Geen sprake van excessief declareren

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Declaratie    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: ADV09-0056

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de kwaliteit van dienstverlening van de advocaat in het kader van zowel een strafrechtelijke en een civielrechtelijke procedure, de declaraties die de advocaat daarvoor in rekening heeft gebracht en de door de cliënt gevorderde schadevergoeding.   De cliënt heeft een deel van deze declaraties niet aan de advocaat voldaan. Het openstaande bedrag van € 1.750,– is overeenkomstig het Reglement van de commissie in depot gestort.   Standpunt van de cliënt   Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de cliënt op het volgende neer. Zowel in de strafrechtelijke als in de civielrechtelijke procedure heeft de cliënt bijna geen inbreng gehad, is door de advocaat niet gereageerd op de aanvullingen die door de cliënt zijn aangebracht en zijn de door de advocaat aangevoerde punten zwak. De advocaat heeft verklaard dat de cliënt eigenlijk geen advocaat nodig zou hebben gehad voor de strafrechtelijke procedure. Bovendien acht de cliënt de declaraties te hoog. Volgens de cliënt worden er werkzaamheden verzonnen om tot een hogere declaratie te komen. Ook de communicatie heeft te wensen overgelaten; de advocaat belde vaak niet terug en reageerde niet op e-mails.   Op grond van het voorgaande verzoekt de cliënt de commissie in redelijkheid en billijkheid een vergoeding vast te stellen.   Standpunt van de advocaat   Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de advocaat op het volgende neer.   Aan de cliënt zijn regelmatig declaraties verzonden die steeds waren voorzien van een specificatie. Er is nimmer bezwaar geuit tegen de declaraties. Van verzonnen werkzaamheden is geen sprake. De advocaat betwist de stelling van de cliënt dat hij niet zou reageren op e-mails en/of niet zou terugbellen. De advocaat heeft de cliënt laten weten dat hij voor het strafrechtelijk traject een andere advocaat moet inschakelen nu de advocaat niet beschikt over kennis omtrent het strafrecht. Volgens de advocaat heeft het achterwege blijven van de betaling niets te maken met de (hoogte van de) declaraties, maar met de omstandigheid dat de cliënt thans niet de financiële middelen heeft om deze te voldoen.   Op grond van het voorgaande verzoekt de advocaat de commissie te bepalen dat de cliënt aan hem dient te voldoen het openstaande declaratiebedrag van € 2.190,42 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de openstaande declaraties tot aan de dag der voldoening alsmede de kosten van dit geding.   Beoordeling van het geschil   Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende. Bij faxbericht van 25 juni 2009 heeft de advocaat aangevoerd dat onderhavig geschil door [de echtgenote] aanhangig is gemaakt, zodat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Immers, de advocaat is niet met haar doch met de cliënt een overeenkomst tot dienstverlening aangegaan. Bij brief van 5 augustus 2009 is de cliënt verzocht het vragenformulier van de commissie overeenkomstig de overeenkomst tot dienstverlening aan te passen. Daarop heeft de cliënt het vragenformulier gecorrigeerd en [de echtgenote] als gemachtigde aangegeven. Nu de omissie is hersteld treft het beroep op niet-ontvankelijkheid door de advocaat geen doel.   De kern van de klachten van de cliënt houdt in dat de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat te wensen heeft overgelaten en er buitensporig is gedeclareerd. Voor zijn werkzaamheden heeft de advocaat diverse declaraties verzonden. De declaraties van 8 december 2008, 19 januari 2009 en 12 mei 2009 ter grootte van in totaal € 2.190,42 zijn onbetaald gebleven. Op het vragenformulier van de commissie heeft de cliënt weliswaar aangegeven dat er een bedrag openstaat van € 1.750,– (en dienovereenkomstig bij het secretariaat van de commissie in depot gestort) doch ter zitting is namens hem erkend dat er nadien nog een declaratie van de advocaat is ontvangen zodat er een totaalbedrag openstaat van € 2.190,42.   Op het vragenformulier van de commissie heeft de cliënt een aantal klachten aangevoerd zowel in de strafrechtelijke als in de civielrechtelijke procedure en deze nader geconcretiseerd. De commissie treft in de overgelegde stukken geen gronden of aanwijzingen aan voor de door de cliënt geformuleerde en door de advocaat gemotiveerd weersproken bezwaren. De verwijten van de cliënt vinden geen steun in de correspondentie noch in de processtukken, en ook op de zitting van de commissie is niet van nadere feiten gebleken. Hierbij overweegt de commissie dat niet staande kan worden gehouden dat de advocaat niet juist heeft geadviseerd in de strafzaak. Immers, de advocaat heeft bij e-mailbericht van 7 juli 2008 aan de cliënt meegedeeld: ”Voorafgaand aan mijn reactie merk ik op dat ik geen praktijk heb op het gebied van het strafrecht. Eventuele vragen kan ik voor u wel doorgeleiden aan een bevriend strafrecht advocaat, doch die keuze is aan u” en ”Alsdan kan besloten worden om alsnog een in het strafrecht gespecialiseerde advocaat in te schakelen”. Bovendien kan de commissie voornoemde stelling niet plaatsen gelet op de e-mail van 22 oktober 2008 waarin de cliënt aan de advocaat meedeelt: ”U heeft ons goed geholpen altijd”.   Gelet op de gemotiveerde betwisting door de advocaat kan de, niet onderbouwde, stelling van de cliënt dat een stagiaire het concept conclusie van antwoord heeft geschreven, evenmin slagen.   In weerwil van de stellingen van de cliënt is de commissie van een slechte communicatie evenmin gebleken. Dit blijkt genoegzaam uit het dossier.   Naar het oordeel van de commissie heeft de cliënt zijn stelling dat de declaraties buitensporig zijn niet althans onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het lag op de weg van de cliënt om zijn stelling nader te specificeren c.q. te onderbouwen. Zo heeft de cliënt geenszins aangegeven welke onjuistheden de declaraties volgens hem bevatten, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Bovendien is niet gebleken dat de advocaat bij het opstellen van zijn declaraties is afgeweken van het tussen partijen onderling overeengekomen uurtarief, dan wel dat de hoogte of de omvang van de declaraties gelet op de verrichte werkzaamheden bovenmatig of buitenproportioneel is.   De cliënt heeft verder gesteld dat hij met de advocaat een prijsafspraak heeft gemaakt omtrent de (advocaat)kosten in die zin dat de advocaat in contact zou treden met de cliënt indien de kosten een bedrag van € 1.000,– zou overstijgen. Deze stelling van de cliënt kan naar het oordeel van de commissie niet slagen. Immers, de commissie heeft uit de overgelegde stukken geenszins kunnen afleiden dat een dergelijke afspraak tussen de cliënt en de advocaat is overeengekomen. Uit de overgelegde opdrachtbevestiging blijkt slechts dat de cliënt en de advocaat een uurtarief hebben afgesproken. Namens de cliënt is ter zitting gesteld dat er reeds een bedrag van bijna € 6.500,– aan de advocaat is voldaan. In dat licht kan de commissie de stelling van de cliënt dat er een prijsafspraak van € 1.000,– zou zijn gemaakt niet plaatsen. De door de cliënt geuite klacht omtrent de toevoegingskwestie acht de commissie tardief. Immers, de cliënt heeft eerst ter zitting deze klacht opgeworpen waartegen de advocaat zich niet heeft kunnen verweren nu hij niet ter zitting is verschenen. Om dezelfde reden is de klacht omtrent het functioneren van een kantoorgenoot van de advocaat, eveneens tardief. Bovendien kan de commissie de stelling van de cliënt niet plaatsen nu uit de overgelegde stukken genoegzaam is gebleken dat er is gecorrespondeerd tussen de cliënt en [de kantoorgenoot]. Van enige uiting van klachten blijkt daar niet uit.   De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. De commissie is van oordeel dat de advocaat in de onderhavige zaak als zodanig heeft gehandeld. Van enig onprofessioneel handelen is niet gebleken. Het enkele feit dat de verrichte werkzaamheden niet hebben geleid tot het door de cliënt gewenste resultaat, maakt nog niet dat de advocaat tekortgeschoten is in de uitvoering van de opdracht. Bij de uitvoering van de opdracht door de advocaat is immers in beginsel sprake van een inspanningsverbintenis en niet van een resultaatsverbintenis. De prestatie bestond niet in het behalen van een bepaald resultaat maar bestond daarin dat de advocaat zich daarvoor diende in te spannen. Met zijn werkwijze is de advocaat zijn inspanningsverplichtingen correct nagekomen.   De door de advocaat verzochte wettelijke rente komt echter niet voor toewijzing in aanmerking. Immers, de commissie is op grond van artikel 2 lid 1 van het Reglement niet bevoegd een uitspraak te doen over vorderingen tot vergoeding van rente indien zij beslist bij wege van bindend advies.   De advocaat heeft verder verzocht de cliënt te veroordelen in de kosten van dit geding. Voor zover de advocaat heeft bedoeld te stellen dat de cliënt aan de advocaat de uren die hij met onderhavige zaak heeft moeten maken dient te vergoeden, overweegt de commissie het volgende. Ingevolge artikel 22 lid 1 van het Reglement van de commissie kan – kort gezegd – de inhet ongelijk gestelde partij, in bijzondere gevallen, worden veroordeeld om aan de wederpartij de door de commissie begrote kosten van juridische bijstand te voldoen. De commissie is van oordeel dat in casu van een bijzonder geval geen sprake is en wijst derhalve het verzoek van de advocaat af. De commissie merkt nog op dat de achtergrond van deze bepaling is dat de procedure bij de commissie laagdrempelig en eenvoudig dient te zijn, waarbij geen veroordeling in de kosten van het geding – behoudens het klachtengeld – past. Nu de klachten van de cliënt ongegrond zijn, dient het klachtengeld voor zijn rekening te komen. Het klachtengeld is reeds door de cliënt aan het secretariaat van de commissie betaald, zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist.   Het geheel overziend komt de commissie dan ook tot de conclusie dat de klachten van de cliënt ongegrond zijn. Het depotbedrag van € 1.750,– zal dan ook aan de advocaat worden overgemaakt. Aangezien de openstaande declaraties een bedrag omvatten van in totaal € 2.190,42 zal de commissie tevens bepalen dat de cliënt aan de advocaat een bedrag dient te voldoen van € 440,42. Het vorenstaande brengt met zich mee dat de door de cliënt gevorderde schadevergoeding eveneens wordt afgewezen. Volledigheidshalve voegt de commissie hieraan toe dat de cliënt ook niet aannemelijk heeft gemaakt door het handelen of nalaten van de advocaat schade te hebben geleden en heeft nagelaten deze schade nader te onderbouwen.   Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.   Derhalve dient als volgt te worden beslist.   Beslissing   De commissie bepaalt dat de cliënt aan de advocaat een totaalbedrag is verschuldigd van € 2.190,42. Met inachtneming van het vorenstaande wordt het depotbedrag van € 1.750,– aan de advocaat overgemaakt. Bovendien dient de cliënt aan de advocaat een bedrag van € 440,42 te voldoen, welke betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.   Het meer of anders verlangde wordt afgewezen.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur op 16 december 2009