Commissie: Advocatuur
Categorie: Declaratie / toevoeging
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
203487/203809
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Aan de uitspraak ligt een overeenkomst van opdracht tussen cliënt en advocaat ten grondslag. De cliënt had zich tot de advocaat gewend met de wens om haar geregistreerd partnerschap te laten ontbinden. Afhankelijk van de inkomsten/vermogen van cliënt zou de zaak op basis van een toevoeging, ofwel via declaratie, door de advocaat in behandeling worden genomen. Ter voorbereiding op de zaak heeft tussen cliënt en advocaat een gesprek ten kantore van de advocaat plaatsgevonden. Hierin is inhoudelijk over de zaak gesproken een tarief van 300 euro per uur afgesproken, indien geen toevoeging zou worden verstrekt. In een latere mail beschuldigt cliënt de advocaat van misbruik van de kwetsbare positie van cliënt en het onder druk zetten tot tekenen van de overeenkomst tot opdracht. De cliënt wenste dat de aanvraag tot toevoeging zou worden ingetrokken. De advocaat heeft de cliënt uiteindelijk een factuur toegestuurd voor gemaakte uren. Bij niet-betaling zou er naar de Geschillencommissie worden gestapt. De cliënt weigert uiteindelijk enige kosten te betalen.
Wat is de beslissing?
Ten eerste stelt de commissie vast dat er geen bewijs is dat de overeenkomst onder dwang is ondertekend. Echter, is de commissie van mening dat de cliënt geen kosten aan de advocaat is verschuldigd. Uit een eerder mediation traject had namelijk de toevoeging gemuteerd kunnen worden. Dat deze eerdere toevoeging niet is vermeld, kan cliënt niet worden aangerekend. Het lag binnen de kennis van de advocaat om hierin actie te ondernemen. De klacht van de advocaat is ongegrond.
De uitspraak
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Advocatuur (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2023 te Den Haag.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen (digitaal) ter zitting te verschijnen. De advocaat heeft digitaal deelgenomen aan de zitting. De cliënte is ter zitting verschenen en werd bijgstaan door haar moeder.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft een (onbetaalde) declaratie van de advocaat voor de cliënte.
Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De advocaat heeft aangevoerd dat de cliënte – ondanks herhaalde verzoeken en herinneringen daartoe – een declaratie van € 1.474,99 onbetaald laat.
De cliënte heeft op 15 december 2022 contact met de advocaat gelegd en medegedeeld dat zij haar geregistreerd partnerschap wenst te laten ontbinden. Verder heeft zij medegedeeld dat zij een mediation-traject met haar partner had gevolgd dat mislukt was. De cliënte had haast met de procedure en wilde een en ander spoedig in gang zetten. De advocaat heeft kenbaar gemaakt dat een toevoeging zal worden aangevraagd en uitgelegd dat de mogelijkheid bestond dat deze zou worden ingetrokken dan wel dat deze geweigerd zou kunnen worden in verband met haar inkomsten en/of vermogen. In dat geval zou de zaak op basis van betaling gedeclareerd worden. De cliënte is uitgenodigd voor een bespreking op het kantoor op 16 december 2022.
Op 16 december 2022 heeft een twee uur durend gesprek plaatsgevonden. Er is inhoudelijk gesproken over de zaak en de reden dat het mediation-traject mislukt was. Er was afgesproken dat de cliënte de stukken met betrekking tot het mediation-traject zou opsturen. De advocaat zou een blanco ouderschapsplan toesturen en een overzicht van de benodigde stukken in verband met alimentatie.
Op 16 december 2022 is de overeenkomst tot opdracht ondertekend, waarbij is overeengekomen dat een tarief van € 300,00 per uur zal worden gedeclareerd indien geen toevoeging zou worden verstrekt. De toevoeging is diezelfde dag aangevraagd.
De cliënte heeft vervolgens op 19 december 2022 een e-mail gestuurd waarin zij kenbaar maakt dat ze het gesprek op 16 december 2022 fijn vond en dat ze diezelfde dag van haar ex-partner zou vernemen of hij akkoord gaat met haar voorwaarden. De cliënte zou aan het einde van de dag laten weten of de zaak verder opgepakt diende te worden.
Op 21 en 22 december 2022 stuurde de cliënte e-mails waarin zij heeft verzocht de aanvraag tot toevoeging in te trekken, omdat de advocaat misbruik van haar kwetsbare positie zou hebben gemaakt. Bovendien heeft zij telefonisch gezegd dat ze onder druk zou zijn gezet om de overeenkomst tot opdracht te ondertekenen. Op 23 december 2022 heeft de advocaat per e-mail kenbaar gemaakt dat de advocaat zich niet herkent in de aantijgingen van de cliënte en dat de kwestie aan de Geschillencommissie zal worden voorgelegd indien betaling zou uitblijven.
Op 23 december 2022 heeft een andere advocaat zich tot de advocaat gewend met de mededeling dat de cliënte zich tot haar gewend had met het verzoek de belangenbehartiging over te nemen. Die advocaat heeft verzocht de toevoeging en de urenstaat toe te zenden. Op 27 december 2022 is de urenspecificatie toegestuurd en is haar kenbaar gemaakt dat de toevoeging nog in aanvraag was, maar dat zou worden meegewerkt aan een mutatie zodra de toevoeging verstrekt zou zijn. Op 2 januari 2023 is de aanvraag tot toevoeging afgewezen. Uit de beschikking blijkt dat reeds eerder een toevoeging voor het voeren van een echtscheidingsprocedure zou zijn verstrekt, aan de advocaat-mediator. Dit is anders dan door de cliënte werd gesteld; er was volgens haar sprake van een mediation-toevoeging.
Op 6 januari 2023 is de nieuwe advocaat van de cliënte op de hoogte gebracht van het feit dat de toevoegingsaanvraag was afgewezen en dat zij zich tot de advocaat-mediator diende te wenden voor een mutatie van de toevoeging. Indien de cliënte de advocaat correct op de hoogte zou hebben gesteld van het feit dat geen mediation-toevoeging doch een reguliere toevoeging was verstrekt, zou de cliënte door de advocaat zijn geïnformeerd dat geen tweede toevoeging zou worden verstrekt door de Raad voor Rechtsbijstand. Nu geen toevoeging is verkregen, is op 13 januari 2023 de factuur van € 1.474,99 aan de cliënte gezonden.
Nadien is veel gecorrespondeerd tussen de advocaat en de cliënte. Aanvankelijk leek het erop dat de cliënte voor de 2 uren van het gesprek van 16 december 2022 zou willen betalen, maar daarop is zij later teruggekomen. Zij wilde niet akkoord gaan met de voorwaarde van de advocaat dat zij geen enkele procedure zou starten en zich zou onthouden van verdere aantasting van de goede naam van het kantoor van de advocaat. De cliënte heeft tot op heden niet willen betalen en is in verzuim.
De advocaat verzoekt de commissie te bepalen dat de cliënte de openstaande factuur dient te betalen. Tevens wordt verzocht om de cliënte te veroordelen tot betaling van wettelijke rente over deze factuur. Daarnaast verzoekt de advocaat de cliënte te veroordelen tot betaling van het klachtengeld, de nakosten ter executie van de uitspraak van de commissie en de overige kosten van deze procedure (waaronder rechtsbijstand ten behoeve van deze procedure). In totaal verzoekt de advocaat de betaling van een bedrag van € 7.175,81, te vermeerderen met de wettelijke rente en het bedrag aan klachtengeld.
De advocaat heeft – naar aanleiding van de reactie van de cliënte in onderhavige procedure – aangevoerd dat de cliënte te laat is met het gevoerde verweer en haar verweer niet bij het oordeel mag worden betrokken door de commissie. De cliënte heeft op 16 augustus 2023 een termijn gekregen van 14 dagen om te reageren op de vordering van de advocaat. De cliënte heeft vervolgens uitstel gevraagd, maar uit niets blijkt dat de Geschillencommissie uitstel heeft verleend. De cliënte diende uiterlijk 30 augustus 2023 te reageren. Nu de cliënte op 1 september 2023 heeft gereageerd is zij te laat.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen op zitting naar voren is gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënte heeft aangevoerd dat zij op 15 december 2022 contact heeft gezocht met de advocaat en op 16 december 2022 een gesprek op het kantoor van de advocaat heeft gehad. De cliënte vroeg of het een vrijblijvend gesprek betrof, waar de advocaat niet op reageerde. De cliënte diende aan het eind van het gesprek de opdrachtbevestiging – onder druk – te ondertekenen. De cliënte was emotioneel door de scheiding en omdat het mediation-traject niet gelukt was. De cliënte heeft geen kopie van de opdrachtbevestiging ontvangen terwijl dat wel was afgesproken.
De cliënte heeft verder aangevoerd dat zij de advocaat ingelicht heeft over de toevoeging die de mediator had en dat zij op dat moment geen verstand van toevoegingen had. De cliënte heeft de opdracht op 21 december 2022 stopgezet. De cliënte was niet van plan een klacht in te dienen en de declaratie voor het gesprek van twee uur op 16 december 2022 te betalen, althans te laten betalen met de toevoeging die al was toegekend. Dit is aan de advocaat kenbaar gemaakt, waarbij is aangegeven dat contact kon worden gelegd met de nieuwe advocaat over de verdeling van de toevoeging.
De cliënte is – nadat zij de urenspecificatie zag en er werd verteld dat de toevoegingsaanvraag niet meer kon worden ingetrokken – gaan nadenken over het indienen van een klacht. De cliënte vindt de voorwaarde die de advocaat stelde een beroving van de vrijheid van meningsuiting.
De cliënte is van mening dat ten onrechte vanaf het eerste contact het uurtarief wordt gedeclareerd, waaronder de telefonische afspraak van 15 december 2022 en ook nadat de cliënte de opdracht op 21 december 2022 had stopgezet.
De cliënte heeft tot slot aangevoerd dat de advocaat gedreigd heeft met een procedure bij de Geschillencommissie als niet binnen een bepaalde termijn zou worden betaald. Op 17 februari 2023 heeft zij van de advocaat vernomen dat een klacht is ingediend bij de Geschillencommissie, waar de cliënte niet op heeft gereageerd, omdat zij dacht dat het wederom louter een dreiging was. De cliënte heeft nadien ook niets meer vernomen. Op 2 augustus 2023 ontving de cliënte een brief van de Geschillencommissie en toen heeft de cliënte gelijk actie ondernomen. De cliënte is erg geschrokken van de vordering van de advocaat en leidt daar sindsdien psychisch erg onder.
De cliënte verzoekt de commissie te bepalen dat de cliënte enkel de declaratie voor de 2 uur van het gesprek 16 december 2022 verschuldigd is.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
De advocaat heeft aangevoerd dat de cliënte te laat is met het indienen van het verweerschrift, nu dit op 1 september 2023 is binnengekomen en de Geschillencommissie de indieningstermijn voor het verweerschrift heeft bepaald tot uiterlijk 31 augustus 2023. De Geschillencommissie heeft evenwel ingestemd met het verzoek tot uitstel van de cliënte. Kennelijk is de advocaat hier niet over ingelicht, hetgeen de commissie betreurt. In enig belang is de advocaat echter niet geschaad, nu de advocaat ruim voorafgaand aan de zitting kennis heeft kunnen nemen van het verweerschrift en op de zitting de gelegenheid heeft gekregen op dit verweerschrift te reageren.
Voor zover de cliënte één dag voor de zitting nog een aanvullend document heeft ingediend en waar de advocaat pas na de zitting een afschrift van heeft ontvangen, geldt dat de commissie dit niet heeft betrokken bij haar oordeel.
De commissie stelt allereerst vast dat niet is gebleken dat de cliënte onder druk is gezet bij het ondertekenen van de overeenkomst tot opdracht op 16 december 2022. Dat zulks aan de orde is geweest wordt gesteld door de cliënte en weersproken door de advocaat. De commissie kan niet vaststellen hoe het gesprek precies verlopen is op 16 december 2022 en kan dus ook niet vaststellen dat de overeenkomst onder druk zou zijn ondertekend. De commissie dient dan ervan uit te gaan dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen.
De commissie stelt verder vast dat de cliënte voorafgaand aan het contact met de advocaat op basis van een toevoeging rechtsbijstand ontving van een andere advocaat. Deze toevoeging had gemuteerd kunnen laten worden door de advocaat, hetgeen niet is gebeurd. De cliënte heeft gesteld niet begrepen te hebben hoe het systeem van de toevoegingen precies werkt en het onderscheid tussen een toevoeging voor een mediation-traject en een reguliere toevoeging niet te hebben begrepen. Dit komt de commissie niet onbegrijpelijk voor en dit kan de cliënte niet worden tegengeworpen, zodat de stelling van de advocaat dat de advocaat verkeerd is ingelicht door de cliënte niet kan worden gevolgd. Een advocaat die rechtsbijstand verleent aan cliënten op basis van toevoegingen is beter bekend met het toevoegingensysteem dan de (gemiddelde) cliënt. Het had op de weg van de advocaat gelegen duidelijkheid te krijgen over de toevoeging die reeds verstrekt was. De toevoeging had gemuteerd kunnen en moeten worden en de advocaat had de nodige actie daartoe moeten ondernemen. De commissie is van oordeel dat de advocaat in dit opzicht tekort is geschoten en niet heeft gehandeld als redelijk handelend advocaat.
Verder dient de commissie gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14) het navolgende ambtshalve te toetsen. Kort gezegd is het Hof van Justitie van oordeel dat weliswaar niet geëist kan worden dat de ondernemer (de advocaat) de consument (de cliënte) volledig informeert over de uiteindelijke financiële consequenties van de overeenkomst, maar dat dit niet wegneemt dat de informatie die verstrekt wordt, de consument in staat moet stellen om met de nodige voorzichtigheid een beslissing te nemen. De informatie die wordt verstrekt, moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van de diensten te ramen. Het Hof van Justitie geeft als voorbeeld het geven van een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen of het regelmatig tussentijds factureren.
De commissie stelt vast dat in de overeenkomst tot dienstverlening enkel een uurtarief is opgenomen en deze geen aanwijzingen bevat die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van de te verlenen diensten te ramen. Een (globale) inschatting van te besteden uren had in een geval als het onderhavige gegeven kunnen worden. Strikt genomen dient de commissie een oordeel over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst in voornoemd opzicht te nemen, maar nu de commissie van oordeel is dat de cliënte een dienstverlening toekwam op basis van een (gemuteerde)toevoeging zal zij dit uit praktische overwegingen – de consument heeft hier geen belang bij – achterwege laten. Wel mag worden gezegd dat ook in dit opzicht de advocaat niet heeft gehandeld als redelijk handelend advocaat.
De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de cliënte geen kosten aan de advocaat is verschuldigd nu die kosten vergoed hadden kunnen worden op basis van een toevoeging. De klacht van de advocaat wordt ongegrond verklaard en het verzoek van de advocaat wordt integraal afgewezen.
De advocaat is als de in het ongelijk gestelde partij, overeenkomstig het reglement van de commissie, behandelingskosten aan de commissie verschuldigd.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond en wijst het door de advocaat verzochte af;
– bepaalt dat het in depot gestorte bedrag van € 1.474,99 aan de cliënte wordt gerestitueerd;
– bepaalt dat de advocaat overeenkomstig het reglement van de commissie behandelingskosten aan
de commissie is verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. J. van der Groen, voorzitter, mevrouw mr. M.J. de Groot, de heer H.W. Zuur, leden, bijgestaan door de heer mr. N. van Gelder, secretaris, op 14 november 2023.