Commissie: Energie Zakelijk
Categorie: Jaarafrekening
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ENE11-0009
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil Het geschil betreft een vordering van het bedrijf op klager met betrekking tot het door het bedrijf op 1 juni 2010 aan klager in rekening gebrachte bedrag ad € 4.778,99 voor het verbruik van gas (eindafrekening). Klager heeft de klacht op 4 juni 2010 aan het bedrijf kenbaar gemaakt. Klager heeft een bedrag van € 4.778,99 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd. Standpunt van klager Het standpunt van klager luidt in hoofdzaak als volgt. Bij de eindafrekening d.d. 1 juni 2010 werd klager een gasverbruik van 12.016 m3 door het bedrijf in rekening gebracht. Het hoge verbruik dat uit de meterstanden zou volgen kan zich niet hebben voorgedaan. Het pand heeft leeg gestaan. Klager heeft op 4 juni 2010 telefonisch en op 14 juni 2010 schriftelijk aan het bedrijf medegedeeld bezwaar te maken tegen de eindafrekening. Klager heeft het bedrijf bij brief d.d. 2 september 2010 verzocht om de door de netbeheerder op 18 april 2010 verwijderde gasmeter te laten ijken, teneinde te kunnen controleren of de gasmeter mogelijk niet goed gefunctioneerd heeft. De gasmeter bleek echter al te zijn vernietigd zodat die controle niet meer mogelijk was. Het bedrijf heeft aangeboden de helft van het aan klager in rekening gebrachte bedrag te crediteren. Klager heeft dit aanbod afgewezen. Klager is van mening dat het bedrijf het volledige bedrag dient te crediteren. Ter zitting heeft klager verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. Klager heeft het betreffende pand als projectontwikkelaar in beheer. Het pand stond vanaf 1 juli 2009 leeg. Klager is er zeker van dat de verwarming volledig werd uitgeschakeld, omdat het pand op de nominatie stond om gesloopt te worden. In januari/februari bevroren de waterleidingen in het pand met als gevolg een aanzienlijke waterschade in het pand. De vloeren bolden op. Omdat het pand toch gesloopt zou worden, werd alles in het pand zo gelaten. De verwarming bleef uitgeschakeld. Standpunt van het bedrijf Het standpunt van het bedrijf luidt in hoofdzaak als volgt. In de eindafrekening d.d. 1 juni 2010 ad € 4.778,99 wordt uitgegaan van een beginstand van 16.006 en de stand per 18 april 2010 – de datum waarop de gasmeter werd verwijderd – van 28.022. Op 4 juni 2010 wordt telefonisch door klager bezwaar gemaakt tegen deze nota, omdat in de betreffende periode geen gas zou zijn verbruikt. Het bedrijf heeft per e-mail d.d. 18 augustus 2010 een foto van de gasmeter, met daarop leesbaar de eindstand 28.022, aan klager toegezonden. Een kopie van de foto bevindt zich in het dossier. Het bedrijf gaat ervan uit dat het in rekening gebrachte verbruik ook daadwerkelijk door klager is genoten. De betreffende gasmeter was niet oud en dateerde uit 2005. Het is niet aannemelijk dat de gasmeter defect zou zijn geweest. Zelfs een defecte gasmeter verspringt niet zomaar 12.284 eenheden, zonder dat deze hoeveelheid door de meter is gegaan. Het betrof bovendien een winterperiode. De standen van de gasmeter zijn conform artikel 12 lid 1 van de algemene voorwaarden bindend voor partijen. Het geregistreerde verbruik kan volgens het bedrijf bijvoorbeeld ook veroorzaakt zijn door een defecte binneninstallatie met als gevolg een onbedoeld en ongemerkt verbruik. Bij brief d.d. 2 september 2010 werd door klager gevraagd om een ijking van de gasmeter. De gasmeter bleek inmiddels te zijn vernietigd en kon dus niet meer worden geijkt. Het bedrijf heeft klager om voormelde reden aangeboden om de helft van het verbruik te crediteren. Klager weigerde echter op dit aanbod van het bedrijf in te gaan, zodat dit aanbod is komen te vervallen. Daarnaast bleek te weinig aan klager gefactureerd te zijn, omdat de gasmeter een zogenoemde G25 gasmeter betrof met een capaciteit van 25 tot 40 m3 gas per uur. Klager is het bedrijf om die reden nog een bedrag verschuldigd ad € 665,86, conform de overgelegde specificatie (bijlage 3 bij het verweerschrift van het bedrijf). Ter zitting heeft het bedrijf verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. Teneinde de commissie een indruk te geven van de omvang van het pand, is een kopie van een foto van het betreffende pand door het bedrijf ter zitting overgelegd. Klager heeft bij brief d.d. 30 november 2010 aan het bedrijf medegedeeld dat het pand sinds 1 juli 2009 leeg staat, zodat er nauwelijks gas verbruikt kan zijn, terwijl klager ter zitting betoogt dat er in het geheel geen gas verbruikt kan zijn. De ter zitting door klager verschafte informatie was de ondernemer niet bekend en het bedrijf laat het aan de commissie over dit in de besluitvorming mee te wegen. Beoordeling van het geschil De commissie overweegt het volgende. De commissie stelt allereerst vast dat de Algemene Voorwaarden 2006 voor de levering van energie aan kleinverbruikers – verder te noemen: Algemene Voorwaarden – op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing zijn. In artikel 12 lid 1 van de Algemene Voorwaarden is bepaald: De meetinrichting en de meetgegevens worden geacht juist te zijn wanneer de meetinrichting en de meting voldoen aan de bij of krachtens de wet daaraan te stellen eisen. Voorop staat derhalve dat in beginsel de geregistreerde meetgegevens doorslaggevend zijn. Klager – een projectontwikkelaar – heeft op 1 juli 2009 de huurovereenkomst met betrekking tot het leveradres beëindigd. Per 2 juli 2009 heeft klager een leveringscontract afgesloten met het bedrijf. Sedert 1 juli 2009 heeft het pand volgens klager leeggestaan. Op 23 februari 2010 is klager het traject ingegaan om de gasaansluiting te laten verwijderen. Op 18 april 2010 is de gasmeter door de netbeheerder definitief verwijderd. Naar aanleiding van het op 4 juni 2010 door klager telefonisch en op 14 juni 2010 schriftelijk geuite bezwaar van klager tegen de eindafrekening d.d. 1 juni 2010, welke volgens klager een schrikbarend hoog verbruik liet zien, werd door klager echter niet het deugdelijk functioneren van de gasmeter ter discussie gesteld of om ijking verzocht. De gasmeter werd door het bedrijf toen ook niet als een zogenoemde “kwestiemeter” aangemerkt. Pas bij de brief van klager van 2 september 2010 werd om ijking verzocht, maar toen bleek de gasmeter reeds vernietigd te zijn. Een consequentie daarvan was dat ijking van de gasmeter niet meer kon plaatsvinden. Ter zitting heeft klager aangevoerd dat hij er zeker van is dat de verwarming in het pand volledig werd uitgeschakeld, omdat het pand immers op de nominatie stond om gesloopt te worden. De commissie constateert daarbij dan wel enige discrepantie tussen de mededeling van klager, zoals gedaan in de correspondentie tussen partijen, inhoudende dat er nauwelijks sprake geweest kan zijn van verbruik van gas en de mededeling van klager ter zitting van de commissie dat er in het geheel geen verbruik van gas geweest kan zijn. Het vorenstaande neemt overigens niet weg dat klager ter zitting – en niet in eerdere contacten met de ondernemer -wel sterke aanwijzingen naar voren heeft gebracht die nopen tot de conclusie dat het verbruik mogelijk niet zo hoog geweest zal zijn. Van de zijde van het bedrijf is de juistheid van de door klager aangevoerde feiten en omstandigheden, met name dat het pand gesloopt zou worden en ook dat – nadat de waterleiding ten gevolge van bevriezing stuk was gegaan – de verwarming uitgeschakeld bleef staan, op zich niet in twijfel getrokken. In zoverre acht de commissie de klacht terecht geuit. Alles afwegende acht de commissie het aanbod van het bedrijf dat partijen ieder de helft van het openstaande bedrag voor zijn rekening neemt ter oplossing van de op zichzelf terecht geuite klacht, voordat het geschil bij de commissie is aanhangig gemaakt, redelijk. Omdat dit aanbod reeds voor het aanhangig maken van het geschil bij de commissie is gedaan en klager het niet heeft aanvaard, is het bedrijf in beginsel niet meer gehouden het aanbod gestand te doen. Het bedrijf is echter in dit specifieke geval gehouden te handelen overeenkomstig zijn aanbod, nu de commissie dit een redelijke oplossing van het geschil acht. De commissie acht het redelijk dat het door klager aan de commissie betaalde klachtengeld ad € 178,50 voor diens rekening blijft. Door het bedrijf is ter sprake gebracht dat nog te weinig aan klager gefactureerd is, omdat de gasmeter een zogenoemde G25 gasmeter betrof met een capaciteit van 25 tot 40 m3 gas per uur en klager om die reden nog een bedrag verschuldigd is ad € 665,86, conform de specificatie overgelegd als bijlage 3 bij het verweerschrift van het bedrijf. Dit punt laat de commissie buiten beschouwing, omdat het geen onderdeel uitmaakt van het geschil tussen partijen. Uit het dossier blijkt ook niet of het bedrijf klager daarvoor überhaupt eerst nog een (aanvullende) factuur heeft toegezonden. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing Het door klager verlangde wordt afgewezen. Het bedrijf is gehouden te handelen overeenkomstig zijn aanbod, indien en voor zover daaraan nog niet is voldaan. Met inachtneming van het vorenstaande wordt het depotbedrag ad € 4.778,99,– als volgt verrekend. De helft van voormeld depotbedrag dient aan het bedrijf te worden betaald, terwijl de andere helft dient te worden terugbetaald aan klager. Het door klager aan de commissie betaalde klachtengeld blijft voor diens rekening. Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie en Water, op 17 juni 2011.