Geen overeenkomst tot stand gekomen, echter ondernemer mocht onderhandelingen niet zomaar afbreken

  • Home >>
  • Voertuigen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Voertuigen    Categorie: Overeenkomst    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 2067/7659

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De consument en de ondernemer hebben telefonisch overeenstemming bereikt over de inruilwaarde van de Audi van de ondernemer. De consument zou een Audi inleveren en hiervoor een Maserati en een geldbedrag van de ondernemer ontvangen. Kort hierna laat de ondernemer weten dat de Maserati al verkocht is en dat de consument de Audi niet meer kan inruilen. De consument wil de ondernemer aan de afspraak houden. Hij heeft de Audi voor een lager bedrag verkocht en wil voor het overige bedrag schadeloos gesteld worden. Volgens de ondernemer was er sprake van onderhandelingen, maar niet van aanvaarding of van een koopovereenkomst. Beide partijen hadden namelijk de auto’s waar het over ging nog niet gezien. De commissie oordeelt dat tussen partijen geen bindende overeenkomst tot stand is gekomen. De onderhandelingen waren al wel in een dusdanig ver stadium dat deze niet zomaar afgebroken mochten worden door de ondernemer. Er is geen ruimte voor een vergoeding, omdat er door de consument nog geen kosten waren gemaakt. De klacht wordt ongegrond verklaard.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de vraag of tussen partijen een (volwaardige) overeenkomst tot stand is gekomen en de eventuele juridische en financiële gevolgen daarvan.

De consument heeft een bedrag van € 10.500,- niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.

De consument heeft op 19 januari 2019 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

De consument heeft uitgebreid onderhandeling gevoerd over de aankoop van een door de ondernemer aangeboden Maserati en de inruil van een Audi waarover de consument kon beschikken.

Partijen hebben overeenstemming bereikt over de inruilwaarde van de Audi voor een bedrag van € 12.500,–. Het laatste voorstel van de consument om na inruil van de Audi en de levering aan hem van de Maserati per saldo een bedrag van € 2.000,– van de ondernemer te ontvangen is op 19 januari 2019, 14.17 uur geaccepteerd.

Zeer kort daarna kreeg de consument van de ondernemer te horen dat hij de auto had verkocht aan een andere gegadigde en dat de consument niet meer langs hoefde te komen.

Op 19 januari 2019, 15.42 uur, gaf de consument aan dat hij de Audi inmiddels had gekocht van een derde om aldus de deal met de ondernemer te kunnen afronden. Dit kon de consument niet terugdraaien.

De consument wil de ondernemer aan het akkoord houden. De consument had nog de hoop dat de ondernemer de Audi wilde innemen voor een bedrag van € 11.000,–. De consument had voor de Audi al eerder een bod van € 12.950,– gekregen.

Uiteindelijk heeft de consument de Audi slechts voor een bedrag van € 9.750,– kunnen verkopen. De consument lijdt aldus schade tot een bedrag van € 3.800,- en wenst daarvoor schadeloos te worden gesteld door de ondernemer.

In het kader van een door de consument verzocht bemiddeling bij de BOVAG heeft de consument aan de BOVAG laten weten een schikking en excuses voor een bedrag van € 1.000,- te willen accepteren.

Ter zitting is door de consument in hoofdzaak nog het volgende aangevoerd.

Eigenlijk was de consument, die op een boerderij woont, op zoek naar een pick-up. Hij kwam de rechtsgestuurde Maserati tegen en wilde daarin enige tijd rijden om haar later in Engeland te verkopen om aldaar alsnog een Amerikaanse pick-up aan te schaffen. De Audi was van een pelgrim, die er niet in kon rijden.

Na het akkoord van de verkoper van de ondernemer heeft de consument de Audi gekocht. Toen bleek dat de ondernemer het akkoord niet gestand wilde doen, heeft hij de Audi voor een lager bedrag moeten verkopen.

Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

Op 18 januari 2019 is er contact geweest tussen een verkoper van de ondernemer en de consument. Uit die contacten blijkt van de intentie van partijen om tot koop/verkoop te komen. Op voorhand is sprake van meerdere voorbehouden. De ondernemer had de in te ruilen auto niet gezien. De consument had de auto die de ondernemer aanbood niet gezien. Het akkoord waarnaar in de app van 19 januari 2019 wordt verwezen is geen akkoord in de zin van een overeenkomst, maar een akkoord om een fysieke afspraak te maken om de auto’s te bekijken en op basis daarvan verder te kijken. Een uur nadat dit in de app wordt vermeld neemt de verkoper van de ondernemer contact op met de consument en deelt hem mee dat de Maserati inmiddels aan een andere partij is verkocht en dat het maken van een afspraak niet meer opportuun is.

Kortom, er was sprake van onderhandelingen, maar niet sprake van aanvaarding of van een koopovereenkomst. Tot een formele bindende afspraak is het niet gekomen.

Ter zitting is door de ondernemer in hoofdzaak nog het volgende aangevoerd.

Het bleek dat de Audi nog moest worden gekocht door de consument. Er is ook gesproken over een afspraak om te kijken hoe de Maserati reed en of de consument erin paste. Het is juist dat de consument niet meer de kans heeft gekregen, maar de consument had de auto nog niet gezien.

Beoordeling van het geschil
Het geschil betreft de vraag of tussen partijen al dan niet een koopovereenkomst is tot stand gekomen dan wel dat uit de wijze waarop de onderhandelingen tussen partijen zijn afgebroken een verplichting van de ondernemer voortvloeit om de consument schadeloos te stellen.

De commissie stelt het volgende voorop. Indien partijen met elkaar in onderhandeling treden, dan ontstaat een rechtsverhouding: de feitelijke verhouding van de onderhandelende partijen wordt een verhouding beheerst door rechtsnormen. De rechtsverhouding van partijen is onderworpen aan de redelijkheid en billijkheid, (artikel 6: 2 BW). De redelijkheid en billijkheid brengt volgens de rechtspraak van de Hoge Raad mee dat partijen over en weer rekening moeten houden met elkaars gerechtvaardigde belangen. Zij mogen hun eigen belang nastreven, maar moeten, tot op zekere hoogte, ook rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van de ander. Bij het afbreken van onderhandelingen moet de afbrekende partij rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij, maar ook andersom.

Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding (artikel 6: 217 lid 1 BW). Aanbod en aanvaarding zijn rechtshandelingen en eisen wilsverklaringen (artikel 3:33 BW). Maar ook indien een wederpartij gerechtvaardigd mocht denken dat de andere partij een aanbod of aanvaarding deed van een zekere inhoud, dan nog is andere partij daaraan gebonden (artikel 3: 35 BW).

De vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen moet volgens de Hoge Raad worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-uitlegmaatstaf: het is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden mochten afleiden. Uitleg en de wil-vertrouwensleer zijn twee zijden van dezelfde medaille.

De grens tussen de fase dat sprake is van een contract en de precontractuele fase is, zoals ook in dit geschil het geval is, uiterst dun.

Naar het oordeel van de commissie is tussen partijen geen bindende overeenkomst tot stand gekomen. Weliswaar heeft het er de schijn van dat partijen een vorm van overeenstemming hebben bereikt over de prijs, maar die afspraak heeft met name de strekking om als basis te dienen voor de
verdere onderhandelingen van partijen, maar niet de strekking om daaruit een definitieve en volwaardige overeenkomst af te leiden. Niettemin is de commissie wel van mening dat gelet op de over en weer gedane uitlatingen de consument erop mocht vertrouwen dat tussen partijen een overeenkomst tot stand zou kunnen komen.

Dit leidt tot de conclusie dat weliswaar (nog) geen bindende afspraken tot stand zijn gekomen, maar wel dat de onderhandelingen in een zover gevorderd stadium waren dat deze niet straffeloos eenzijdig konden worden afgebroken zoals door de ondernemer is gedaan. Het afbreken van de onderhandelingen in dit stadium is weliswaar rechtmatig, maar zonder het aanbieden van een vergoeding van de door de consument gemaakte kosten in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

Uit de aan de commissie gestuurde stukken blijkt niet dat de consument kosten heeft moeten maken in verband met de onderhandelingen van partijen. Tussen partijen is slechts telefoonverkeer geweest. Van een vergoeding van het zogeheten ‘negatief contract belang’ zonder enige concretisering van de gemaakte kosten kan geen sprake zijn. Het behoort te gaan om reële en daadwerkelijk gemaakte kosten.

Ten overvloede overweegt de commissie dat ook als moet worden geoordeeld dat de onderhandelingen in een zover gevorderd stadium waren beland dat voortijdig afbreken aanleiding geeft tot vergoeding van het zogeheten ‘positief contract belang’ oftewel de gederfde winst c.q. het geleden verlies, zou in dit geschil geen recht op vergoeding van enig bedrag van de consument jegens de ondernemer bestaan.

Daarbij speelt het moment van afbreken een rol. Het is niet waarschijnlijk dat de consument binnen een uur na het vermeende akkoord tot aankoop van de Audi is overgegaan. Evenmin heeft de consument tijdig inzicht verschaft over de aankoopprijs van de Audi en de door hem ontvangen verkoopprijs. Nog daargelaten dat het de eigen keus van de consument is geweest om de Audi aan te schaffen en deze bij de onderhandelingen met de ondernemer in te brengen. Dit alles speelt zich af in de risicosfeer van de consument. Daar staat de ondernemer buiten.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.

Het depotbedrag van € 10.500,– wordt terugbetaald aan de consument.

Aldus beslist en vastgelegd door de Geschillencommissie Voertuigen, bestaande uit mr. F.C. Schirmeister, voorzitter, A. Belt en drs. P.C. Hoogeveen-de Klerk, leden, op 6 november 2019.