Gesloten opvang door personeelstekort en oplopende coronabesmettingen is in casu overmacht ondernemer

  • Home >>
  • Kinderopvang >>
De Geschillencommissie




Commissie: Kinderopvang    Categorie: Overeenkomst    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 139871/148122

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De consument heeft, sinds 2018, met de ondernemer een opvangovereenkomst voor de dochter van de consument op (onder andere) de vrijdag. De ondernemer heeft de opvang voor 15 oktober 2021, minder dan een dag van tevoren geannuleerd vanwege personeelstekort. De consument heeft hierdoor kosten moeten maken omdat hij vrij moest nemen en zijn klanten moest afzeggen. Volgens de consument heeft de ondernemer zich niet aan de overeenkomst gehouden en moet hij de kosten van de consument vergoeden. De ondernemer stelt dat hij er alles aan heeft gedaan om de opvang open te houden ondanks personeelstekorten en oplopende besmettingen, maar dat hij door overmacht op 15 oktober niet aan de overeenkomst heeft kunnen voldoen. Ook had hij de ouders eerder al geïnformeerd over het personeelstekort en eventuele gevolgen daarvan. De commissie oordeelt dat, omdat de ondernemer de consument had geïnformeerd over het personeelstekort en vanwege de, algemeen bekend, oplopende besmettingscijfers van corona, de consument er rekening mee moest houden dat de ondernemer voor één of meerdere dagen niet zou kunnen voldoen aan de overeenkomst. De ondernemer heeft er alles aan gedaan om toch aan de opvangovereenkomst te kunnen voldoen, maar er was sprake van overmacht. De klacht is ongegrond.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het feit dat de ondernemer een opvangdag in verband met een personeelstekort op de betreffende dag, op een zodanig korte termijn heeft geannuleerd dat de consument niet meer in de gelegenheid is geweest een alternatieve opvangmogelijkheid te regelen als gevolg waarvan hij een vrije dag heeft moeten nemen en daardoor (financiële) schade heeft geleden.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De consument en de ondernemer hebben op 4 oktober 2018 met elkaar een plaatsingsovereenkomst gesloten. In die overeenkomst heeft de ondernemer zich verbonden de dochter van de consument met ingang van 1 januari 2019 dagopvang en verzorging te bieden op onder meer de vrijdag van 07.30 tot 18.30 uur.

De ondernemer heeft de opvang op vrijdag 15 oktober 2021 geannuleerd omdat hij die dag onvoldoende personeel kon inplannen. De ondernemer heeft de consument hierover pas de voorafgaande donderdagmiddag geïnformeerd. De consument acht het niet realistisch om van hem te verwachten dat hij op een dermate korte termijn een alternatieve (incidentele) opvang kon regelen. De consument heeft die vrijdag dan ook een extra vrije dag moeten nemen, hetgeen voor hem praktisch ongemak met zich heeft gebracht en waardoor hij extra kosten heeft moeten maken. De consument heeft geen opvangvergoeding voor 15 oktober 2021 aan de ondernemer hoeven te betalen. Het was de consument uit de media bekend dat er in de kinderopvangbranche een personeelstekort was.

Volgens de consument is de ondernemer zijn contractuele verplichting niet nagekomen zonder daarvoor een legitieme grond te hebben. De consument vindt het niet meer dan redelijk dat hij schadeloos wordt gesteld voor de kosten die hij daardoor heeft moeten maken. Contact met de ondernemer heeft niet tot een oplossing geleid.

De consument verlangt een schadevergoeding voor de volgende kosten: een dag aan gederfde inkomsten, verlies van goodwill bij zijn klanten door het op zeer korte termijn moeten afzeggen van afspraken en vergoeding voor de tijd die de afhandeling van deze klacht heeft gekost en nog gaat kosten, inclusief die van de telefoongesprekken en e-mails die voorafgaand aan de klachtenprocedure bij de ondernemer en de procedure bij de commissie respectievelijk zijn gehouden en verstuurd.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Op 13 oktober 2021 om 9:00 uur meldde zich een pedagogisch medewerker, die was ingeroosterd om te werken op vrijdag 15 oktober 2021, ziek. In geval van (dreigende) personeelskrapte werkt de ondernemer volgens de escalatieladder personeelskrapte. Dit is een document waarin stap voor stap acties staan beschreven die worden genomen bij (dreigende) personeelskrapte. De ondernemer heeft direct op 13 oktober 2021 de eerste stappen van de escalatieladder doorlopen en heeft bekeken of een pedagogisch medewerker van een andere groep kon worden overgeplaatst, of de assistent-manager of een extra medewerker van de locatie kon worden ingezet, of een pedagogisch medewerker van een andere locatie beschikbaar was en of de kinderen van de betreffende groep binnen de eigen locatie konden worden verschoven of bij twee andere locaties in de nabije omgeving konden worden opgevangen. Het bleek dat een en ander onmogelijk was. Vervolgens heeft de ondernemer gekeken of pedagogisch coaches en gediplomeerde collega’s van het centrale kantoor van de ondernemer konden worden ingezet, maar ook deze coaches en collega’s konden niet worden ingezet op 15 oktober 2021.

Op donderdagochtend 14 oktober 2021 bleek dat de medewerker die zich ziek had gemeld, ook de volgende dag nog ziek zou zijn. Pas op die ochtend was duidelijk dat het op 15 oktober 2021 niet zou lukken om genoeg gediplomeerd opvangpersoneel in te zetten. Er kon dus niet voldaan worden aan de veiligheidseisen en aan de wet. De ondernemer heeft daarom noodgedwongen moeten besluiten op 15 oktober 2021 geen opvang aan te bieden aan één van de drie groepen, van welke groep de dochter van de consument deel uitmaakte. De betreffende ouders zijn op 14 oktober 2021 aan het eind van de ochtend over dit besluit ingelicht. De ouders hebben de kinderopvangvergoeding voor die 15e oktober 2021 niet hoeven te betalen.

De ondernemer is van mening dat hij, terwijl hij kampte met personeelstekort en oplopende besmettingen en als gevolg daarvan opgelopen verplichte quarantainegevallen, binnen de mogelijkheden die hij had, alles in het werk heeft gesteld om de opvang open te houden. De ondernemer vindt het feit dat hij op 15 oktober 2021 aan de betreffende groep geen kinderopvang heeft kunnen bieden – en daarmee is tekort geschoten in de nakoming van de plaatsingsovereenkomst – hem dan ook niet kan worden toegerekend omdat er sprake is van overmacht.

De ondernemer moet zich bij het aanbieden van kinderopvang houden aan de beroepskracht-kind ratio en het ‘vaste gezichten’-criterium dat de mogelijkheid voor het inzetten van flexibele vervangers, als deze al beschikbaar zijn, beperkt maakt. De ondernemer moet zich op straffe van een boete bij overtreding ook houden aan de cao-Kinderopvang, die voorschrijft dat medewerkers minimaal 10 werkdagen van tevoren geïnformeerd moeten worden over hun werkdagen; de medewerkers die voor de 15e oktober 2021 waren ingeroosterd, zijn hierover op 4 oktober 2021 geïnformeerd. Daarnaast is het slechts beperkt mogelijk een kind op een andere locatie te laten opvangen in het geval van personeelstekort.

Omdat er sprake is van overmacht is de ondernemer niet verplicht de door de consument (beweerdelijk) geleden schade, die overigens niet is onderbouwd, te vergoeden. De ondernemer betwist dat de consument schade heeft geleden als gevolg van het bericht dat de kinderopvang op 15 oktober 2021 gesloten zou zijn.

Mocht de commissie oordelen dat de ondernemer geen beroep op overmacht toekomt, dan doet hij een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Onder de gegeven omstandigheden dient de ondernemer niet het financiële risico te dragen van de (vermeende) schade van de consument. Bovendien zal gegrondverklaring van de klacht precedentwerking tot gevolg hebben die zich zal uitbreiden over de gehele kinderopvangbranche. Dat zal leiden tot de situatie waarin de ondernemer en andere ondernemers in de branche veel verzoeken om schadevergoeding kunnen verwachten. De ondernemer zal hierdoor – evenals die andere ondernemers – in financiële moeilijkheden komen, waardoor de continuïteit van de kinderopvang in gevaar kan komen. Gezien het cruciale belang van de kinderopvang voor de maatschappij, is dit een zeer onwenselijke situatie.

De ondernemer verzoekt de commissie de klacht van de consument ongegrond te verklaren en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen de consument tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, het volgende overwogen.

Partijen bij een overeenkomst dienen zich tegenover elkaar niet alleen te gedragen naar hetgeen is vermeld in de door hen gesloten overeenkomst, maar zij dienen zich tegenover elkaar ook te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid, die niet onmiddellijk uit die overeenkomst voortvloeien. Overmacht staat er niet aan in de weg dat een partij aan die eisen dient te voldoen.

De ondernemer heeft gesteld welke vergeefse inspanningen hij heeft verricht op het moment dat hij op korte termijn werd geconfronteerd met een ziekmelding van een medewerker, die op de bewuste 15e oktober 2021 voor kinderopvangwerkzaamheden was ingepland. De consument heeft de betreffende stellingen niet betwist, zodat de commissie het ervoor moet houden dat de betreffende stellingen juist zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de consument verklaard dat de ondernemer op 12 oktober 2021 de ouders van de op zijn kinderopvangverblijf geplaatste kinderen heeft geïnformeerd over het personeelstekort waarmee hij kampte en dat het niet uitgesloten moet worden geacht dat hij in de toekomst maatregelen zal moeten treffen in de vorm van het niet aanbieden van opvang aan een bepaalde groep. Naar het oordeel van de commissie had van de consument – mede gelet op het feit dat er destijds naar algemeen bekend mag worden verondersteld sprake was van oplopende coronabesmettingen en in verband daarmee verplichte thuisquarantaines alsmede het feit dat hem naar eigen zeggen het personeelstekort in de kinderopvangbranche uit de media bekend was – in redelijkheid rekening mee behoren te houden dat de ondernemer mogelijk op een of meer dagen niet zou kunnen voldoen aan de op hem rustende verplichting tot opvang van – onder meer – de dochter van de consument.

Naar het oordeel van de commissie heeft de ondernemer al het mogelijke gedaan om aan zijn opvangverplichting te voldoen en kon of mocht van hem in coronatijd niet meer verwacht worden. De ondernemer heeft zich tegenover de consument naar de eisen van redelijkheid en billijkheid gedragen door te handelen zoals hij heeft gedaan. Aan de ondernemer komt, gelet op de omstandigheden van het geval, een beroep op overmacht toe. Dat betekent dat er aan zijn zijde sprake is van een tekortkoming maar die is hem niet toerekenbaar. Immers, deze tekortkoming is niet te wijten aan zijn schuld en komt niet krachtens de wet, rechtshandeling of in het verkeer gelden opvattingen voor zijn rekening. De commissie acht de klacht van de consument daarom ongegrond.

De consument heeft om toekenning van een schadevergoeding verzocht. Voor toekenning van een schadevergoeding is – nu het hier een contractuele verhouding tussen partijen betreft – vereist dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming (wanprestatie). Hierboven is al overwogen dat daarvan geen sprake is. Reeds op deze grond moet het desbetreffende verzoek van de consument afgewezen te worden.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht van de consument ongegrond;

– wijst de verzochte schadevergoeding af.

Aldus beslist op 8 april 2022 door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, de heer drs. T. Blom en mevrouw mr. M. Stroetenga, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.