Geen misslag door de advocaat

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Declaratie    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: ADV11-0040

De uitspraak:

Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage

De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in het door verweerster ondertekende opdrachtformulier van 10 november 2006, waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement).   De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede mannen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.   Standpunt eiser   Eiser wenst de declaratie, die verweerster ondanks herhaalde betalingsherinneringen niet heeft voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen.[de advocaat] heeft aan [de cliënte] rechtsbijstand verleend.   Voor zijn werkzaamheden heeft de advocaat een declaratie verzonden die onbetaald is gebleven. Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt zijn standpunt op het volgende neer.   De advocaat betreurt het dat de samenwerking tussen hem en de cliënte niet heeft voldaan aan de verwachtingen van de cliënte. Dit is door de cliënte niet eerder aan de advocaat meegedeeld. De advocaat is van mening dat er een optimaal resultaat is bereikt waarbij het zeer de vraag is of een schadestaatprocedure hetzelfde had opgeleverd. Volgens de advocaat is de uiteindelijke schadevergoeding niet zonder zijn inzet bij het UWV tot stand gekomen. Door de aanhoudendheid van cliënte is uiteindelijk een hoger schadebedrag bewerkstelligd. De advocaat heeft erkend dat hij een onjuist rekeningnummer aan het UWV heeft doorgegeven. Toen bleek dat UWV niet bereid was het betreffende bedrag van € 8.693,55 alsnog te voldoen, heeft de advocaat de cliënte beloofd zelf een verhaalsactie te beginnen, zonder dat daar voor cliënte kosten aan verbonden zouden zijn.   Op grond van het vorenstaande verzoekt de advocaat de commissie te bepalen dat de cliënte gehouden is haar medewerking te verlenen bij voldoening van zijn honorarium hetzij rechtstreeks hetzij door middel van toestemming om dit honorarium van € 4.000,– ten laste van de derdenrekening te mogen overboeken naar de kantoorrekening van de advocaat. Subsidiair verzoekt de advocaat de cliënte te veroordelen tot betaling van € 4.000,– te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na 11 november 2010. Zowel primair als subsidiair verzoekt de advocaat de cliënte te veroordelen in de arbitragekosten.   Standpunt verweerster   Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de klachten op het volgende neer.   De advocaat heeft in de visie van cliënte herhaaldelijk veel fouten gemaakt. Volgens de cliënte is de begeleiding niet goed geweest en was er sprake van miscommunicatie. De advocaat heeft een foutief rekeningnummer doorgegeven waarvoor hij niet de verantwoording nam. De cliënte stelt zich op het standpunt dat de advocaat niet doortastend heeft onderhandeld over de hoogte van de schadeclaim waardoor haar belangen zijn geschaad. Nadat de cliënte in de slotfase rechtstreeks contact heeft opgenomen met het UWV, heeft zij meer schadevergoeding ontvangen dan de advocaat heeft kunnen bewerkstelligen.   Op grond van het vorenstaande verzoekt de cliënte de commissie te bepalen dat zij de declaratie van 11 november 2010 niet aan de advocaat is verschuldigd.   Behandeling van het geschil   Op 22 juni 2011 heeft de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Beide partijen zijn ter zitting verschenen en hebben aldaar hun standpunten nader toegelicht.   Beoordeling van het geschil

  Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.   Kern van het geschil betreft de openstaande declaratie van 11 november 2010 die de advocaat ten behoeve van zijn werkzaamheden bij de cliënte in rekening heeft gebracht en de door de advocaat geleverde kwaliteit van de dienstverlening. De advocaat heeft primair verzocht de cliënte te veroordelen tot betaling van de openstaande declaratie en de arbitragekosten. De cliënte heeft de vordering van de advocaat gemotiveerd weersproken althans aangevoerd dat de door de advocaat geleverde kwaliteit van de dienstverlening te wensen heeft overgelaten. De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. De commissie is van oordeel dat de advocaat inzake de onderhavige zaak als zodanig heeft gehandeld. De cliënte heeft de advocaat benaderd voor het verlenen van juridische bijstand in haar geschil tegen het UWV. De advocaat heeft de afweging gemaakt om al dan niet te procederen tegen het UWV. De cliënte heeft zelf aan het UWV een brief geschreven, gedateerd 28 oktober 2010, voor een extra vergoeding van € 25.000,–. Daarbij heeft zij kritiek geuit op de handelwijze van de advocaat, welke onder meer daarin bestond dat hij een verkeerd rekeningnummer heeft gehanteerd waardoor de cliënte schade van € 8.693,55 zou hebben geleden. De advocaat heeft daarop aan de cliënte meegedeeld dat deze kritiek wellicht voor het UWV van doorslaggevende betekenis is geweest en aldus de ‘juiste strategie’ is gekozen. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de commissie gebleken dat de extra vergoeding van € 25.000,– niet te danken is aan de persoonlijke strategie van de cliënte, maar (kennelijk mede) heeft berust op het klagen over de advocaat bij het UWV. De advocaat heeft zich dat weliswaar laten welgevallen doch dat wil niet zeggen dat de advocaat heeft erkend dat zijn strategie en zijn inspanningen niet zouden hebben gewerkt. Bovendien is de advocaat de cliënte blijven bijstaan tijdens haar psychische onzekerheid. Het is de commissie gebleken dat de cliënte en de advocaat gezamenlijk hebben opgetreden hetgeen het geschil met UWV ten goede is gekomen. Er kan dus niet worden volgehouden dat de cliënte € 8.693,55 aan schade heeft geleden nu zij, kennelijk mede onder verwijzing naar de misslag van de advocaat op dit punt, € 25.000,– aan extra vergoeding van het UWV heeft weten te verkrijgen. De commissie ziet genoemd bedrag van € 8.693,55, dan ook niet als schadepost en daarmede niet redengevend voor het klagen bij deze commissie over het optreden van de advocaat. In de overgelegde stukken treft de commissie overigens geen gronden aan voor de door de cliente geformuleerde bezwaren en de verwijten van de cliënte vinden ook geen steun in de overgelegde stukken.   De commissie is voor wat betreft de kosten van de door de advocaat verrichte werkzaamheden niet gebleken dat de hoogte of de omvang van de declaratie gelet op de verrichte werkzaamheden bovenmatig of buitenproportioneel kan worden geacht. Evenmin is gebleken dat de advocaat bij het opstellen van zijn declaratie is afgeweken van het tussen partijen overeengekomen uurtarief. De advocaat heeft zijn openstaande declaratie gemotiveerd onderbouwd door het overleggen van zijn urenstaat. Naar het oordeel van de commissie is tegen deze urenstaat door de cliënte geen steekhoudend argument naar voren gebracht.   Gelet op het vorenstaande alsmede de overgelegde stukken is de commissie van oordeel dat de klacht van de cliënte ongegrond is. Mitsdien zal de primaire vordering van de advocaat om de cliënte te veroordelen tot betaling van de openstaande declaratie toewijzen. De commissie zal overeenkomstig het verzoek van de advocaat bepalen dat het bedrag van € 4.000,– kan worden overgeboekt van de derdenrekening naar de kantoorrekening van [het advocatenkantoor]. In die situatie kan de advocaat geen recht doen gelden op rechtstreekse betaling van € 4.000,– door de cliënte aan de advocaat.   Nu de primaire vordering wordt toegewezen, komt de commissie niet meer toe aan het subsidiair gevorderde.   De commissie zal voorts de cliënte als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 89,25 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënte te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de cliënte tot betaling van deze kosten aan de advocaat.   Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de commissie – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.   Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing   De commissie:   – bepaalt dat de cliënte aan de advocaat een bedrag is verschuldigd van € 4.000,–;   – verstaat dat een bedrag van € 4.000,– van de derdenrekening naar de kantoorrekening van [het advocatenkantoor] wordt overgeboekt;   – veroordeelt de cliënte in de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van de advocaat vastgesteld op €  89,25 aan honorarium en verschotten van de arbiters;   – wijst het meer of anders gevorderde af.   Dit arbitraal vonnis is gewezen te Utrecht op 5 augustus 2011 door de Geschillencommissie Advocatuur.