Genoemde omstandigheden geen reden voor langere opzegtermijn

De Geschillencommissie




Commissie: Kinderopvang    Categorie: Opzeggen en annuleren    Jaartal: 2015
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 2013-78254

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

De bezwarende omstandigheden die de ondernemer noemt om vast te houden aan een opzegtermijn van 2 maanden zijn algemeen ondernemersrisico. Er is geen reden voor een langere opzegtermijn dan één maand.

Het geschil betreft de opzegtermijn die de ondernemer jegens consument bij diens opzegging aangehouden heeft.   De consument heeft naar aanleiding van de bevestiging van de ondernemer van zijn opzegging van 14 juni 2013 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.   Hij maakt voor zijn kinderen al sinds 1 augustus 2009 gebruik van de opvang van de ondernemer. Bij brief van 10 juni 2013 heeft de consument de opvangovereenkomsten met inachtneming van een opzegtermijn ‘conform de Wet van Dam’ (deels) opgezegd. De redenen van de opzegging zijn de verandering in de lesroosters van de kinderen en/of het door hen bezoeken van clubs. Later heeft de consument hieraan toegevoegd dat (ook) een verandering van de arbeidsbezetting van de ouders debet is.   De ondernemer wil een opzegtermijn van twee maanden aanhouden. De consument gaat uit van een maand, conform de Wet van Dam. Hij wil dat de commissie in die geest beslist.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.   De in de Algemene Voorwaarden bepaalde, en tot dusverre algemeen geaccepteerde, twee maanden opzegtermijn acht hij redelijk. Enerzijds gaat het om een overeenkomst tot de vierde verjaardag van een kind, waarbij de ondernemer de kindplaats voor al die tijd garandeert. Dit betekent dat een tussentijdse opzegging voor zijn planning en voorzieningen grote gevolgen kan hebben. Anderzijds heeft hij om bedrijfseconomische redenen die periode ook gewoon nodig. De branche staat onder druk en door vraaguitval kunnen leeggekomen plekken niet meer direct opgevuld worden. Aanpassen aan nieuwe omstandigheden kost tijd en die wordt hem door de twee maanden in elk geval in enige mate gegund. De rest van de tijd die hij nodig heeft om de bezettingsgraad te herstellen komt toch al voor zijn risico. De redenen zoals de consument die heeft opgegeven vindt de ondernemer niet opwegen tegen het verlies dat hij lijdt indien de opzegtermijn beperkt zou blijven tot een maand. Er is geen sprake van ontevredenheid bij de consument over de geboden opvang, maar van omstandigheden die de consument tijdig genoeg bekend hebben moeten zijn. Doordat het om drie kinderen gaat, is er een substantieel bedrag mee gemoeid, hetwelk overigens netto voor de consument lager uitpakt dan het de ondernemer schade berokkent.   Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   Hem is bekend dat verschillende andere kinderopvang-ondernemers inmiddels een opzegtermijn van een maand zijn gaan hanteren. Dit ziet hij als de weg van de minste weerstand. Er zijn immers goede redenen om aan de twee maanden vast te houden. Bedoelde ondernemers verdisconteren die kortere opzegtermijn gewoon weer in hun prijs, iets waarvoor de ondernemer juist niet heeft willen kiezen.   Beoordeling van het geschil   De commissie heeft het volgende overwogen.   De opzegtermijn waarop de ondernemer zich beroept ontleent hij aan de op de plaatsingsovereenkomst tussen partijen van toepassing verklaarde Algemene Voorwaarden.   In de wet zijn enkele artikelen opgenomen die de bescherming regelen van een consument als het om zulke door de ondernemer gehanteerde Algemene Voorwaarden gaat.   Artikel 6:233 BW bepaalt: “Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar A. indien het gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval onredelijk bezwarend is voor de wederpartij; of (…)”   Voor consumenten gelden voorts de bepalingen inzake de zogeheten ‘zwarte’ en ‘grijze’ lijst. Wat betreft de grijze lijst geldt (voor zover voor deze zaak relevant en van belang) dat “wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn een in de algemene voorwaarden voorkomend beding (…) o. dat de wederpartij bij overeenkomsten, niet zijnde verlengde, vernieuwde of voortgezette overeenkomsten als bedoeld in artikel 236, onder j of p respectievelijk q, aan een opzegtermijn bindt die langer is dan een maand.”   Artikel 7 van de relevante Algemene Voorwaarden luidt: “…. elk der partijen (heeft) het recht de overeenkomst (…) op te zeggen door middel van een aan de wederpartij gerichte gemotiveerde schriftelijke dan wel elektronische verklaring. Dit met inachtneming van een opzegtermijn van maximaal twee maanden. (…) ”   De consument heeft aangevoerd dat de Wet van Dam maakt dat slechts een opzegtermijn van een maand mag worden aangehouden. Hiermee beroept hij zich impliciet op de onredelijke bezwarendheid, en dus de vernietigbaarheid, van aangehaalde bepaling van de Algemene Voorwaarden.   De commissie is van oordeel dat de bepaling naar zijn tekst niet zonder meer onredelijk bezwarend is. Immers; de bepaling behelst niet dat de termijn in alle gevallen twee maanden is. Indien echter de ondernemer, met een beroep op de aangehaalde bepaling, een opzegtermijn van langer dan een maand hanteert, zal hij hiermee in beginsel wel in strijd handelen met de toepasselijke wetgeving, hetgeen als consequentie zal hebben dat de aldus aangehouden opzegtermijn tussen partijen niet geldig is. Een en ander behoudens de situatie waarin de ondernemer voor het aanhouden van die langere termijn goede gronden aanvoert, die maken dat de hiervoor bedoelde beoogde wettelijke bescherming van de consument, in dit geval, moet wijken. Van een dergelijke situatie is in dit geval echter niet gebleken. Het feit dat de branche momenteel zware tijden doormaakt moet gezien worden als een algemeen ondernemersrisico en kan dan ook niet als bijzonder belang meegewogen worden. Dat het hier om drie kinderen tegelijk gaat maakt de impact voor de ondernemer weliswaar groter, maar doet niets af aan het ondernemersrisico op zich.   De ingeroepen vernietiging treft dan ook doel en de bewuste bepaling, althans de interpretatie die de ondernemer er aan geeft, mist toepassing in de verhouding tussen de ondernemer en de consument.   Partijen hebben over de mogelijkheden tot beëindiging van de overeenkomst geen andersluidende onderlinge afspraken gemaakt, zodat teruggevallen moet worden op het gemene recht. Dit bepaalt dat bij opzegging een redelijke termijn in acht genomen moet worden. De vraag rijst dan welke termijn redelijk is.   De wetgever acht een opzegtermijn van een maand in overeenkomsten zoals de onderhavige in zijn algemeenheid niet onredelijk. Deze termijn kan dan ook als uitgangspunt gelden, waarbij de mogelijkheid blijft bestaan dat de omstandigheden van het geval een afwijking in neerwaartse, of in opwaartse zin, rechtvaardigen.   De reden voor beëindiging is mererlei; de lesroosters van de kinderen, de clubs die ze bezoeken en, later als reden toegevoegd, de veranderde arbeidsbezetting van de ouders. In beginsel zijn al deze omstandigheden veeleer in de sfeer van de consument gelegen dan in die van de ondernemer, maar dat maakt nog niet dat door de consument niet zou kunnen worden volstaan met de inachtneming van de ‘standaard’-opzegtermijn van een maand. Van de andere zijde zijn er door de ondernemer diverse omstandigheden naar voren gebracht, maar hierover werd al opgemerkt dat deze een algemeen ondernemersrisico betreffen. Die kunnen dan ook een opwaartse bijstelling in de opzegtermijn niet rechtvaardigen.   De commissie oordeelt al met al dat de redelijkheid, bezien in het licht van de wettelijke bescherming zoals hiervoor bedoeld en de omstandigheden van het geval, met zich meebrengt dat de consument jegens ondernemer gehouden was tot inachtneming van een maand opzegtermijn.   De klacht is dan ook gegrond.   De commissie beslist als volgt.   Beslissing   Voor de consument geldt een opzegtermijn van een maand, hetgeen impliceert dat hij aan de ondernemer niets meer verschuldigd is. Het door de consument over de tweede maand opzegtermijn betaalde zal door de ondernemer aan hem moeten worden teruggestort.   De ondernemer dient aan de consument het door deze betaalde klachtengeld ad € 50,84 te vergoeden.   Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten een bedrag verschuldigd van € 50,–.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, op 6 december 2013.