultuur en Verandering specialisatie Organisatiepsychologie (hierna: de MCC-opleiding) tegen de betaalde prijs van € 19.792,36. Het onderwijs is aangevangen op 22 november 2016.
De consument heeft de klacht op 14 april 2017 voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het ter zitting toegelichte standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
Zoals de ondernemer vooraf wist, werkt de consument op de vijf door-de-weekse-dagen full-time en kan de consument de opleiding eigenlijk alleen ’s avonds volgen. Ook had de consument voor de tweejarige avondopleiding Rotterdam als voorkeurslocatie opgegeven. Bij de overstap naar de masteropleiding Management & Innovation (hierna: de MII-opleiding) zijn dezelfde voorwaarden overeengekomen. Na de eerste module werden echter al zowel de locatie als de avond veranderd. Na de tweede module werd gezegd dat de derde module niet meer in de avonduren maar alleen nog vrijdag-overdag zou kunnen worden gevolgd. Omdat ook de geboden e-learning-variant vanwege de vereiste discipline voor de consument geen oplossing biedt, werd het voor haar onmogelijk om haar studie voort te zetten en moest zij de opleiding stopzetten. De ondernemer stelt vervolgens een onredelijke financiële afwikkeling voor, namelijk dat bij stoppen uiteindelijk € 6.519,18 van de totaal betaalde € 19.792,36 moet worden betaald. Nu de consument is gestopt, weigert haar werkgever de opleidingskosten nog langer te vergoeden en zal de werkgever betaalde kosten op de consument verhalen. Hoewel de consument op grond van een gemaakte (door de ondernemer overigens nimmer opgevraagde en ook niet in het geding gebrachte) berekening aanvankelijk vond dat de ondernemer maximaal € 3.000,– aan stopzettingskosten zou kunnen toekomen, accepteerde de ondernemer dat niet.
Zoals ter zitting gewijzigd en toegelicht, verlangt de consument nu uiteindelijk dat zij zonder kosten mag stoppen.
Standpunt van de ondernemer
Het ter zitting toegelichte standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
In januari 2017 wijzigde de consument de MCC-opleiding in de MII-opleiding. De module Master Innovatiemanagement kon in februari 2017 niet op de voor de consument beschikbare tijden in Rotterdam starten, maar de consument koos toen voor de aangeboden optie om die op zaterdag in Utrecht te volgen. Ook de module Master masterclass Innovatie van Producten, Diensten en Businessmodels kon in april 2017 niet op de voor de consument beschikbare tijden in Rotterdam starten, maar toen de consument als opties werd aangeboden om die op vrijdag in Utrecht of als e-learning-variant te volgen, reageerde de consument niet meer totdat zij aangaf te willen stoppen. Omdat dan op grond van artikel 6 lid 1 NRTO-voorwaarden € 6.519,18 aan kosten voor de reeds aangeboden opleidingsonderdelen moeten worden betaald, hoort de ondernemer € 13.273,18 aan de betalende werkgever terug te betalen. De consument had ook kunnen kiezen voor het doorschuiven van de opleiding naar een later moment of het volgen van losse masterclasses, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt.
Omdat uit coulance aan de consument het schikkingsvoorstel is gedaan om alleen de kosten van de tien bijgewoonde bijeenkomsten te vorderen, is de ondernemer bereid genoegen te nemen met
€ 4.556,70 aan stopzettingskosten zodat de ondernemer € 15.235,66 zal terugbetalen. De klacht is echter ongegrond.
De ondernemer verzoekt te bepalen dat de ondernemer recht heeft op € 4.556,70 aan stopzettingskosten.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de commissie is van oordeel, dat de consument de met de ondernemer gesloten onderwijsovereenkomst hier rechtens als consument sloot. In ieder geval blijkt niet dat zij deze aanging anders dan als natuurlijke persoon die daarbij vooral privé maar in ieder geval niet overwegend bedrijfs- of beroepsmatig handelde. De commissie is bevoegd het geschil te beslechten en de consument is ontvankelijk in de klacht. Dat partijen naast hun onderhavige onderwijsovereenkomst tegelijkertijd een onderwijs-arbeidsovereenkomst met de werkgever sloten, kan voor de onderlinge verhouding tussen partijen wel betekenis toekomen maar laat onverlet dat de consument de onderwijsovereenkomst in dit geval rechtens als consument met (alleen) de ondernemer sloot en dat haar werkgever daarbij geen partij is. Dat de werkgever hier op grond van de onderwijsovereenkomst door de consument verschuldigde bedragen aan de ondernemer betaalde, maakt de werkgever nog geen partij bij de onderwijsovereenkomst en heeft slechts tot gevolg dat de ondernemer voor die bedragen geen vordering meer op de consument heeft.
De ondernemer verlangt betaling van € 4.556,70 wegens het door de consument stopzetten van de tussen partijen gesloten onderwijsovereenkomst en beroept zich daartoe op artikel 6 lid [naam van de ondernemer] voorwaarden, welk beding onweersproken bepaalt:
Indien het aantal aanmeldingen voor een bepaalde Opleiding of een bepaalde opleidingsmodule naar het oordeel van [naam van de ondernemer] onvoldoende is, staat het [naam van de ondernemer] vrij om met de Klant overeen te komen dat de betreffende Opleiding of de betreffende opleidingsmodule op een andere opleidingslocatie, andere datum en/of ander tijdstip zal worden gevolgd. Indien [naam van de ondernemer] en de Klant geen overeenstemming bereiken over deze wijziging(en), dan heeft de Klant het recht de betreffende Openlijnopleiding of de betreffende opleidingsmodule kosteloos te annuleren. De Klant is in dit geval gehouden de kosten voor de reeds aangeboden opleidingsonderdelen te voldoen.
Niet gesteld of gebleken is dat dit beding hier voor de consument rechtens onredelijk bezwarend of oneerlijk is. Nu bovendien niet aannemelijk is geworden dat de ondernemer de door de consument gewenste avondopleiding of voorkeurslocatie heeft gegarandeerd, maakt een niet overeengekomen wijziging in opleidingslocatie en/of tijdstip door de ondernemer volgens het beding dat de consument bij annulering in beginsel de kosten voor reeds aangeboden opleidingsonderdelen moet voldoen. Voor zover de ondernemer die kosten onderbouwt en uiteindelijk betaling van € 4.556,70 verlangt, bestrijdt de consument dat bedrag wel maar ontbreekt haar daartoe benodigde concretisering en onderbouwing. Voor zover de consument het door de ondernemer verlangde bedrag onredelijk zegt te achten, vormt dat geen althans een onvoldoende concrete betwisting van de berekende en geclaimde kosten voor reeds aangeboden opleidingsonderdelen.
Hoewel partijen de onderwijsovereenkomst alleen met elkaar sloten, wist de ondernemer toen dat voor de consument van wezenlijk belang was dat zij daarover met haar werkgever achterliggende afspraken had gemaakt, waaronder afspraken over haar toekomstige ontwikkeling binnen het bedrijf en over de financiële aspecten van de onderwijsovereenkomst. Onvoldoende bestreden is verder dat de ondernemer wist dat de consument op de vijf door-de-weekse-dagen full-time werkt en de opleiding in belangrijke mate op de door de haar vooraf aangegeven avondopleiding en opleidingslocatie zal moeten kunnen doen. Dat de ondernemer daartoe op grond van de onderwijsovereenkomst contractueel bevoegd was, laat in het licht van vooral deze omstandigheden onverlet dat de tegenover de consument in acht te nemen eisen van redelijkheid en billijkheid meebrachten dat de ondernemer de zich herhalende wijzigingen in locatie en/of tijdstip, mede gezien de toenemende frequentie daarvan en de fase waarin de opleiding van de consument zich inmiddels bevond, zorgvuldig te bezien, serieus met de consument te bespreken en (zo nodig na haar daartoe verkregen toestemming) met de werkgever te bespreken met het oog op een praktisch haalbare oplossing. De schending van deze tegenover de consument in acht te nemen verplichting, brengt de commissie tot het oordeel dat de consument uit hoofde van de annulering een aanzienlijk lager bedrag zal moeten betalen dan de ondernemer claimt. Alles afwegend oordeelt de commissie het ter beëindiging van dit geschil redelijk en billijk dat de consument uit hoofde van de annulering aan de ondernemer een bedrag van € 2.000,– verschuldigd is.
Nu partijen overigens niets aanvoeren dat tot een ander oordeel leidt, brengt dit alles de commissie tot de slotsom dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Op grond van het Reglement moet de ondernemer (ook) het betaalde klachtengeld gedeeltelijk aan de consument vergoeden en een vastgestelde bijdrage in de behandelingskosten betalen. Waar de andere geschilpunten de commissie niet tot een ander oordeel leiden, blijven die verder onbesproken en beslist de commissie als volgt.
Beslissing
De commissie bepaalt dat de consument uit hoofde van de annulering aan de ondernemer een bedrag van € 2.000,– verschuldigd is, hetgeen onder verrekening met het door de ondernemer terug te betalen bedrag inhoudt dat de ondernemer als gevolg van de annulering door de consument feitelijk een bedrag van € 17.792,36 moet terugbetalen.
Overeenkomstig het Reglement van de commissie moet de ondernemer betalen aan:
a. de consument (bovendien) een bedrag van € 51,25 wegens de helft van betaald klachtengeld.
b. de commissie een bedrag van € 325,– als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil.
De commissie wijst het meer of anders verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Particuliere Onderwijsinstellingen op 18 oktober 2017.