Gemeenten mogen anticiperen op doorontwikkeling van beschermd wonen en toepassing woonplaatsbeginsel

De Geschillencommissie




Commissie: Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang    Categorie: Kosten    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 236464/254075

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

In dit geschil wordt de vraag over welke gemeente (financieel) verantwoordelijk is voor cliënt beantwoord.
Een cliënt uit de provincie van verzoeker wil beschermd wonen in een gemeente van verweerder. Verweerder wil dit faciliteren op voorwaarde dat verzoeker het onderzoek, de indicatie en de financiering op zich neemt. Verzoeker stelt dat verweerder vooruitlopend handelt op de invoering van het woonplaatsbeginsel.
Verweerder stelt dat er geen sprake is van specifiek binding met verweerder. Om deze reden vindt verweerder het redelijk dat verzoeker de (financiële) verantwoordelijkheid op zich neemt.
De commissie wijst het verzoek af en de verzoekende gemeente blijft verantwoordelijk voor de cliënt.

De uitspraak

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Sociaal Domein Woonplaatsbeginsel en Toegang (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De gemeente [verzoeker] heeft de klacht voorgelegd aan de gemeente [verweerder].
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juni 2024 te Utrecht.

Partijen hebben de zitting al dan niet digitaal bijgewoond en hun standpunt toegelicht.
De gemeente [verzoeker] werd vertegenwoordigd door de heer [naam] en mevrouw [naam], beiden werkzaam bij de gemeente [verzoeker].
De gemeente [verweerder] werd vertegenwoordigd door mevrouw [naam] en mevrouw [naam], beiden werkzaam bij de gemeente [verweerder].

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de toepassing van het beginsel van landelijke toegankelijkheid voor Beschermd Wonen op grond van de Wmo 2015, artikel 1.2.1 sub b alsmede volgens de afspraken in het Convenant landelijke
toegankelijkheid Beschermd Wonen en daarbij behorende handreiking en beleidsregels landelijke toegang Beschermd Wonen en nadere toelichting bij de handreiking.

Standpunt van verzoekster
Voor het standpunt van de gemeente [verzoeker] verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

Gemeente [verzoeker] en gemeente [verweerder] zijn beide centrumgemeente beschermd wonen en
maatschappelijke opvang. Een cliënt uit [provincie verzoeker] (gemeente [woonplaats cliënt]) wenste geplaatst te worden in een beschermd wonen voorziening van centrumgemeente [verweerder]. De gemeente [verzoeker] meent dat de gemeente [verweerder] (financieel) verantwoordelijk is voor de zorg aan een cliënt. Een cliënt afkomstig uit [provincie verzoeker] kan het best geholpen worden en wil zelf instromen in beschermd wonen (Domus in [gemeente verweerder]) binnen centrumgemeente [verweerder] (bovenregionale plaatsing). De gemeente [verweerder] geeft aan dat de cliënt welkom is, maar wil deze cliënt alleen in Beschermd Wonen opnemen indien centrumgemeente [verzoeker] (als herkomstgemeente) het onderzoek, de indicatie en de financiering op zich neemt. [Verweerder] handelt daarmee vooruitlopend op de invoering van het woonplaatsbeginsel.
Op grond van de huidige wetgeving is er sprake van landelijke toegang Beschermd Wonen en is centrumgemeente [verweerder] zowel voor de zorg als financieel verantwoordelijk.

Standpunt van verweerster
Voor het standpunt van de gemeente [verweerder] verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. In de kern komt dat op het volgende neer.

De gemeente [verweerder] ontving eind juni 2023 het verzoek van de gemeente [verzoeker] om
een beschikking af te geven voor beschermd wonen in de Domus-voorziening in [gemeente verweerder] voor de cliënt.
In gevallen van bovenregionale plaatsing worden altijd afspraken gemaakt over onder andere de financiering van een dergelijk traject, in ieder geval voor het eerste jaar van de plaatsing.

Met de [provincienaam verweerder] Centrumgemeenten ([naam]) zijn hierover afspraken gemaakt, juist om dit soort discussies te voorkomen. De centrumgemeente [verweerder] handelt samen met de [Centrumgemeenten provincie verweerder] al zo goed mogelijk in lijn met de doorontwikkeling van het beschermd wonen, waarbij gemeenten worden gevraagd de (financiële) verantwoordelijkheid te nemen over cliënten die afkomstig zijn uit hun regio.
Deze manier van werken, die al jaren succesvol wordt toegepast in de andere regio’s waarmee de gemeente [verweerder] samenwerkt, wil de gemeente ook toepassen in relatie tot bovenregionale
plaatsing vanuit de regio [provincie verzoeker]. Vastleggen van samenwerkingsafspraken met de regio [provincie verzoeker] hierover, is nog niet gelukt.

De gemeente [verweerder] staat ervoor open om de cliënt te laten verblijven in de Domus-voorziening in [gemeente verweerder], onder de voorwaarde dat de regio [provincie verzoeker] een beschikking voor de cliënt afgeeft voor (tenminste) één jaar en deze financiert. Het gaat hier om zeer kostbare plaatsen, zowel qua beschikbaarheid als in financieel opzicht. Aangezien er geen sprake is van specifieke binding met de
regio [verweerder] en de kans op herstel hier niet groter is dan elders, acht de gemeente [verweerder] het niet meer dan redelijk dat de regio [provincie verzoeker] de verantwoordelijkheid pakt voor het organiseren en financieren van de zorg voor hun cliënt (in ieder geval het eerste jaar), daar waar hun eigen zorgaanbod niet toereikend is om de cliënt in de eigen regio te laten verblijven.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

In de kern komt het geschil op het volgende neer. Welke centrumgemeente is (financieel) verantwoordelijk voor de zorg aan de cliënt voor de duur van de indicatie Beschermd Wonen van (tenminste) een jaar?

De commissie gaat uit van de volgende vaststaande feiten, zoals die door beide partijen zijn erkend dan wel niet of onvoldoende zijn weersproken:

• Het gaat om een cliënt die zich bij de gemeente [woonplaats cliënt] (waarvoor de gemeente [verzoeker] centrumgemeente is) heeft aangemeld voor toelating tot beschermd wonen in [provincie verzoeker]. De cliënt heeft ervoor gekozen de zorg buiten de regio [provincie verzoeker] af te nemen.
• Het betreft een cliënt met psychische problematiek gecombineerd met verslavingsproblematiek.
• Op 18 juli 2023 heeft de gemeente [woonplaats cliënt] (regio [provincie verzoeker]) een indicatie beschermd wonen voor de periode 20 juli 2023 voor de duur van maximaal één jaar tot en met uiterlijk 19 juli 2024 afgegeven. Aan de cliënt is toegekend de verstrekking beschermd wonen all-inclusive specialistisch, inclusief dagbesteding met ondersteuning van het Leger des Heils (Domus-voorziening, [gemeente verweerder]).
• De gemeente [verzoeker] heeft de gemeente [verweerder] eind juni 2023 verzocht een beschikking af te geven voor beschermd wonen in de Domus-voorziening in [gemeente verweerder] voor de cliënt.
• Partijen zijn daarna met elkaar in overleg getreden over de vraag welke centrumgemeente verantwoordelijk is te achten voor de cliënt, hetgeen niet tot een oplossing heeft geleid.

Op grond van de Wmo 2015 (artikel 1.2.1 sub b. van de algemene bepalingen) kan een betrokkene zelf bepalen tot welke gemeente hij/zij zich wil wenden voor een ‘maatwerkvoorziening’ beschermd wonen.
De gemeente [verzoeker] beroept zich op de huidige wetgeving (waar sprake is van Landelijke Toegankelijkheid) en de gemeente [verweerder] vraagt om toepassing van het woonplaatsbeginsel, vooruitlopend op aanpassing van de Wmo 2015.

De commissie overweegt dat gemeenten mogen anticiperen op de doorontwikkeling van beschermd wonen en de toepassing van het woonplaatsbeginsel. Dit verweer slaagt in zoverre dat de gemeente [verweerder] dit beginsel – in samenwerking met andere gemeenten in de regio – al jaren toepast.

De gemeente [verzoeker] heeft zich ter nadere onderbouwing van haar standpunt onder meer erop beroepen dat de indicatie beschermd wonen van deze cliënt van tijdelijke aard is, omdat deze zorg is gericht op uitstroom. De gemeente [verweerder] heeft gesteld dat de kans op uitstroom van deze cliënt zeer laag is. De cliënt behoort tot de doelgroep van de Domus, waar cliënten als gevolg van psychische problematiek gecombineerd met verslavingsproblematiek over het algemeen de rest van hun leven verblijven. De gemeente [verzoeker] heeft deze stellingen niet dan wel onvoldoende weersproken. De commissie volgt hier de gemeente [verweerder]. Immers de indicatie voor beschermd wonen, is afgegeven voor de duur van maximaal één jaar. Kennelijk is deze indicatie afgegeven in het kader van de toeleiding naar Wlz-zorg, hetgeen betekent dat van een perspectief op uitstroom uit zorg geen sprake is.

Dit betekent dat de gemeente [verweerder] in het gelijk wordt gesteld. Op grond van hetgeen hiervoor is toegelicht, blijft de gemeente [verzoeker] de gemeente die verantwoordelijk is voor de zorg (bestaande uit tijdelijk verblijf) voor de cliënt tot en met 19 juli 2024.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat het geschil in het voordeel van de gemeente [verweerder] dient te worden beslecht.

Derhalve wordt als volgt beslist

Beslissing
De commissie;
– wijst het verzoek af

Aldus beslist door de Geschillencommissie Sociaal Domein Woonplaatsbeginsel en Toegang, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer A. Opstelten, mevrouw drs. M.E. Peltenburg, leden, in aanwezigheid van de heer mr. D.C.J. Frijlink, secretaris, op 6 juni 2024.