Commissie: Energie
Categorie: Tarief
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
16545/21485
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De consument is het niet eens met de tariefsverhoging voor de levering van warmte. Daarnaast vindt de consument de kosten voor de huur van de afleverset en het bedrag voor vastrecht koude veel te hoog. Hij stelt dat de tarieven niet worden onderbouwd door de ondernemer. De ondernemer stelt dat er geen duidelijke uitleg gegeven kan worden voor de verhoging zonder helemaal in te gaan om alle onderliggende kosten, die ook inzicht geven in het businessmodel van de ondernemer en dit is niet wenselijk. Volgens de ondernemer voldoet de vergoeding voor de afleverset aan het jaarlijks maximum van de ACM. Voor het vastrecht koude geldt in dit geval een overgangsrecht. De commissie geeft aan dat er geen sprake is van evident onredelijke tarieven. Het warmtetarief is wel verhoogd, maar blijft onder het door de ACM vastgesteld maximumtarief. Het standpunt van de ondernemer dat zij het verhoogde tarief niet hoeft te onderbouwen door inzage te geven in het businessmodel en alle onderliggende kosten en opbrengsten is redelijk. Daarnaast oordeelt de commissie dat het tarief voor de afleverset binnen de door de ACM vastgestelde maximumvergoeding valt. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de (onderbouwing van) de tarieven voor de levering van warmte op de factuur van 15 oktober 2019.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument vindt het te betalen bedrag van € 1.920,– veel te hoog. Hij is het niet eens met de gehanteerde tarieven. Hij maakt in het bijzonder bezwaar tegen de verhoging van het verbruikstarief voor warmte per 1 januari 2019 van € 18,73 per GJ naar € 23,53 per GJ.
De consument vindt verder dat de kosten voor de huur van de afleverset van € 255,83 en het bedrag van € 411,85 voor vastrecht koude veel te hoog zijn. Hij stelt dat de in rekening gebrachte kosten op een aantal onderdelen hoger zijn dat de door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voorgeschreven maximumprijzen.
Verder stelt hij dat de tarieven door de ondernemer op geen enkele wijze wordt onderbouwd. De door de ondernemer gepubliceerde jaarverantwoording geeft geen enkel inzicht in de bij verbruikers in rekening gebrachte prijs en de integrale kosten en opbrengsten die verband houden met de levering van warmte, waardoor evenmin inzicht bestaat of de gehanteerde tarieven redelijk zijn. De ondernemer voldoet derhalve niet aan de verplichtingen op grond van de Warmtewet. De consument vordert dat de tarieven en op basis daarvan in rekening gebrachte bedragen worden aangepast en dat de ondernemer alsnog voldoet aan de verplichting tot rapportage.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Naar aanleiding van de klacht van de consument over het warmtetarief is contact gezocht met de ACM. De reactie van de ACM, die ook met de consument is gedeeld, luidt:
‘Ten aanzien van uw eerste vraag geldt inderdaad dat wij een maximumtarief voor de levering van warmte vaststellen. De prijs voor de levering van warmte mag niet hoger zijn dan dit bedrag. Als leverancier moet u een prijsstijging wel tijdig aankondigen. Ook een goede kwaliteit van dienstverlening kan eisen dat de warmteleverancier enige uitleg geeft bij een prijsstijging. Dit gaat echter niet zo ver dat u de prijsstijging met onderliggende kosten moet onderbouwen.”
Onduidelijk is wat “enige uitleg” betekent. Wij kunnen echter geen gedegen onderbouwing leveren zonder helemaal in te gaan op alle onderliggende kosten, het inzicht geven in de businesscase van [naam ondernemer], wat niet wenselijk is.
Ten aanzien van de klacht over de vergoeding voor de afleverset stelt de ondernemer dat deze voldoet aan het maximum dat jaarlijks door de ACM wordt vastgesteld. Het vastrecht koude wordt pas sinds kort door de ACM gereguleerd. Hierbij is blijkens (de Nota van Toelichting op) artikel 2.1.3.c. van het per 26 maart 2019 gewijzigd Warmtebesluit overgangsrecht van toepassing op een verbruiker die voor de datum van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit een leveringsovereenkomst heeft afgesloten, zoals de overeenkomst van [naam ondernemer].
Bovendien waren de kosten van de energievoorziening en de wijze waarop deze jaarlijks geïndexeerd worden bij de koop van het appartement bekend. De consument heeft ervoor gekozen het appartement te kopen, waarmee hij de kosten voor de energievoorziening heeft geaccepteerd.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Op grond van artikel 3 van het reglement van de commissie heeft de commissie tot taak geschillen tussen de consument en de ondernemer te beslechten, voor zover deze betrekking hebben op de totstandkoming of de uitvoering van de overeenkomst met betrekking tot de aansluiting en/of levering van gas, warmte of elektrische energie en daarmee samenhangende leveringen en diensten. De commissie is derhalve niet bevoegd te beslissen over de hoogte van in rekening gebrachte tarieven of kosten in zijn algemeenheid. De commissie heeft daarin slechts een marginale beoordelingsruimte. Behoudens in gevallen dat sprake is van evident onredelijke tarieven, is het niet aan de commissie om daarover verder een oordeel te geven. In dat kader wordt opgemerkt dat de ACM in principe verantwoordelijk is voor het toezicht op de regulering van de tarieven op basis van onder meer de Warmtewet en de ACM beoordeelt dan ook de redelijkheid van de gehanteerde tarieven. Daarbij kan de ACM kijken naar de werkelijke kosten, inclusief vermogenskosten, die een warmteleverancier maakt. De ACM heeft op grond van de wet de bevoegdheid om daartoe gedetailleerde informatie op te vragen bij de ondernemer, welke bevoegdheid de commissie niet heeft. Het oordeel over de redelijkheid van tarieven is derhalve primair aan de ACM.
Mede gelet op de door de ondernemer gegeven toelichting kan naar het oordeel van de commissie niet worden gezegd dat sprake is van evident onredelijke tarieven. Het warmtetarief is per 1 januari 2019 weliswaar verhoogd met 25% maar blijft onder het door de ACM vastgesteld maximumtarief. De ondernemer heeft dit ook geverifieerd bij de ACM. Gelet ook op het bericht van de ACM, zoals hierboven geciteerd, kon de ondernemer in redelijkheid het standpunt innemen dat zij het verhoogde tarief niet behoefde te onderbouwen door inzage te geven in de businesscase en alle onderliggende kosten en opbrengsten. De commissie wijst er daarbij nogmaals op dat de ACM op grond van de wet de bevoegdheid heeft de redelijkheid van de gehanteerde tarieven te toetsen en om daartoe gedetailleerde informatie op te vragen bij de ondernemer, welke bevoegdheid de commissie niet heeft.
Ook het gehanteerde tarief voor de afleverset valt binnen de door de ACM vastgestelde maximumvergoeding. De ondernemer stelt zich verder terecht op het standpunt dat voor het vastrecht koude pas sinds kort door de ACM een maximumprijs is vastgesteld, welke op grond van het door de ondernemer genoemde overgangsrecht (nog) niet van toepassing is op dit contract met de consument. Ten aanzien van deze tarieven geldt bovendien dat, zoals de ondernemer terecht stelt, de consument hiermee heeft ingestemd bij het aangaan van de leveringsovereenkomst en die tarieven sedertdien uitsluitend zijn geïndexeerd conform de voorwaarden van die leveringsovereenkomst.
Mitsdien verklaart de commissie de klacht ongegrond.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie, bestaande uit mr. R.H. Smits, voorzitter, de heer E.J.C. van Lier en de heer H.W. Zuur, leden, op 25 juni 2020.