Gehanteerde oppervlaktemaatstaf voor appartementencomplex is niet redelijk

  • Home >>
  • Water >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Water    Categorie: Tariefbepalingen    Jaartal: 2012
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: OPN-000237

De uitspraak:

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

In haar tussenadvies d.d. 22 november 2000 overwoog de commissie onder meer dat tussen partijen een overeenkomst betreffende waterleverantie gesloten is, waarop de (standaard) Algemene Voorwaarden (AV) van toepassing zijn. Omdat het haar niet duidelijk was hoe de omvang van de leverantie werd vastgesteld, hield zij elke beslissing aan en verzocht de ondernemer haar nadere inlichtingen te verschaffen.
De ondernemer heeft in zijn reactie medegedeeld dat hij het door de centrale meter geregistreerde verbruik op gelijke wijze verdeelt over alle verbruikers in het complex. Daarbij wordt rekening gehouden met verhuizingen en leegstand. Een en ander is gebaseerd op artikel 10 lid 1 AV en de Tarievenregeling pagina 7, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen een individuele en een centrale watermeter.
De ondernemer deelde nog mee dat voor 1 december 1998 de eigenaresse van het complex (een woningbouwcorporatie) zijn wederpartij was en dat die corporatie tot die datum op haar beurt de kosten van water aan de huurders doorberekende.

De commissie neemt in aanmerking dat artikel 10 lid 1 van de AV bepaalt dat de ondernemer bevoegd is de wijze te bepalen waarop de omvang van de levering vastgesteld wordt. Op grond van artikel 14 AV zijn tarieven verschuldigd volgens de tarievenregeling van de ondernemer. De commissie overweegt dat krachtens genoemd artikel 10 aan de ondernemer de mogelijkheid gegeven is om in onbemeterde situaties een grondslag vast te stellen voor bepaling van de omvang van de leverantie. In enkele gemeenten wordt zulks – naar herhaaldelijk aan de commissie ter beoordeling is voorgelegd – uitgewerkt door een oppervlaktemaatstaf te hanteren, waaraan per vierkante meter een tarief gekoppeld is.

In het onderhavig geval heeft de ondernemer de omvang van de leverantie vastgesteld door het door de centrale watermeter geregistreerde verbruik op gelijke wijze over de bewoners van het complex om te slaan, waarna hij per m³ volgens zijn tarievenregeling gefactureerd heeft. Aangezien de klacht van de consument zich tegen dit systeem richt, dient de commissie te beoordelen of de ondernemer van de hem krachtens de AV gegeven bevoegdheid tot bepaling van de omvang van de levering in redelijkheid gebruik heeft gemaakt. Navolgende beoordeling ziet dan ook alleen op de bepaling van de omvang van de levering en laat het vastrecht buiten beschouwing.

De commissie acht de door de ondernemer gehanteerde maatstaf niet redelijk. Immers onweersproken heeft de consument gesteld dat de appartementen in het complex een verschillende grootte hebben en dat het aantal bewoners per appartement verschilt. Om onder die omstandigheden een omslag te laten plaatsvinden per appartement is niet redelijk te noemen.

In dat verband merkt de commissie op dat in diverse ### zaken (waar de oppervlaktemaatstaf gehanteerd wordt) uitgemaakt is dat een meter de voorkeur verdient en dat geenszins is uit te sluiten dat de commissie de gehanteerde oppervlaktemaatstaf als onredelijk zal beoordelen. Aanleiding om nog niet tot een dergelijke uitspraak over te gaan was dat (te voorzien was dat) in een beperkt tijdsverloop in alle woningen in Rotterdam een watermeter geïnstalleerd zou worden. De commissie kwam tot die uitspraak omdat het oppervlaktetarief leidde tot een in rekening gebracht verbruik dat op geen enkele manier aan het werkelijk verbruik te relateren was.

In het hier door de ondernemer gekozen systeem is evenmin een relatie met het werkelijk verbruik van de consument te leggen. Weliswaar vindt er een omslag plaats over de woningen in het complex (verschillende grootte, verschillend aantal bewoners), doch hetzelfde geldt voor de oppervlaktemaatstaf, zij het dat het aantal woningen in dat geval groter is (maar nog wel een benadering van het werkelijk verbruik gezocht wordt in de grootte van de woningen). Bovendien lijkt het door de ondernemer gekozen systeem innerlijk tegenstrijdig is: er wordt niet rekening gehouden met het aantal bewoners per appartement, doch als er leegstand is wordt niet-bewoning wel in aanmerking genomen.

De ondernemer is gehouden – nu hij ervoor gekozen heeft niet meer aan de corporatie te leveren doch rechtstreeks aan de bewoners – een systeem te kiezen waarin het individuele verbruik zo veel mogelijk terug te vinden is. Het door de ondernemer te kiezen systeem, dat vastgelegd dient te zijn in een besluit als bedoeld in artikel 10 AV, dient aan de hiervoor genoemde redelijkheidstoets te voldoen. Zo de consument van mening is dat het alsnog door de ondernemer te nemen besluit niet voldoet aan die toets, is zij bevoegd dat besluit aan de commissie in het kader van een nieuwe klacht ter beoordeling voor te leggen.

Nu het door de ondernemer thans gehanteerde systeem, naar hiervoor uitgemaakt, niet in overeenstemming is met de AV, is de rekening ("aanslag") die de ondernemer aan de consument gestuurd heeft niet gebaseerd op de tussen partijen geldende afspraken. De commissie is dan ook – zolang de ondernemer niet een systeem gekozen heeft dat wel in overeenstemming is met de AV – niet in staat de door de consument verzochte reële aanslag vast te stellen. Het verlangde zal dan ook afgewezen worden. Het in depot gestorte bedrag zal aan de consument gerestitueerd worden.

Omdat in de kern genomen de ondernemer in het ongelijk wordt gesteld zal hij verwezen worden in het klachtengeld van de consument. Tevens zal hij ingevolge het Reglement aan de commissie behandelingskosten dienen te betalen.

Beslissing

Het door de consument verlangde wordt afgewezen.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie een bedrag verschuldigd van ƒ 50,–.

Bovendien betaalt de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie aan de consument een bedrag van ƒ 50,–.

De commissie bepaalt dat het door de consument gedeponeerde bedrag van ƒ 110,34 aan haar zal worden gerestitueerd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Openbare Nutsbedrijven op 27 februari 2001.