Gelet op de inhoud en de omvang van de opdracht komt declaratie niet onredelijk voor

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Declaratie    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: ADV10-0198

De uitspraak:

Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage

De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de door beide partijen ondertekende opdrachtbevestiging van 12 juni 2006, waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement).   De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede mannen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.   Standpunt eiseres   Eiseres wenst de declaraties, die verweerster ondanks herhaalde betalingsherinneringen niet heeft voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen. [De advocaat] heeft aan [de cliënt] rechtsbijstand verleend. Voor haar werkzaamheden heeft de advocaat een declaratie verzonden die onbetaald is gebleven. Mitsdien verzoekt de advocaat de commissie de cliënt te veroordelen tot betaling van de openstaande vordering van € 2.107,07 te vermeerderen met incassokosten alsmede de wettelijke rente met ingang van 6 augustus 2009, derhalve een totaalbedrag van € 2.729,–.   Standpunt verweerder   Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de klachten op het volgende neer.   De cliënt heeft aangevoerd dat de advocaat heeft verzuimd de specificatie van de gedeclareerde werkzaamheden aan hem te verstrekken. Volgens de cliënt had de advocaat de declaratie moeten onderbouwen met bewijsstukken. De advocaat had het dossier inmiddels overgedragen aan de opvolgend advocaat.   De cliënt verzoekt een vergoeding vast te stellen van 30% van de door de advocaat ingestelde vordering ter vergoeding van de kosten van zijn adviseuse, eigen gemaakte arbeidsuren, onkosten, benzine, postzegels, briefpapier en rente.   Behandeling van het geschil   Op 11 mei 2011 heeft te Utrecht de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.   De cliënt is ter zitting verschenen en heeft zijn standpunt nader toegelicht. De advocaat heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar standpunt nader toe te lichten.   Beoordeling van het geschil   Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.   Kern van het geschil betreft de openstaande declaratie, gedateerd 9 februari 2009, die de advocaat ten behoeve van haar werkzaamheden bij de cliënt in rekening heeft gebracht. De advocaat heeft onder meer verzocht de cliënt te veroordelen tot betaling van de openstaande declaratie van € 2.107,07 te vermeerderen met incassokosten en wettelijke rente. De cliënt heeft de openstaande declaratie weersproken, althans aangevoerd dat de advocaat haar gedeclareerde werkzaamheden had dienen te onderbouwen met bewijsstukken. De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. De commissie is van oordeel dat de advocaat inzake de onderhavige zaak als zodanig heeft gehandeld. In de overgelegde stukken treft de commissie geen gronden of aanwijzingen aan voor de door de cliënt geformuleerde bezwaren. De verwijten van de cliënt vinden geen steun in de overgelegde stukken, en ook op de zitting van de commissie is zulks niet gebleken. De commissie neemt daarbij in aanmerking dat de advocaat te goeder trouw het dossier heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat. Nadien heeft de opvolgend advocaat het dossier overgedragen aan de cliënt, waarna het dossier – zoals de cliënt ter zitting heeft verklaard – in het ongerede is geraakt. Dat de cliënt kennelijk thans niet meer de beschikking heeft over zijn dossier kan de advocaat niet worden verweten. De commissie is voor wat betreft de kosten van de door de advocaat verrichte werkzaamheden niet gebleken dat de hoogte of de omvang van de declaratie gelet op de verrichte werkzaamheden bovenmatig of buitenproportioneel kan worden geacht. Evenmin is gebleken dat de advocaat bij het opstellen van haar declaratie is afgeweken van het tussen partijen overeengekomen uurtarief. De advocaat heeft haar openstaande declaratie gemotiveerd onderbouwd door het overleggen van haar urenstaat. Naar het oordeel van de commissie is tegen deze urenstaat door de cliënt geen steekhoudend argument naar voren gebracht.   Gelet op het vorenstaande alsmede de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de commissie van oordeel dat de klacht van de cliënt ongegrond is. Mitsdien zal de vordering van de advocaat om de cliënt te veroordelen tot betaling van € 2.107,07 worden toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2009 tot aan het moment van algehele voldoening.   De advocaat heeft nog incassokosten gevorderd. Gelet op de daartoe gestelde incassoverrichtingen acht de commissie het redelijk hiervoor een bedrag van € 125,– toe te wijzen. Voor zover de advocaat heeft verzocht om de wettelijke rente over de incassokosten toe te wijzen, ziet de commissie daarvoor geen reden zodat dat deel van de vordering van de advocaat zal worden afgewezen.   Gelet op deze beslissing zal de commissie het verzoek van de cliënt tot het vaststellen van een schadevergoeding, afwijzen nog daargelaten dat de cliënt zijn vordering tot schadevergoeding niet nader heeft onderbouwd en ook niet is komen vast te staan dat hij door nalaten of toedoen van de advocaat schade heeft geleden.   De commissie zal voorts de cliënt als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 89,25 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënt te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de cliënt tot betaling van deze kosten aan de advocaat.   Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de commissie – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.   Derhalve wordt als volgt beslist.   Beslissing   De commissie:   – veroordeelt de cliënt om aan de advocaat te voldoen een bedrag van € 2.107,07 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2009 tot aan het moment van algehele voldoening;   -veroordeelt de cliënt om aan de advocaat te voldoen een bedrag van € 125,– ter zake van incassokosten;   – veroordeelt de cliënt in de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van de advocaat vastgesteld op € 89,25 aan honorarium en verschotten van de arbiters;   – wijst het meer of anders gevorderde af.   Dit arbitraal vonnis is gewezen te Utrecht op 25 mei 2011 door de Geschillencommissie Advocatuur.