Hoogte verbruik elektriciteit. Metergegevens in beginsel bindend.

De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Waterrecreatie    Categorie: HISWA-voorwaarden Huur en Verhuur Lig- en/of Bergplaatsen    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: WAT01-0043

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de afrekening van de elektriciteit in [de jachthaven] ten bedrage van ƒ 1.465,90 exclusief BTW.

De consument heeft een bedrag groot € 519,12 (ƒ 1.144,–) onbetaald gelaten en bij de commissie in depot gestort.   De consument heeft haar klacht op 28 mei 2000 schriftelijk aan de ondernemer voorgelegd.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak.   Met de ondernemer hadden wij een (mondelinge) overeenkomst voor een ligplaats ten bedrage van ƒ 500,– per maand; de elektriciteit daarin ongeveer inbegrepen. Bij de afrekening werd er ƒ 1.300,– liggeld gerekend en de elektriciteit werd in plaats van die +/- ƒ 200,–een bedrag van ƒ 1.744,–. Ik heb onmiddellijk gezegd dat het onmogelijk was, waarbij ik als antwoord kreeg dat er waarschijnlijk stroomverlies is opgetreden en dat de ondernemer dit ook nog niet eerder had meegemaakt. [Het bedrijf] heeft alles doorgemeten en nagerekend hoeveel we eigenlijk hadden kunnen verbruiken en het bleek onmogelijk te zijn. In de vorige haven had ik een verbruik van ƒ 4,5 per dag, ƒ 135,– per maand, ook in de winter, en ik had toen een aansluiting die zwaarder was dan in [plaats 1]. In [plaats 2] was het verbruik maximaal ƒ 100,– per maand, in [plaats 3] ƒ 50,– per maand (zomer) en in [plaats 4] ƒ 50,– gulden per maand (winter). Omdat het dus onmogelijk is om zoveel te verbruiken, heb ik voorgesteld om ƒ 200,– per maand te betalen voor de stroom en dat heb ik dan ook gedaan.   Dat het volgens de ondernemer wel mogelijk is om een dergelijk verbruik te hebben, bestrijd ik met de volgende argumenten: 1) het was weliswaar winter, maar ook in ander havens heb ik in de winter gelegen en toen zeker niet meer dan ƒ 150,– per maand verbruikt, 2) anders dan de ondernemer beweert, was de olieverwarming niet drie weken, maar drie dagen defect en 3) de acculader is in inderdaad stuk gegaan in [de haven], maar dat betekent dat er in dat geval geen stroom afgenomen kan worden en er dus geen verbruik was.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak.   Tijdens de winter van 2001 heeft het vaartuig in kwestie voor een periode van 72 dagen als vaste ligger in [de jachthaven] gelegen. Het vaartuig is ongeveer 15 meter lang, normaal breed, en schijnt uitgerust te zijn om de winterkoude te weerstaan. Wij hebben geen aanduiding van de uitrusting welke zich aan boord bevindt, doch vernamen van de personen die aan boord waren, dat de verwarming op diesel stookt, waarvoor een elektrisch aangedreven circulatiepomp tussenkomt. Deze pomp vindt haar drijfkracht in de aan boord zijnde batterijen, welke op hun beurt, via laadtoestellen, hun kracht halen uit het elektrisch netwerk van de haven. Benevens deze alledaagse installatie zijn er wellicht nog andere elektrische installaties aan boord.   Het vaartuig was aangesloten op een stroomstekker met een vermogen van 16 Amp. Er was een stroommeter tussengeschakeld. Door de ondernemer is geconstateerd dat het vaartruig daarnaast gebruik maakte van tenminste drie andere snoeren, welke op diverse stekkers, elk begrensd tot 4 Amp, aangesloten waren en welke niet over een stroommeter liepen. Het verbruik over deze snoeren is niet aangerekend.   De vaststelling van de verbruikte hoeveelheid elektriciteit is verantwoord geworden door de aanduidingen van een professionele meter geplaatst volgens de regels van de kunst door een erkend installateur.   Het argument van de consument dat er nooit zoveel stroom verbruikt had kunnen worden, omdat het vaartuig over olieverwarming beschikte, miskent dat: 1) het winter was, 2) de olieverwarming het gedurende drie weken vertikte en 3) de automatische acculader, die de 220 Volt moet omzetten in boordspanning, eveneens gedurende meerder dagen defect was.   De ondernemer stelt verder dat de oorspronkelijke overeenkomst is gemaakt met de echtgenoot van de consument en betwijfelt of de consument wel belanghebbende is en of de consument gemachtigd is om op te treden als gemachtigde. De echtgenoot van de consument heeft nooit, binnen normale termijnen, bezwaar gemaakt tegen de afrekening.   De ondernemer wenst betaling van de elektriciteit conform de oorspronkelijke nota, vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten conform art. 4 lid 4 en de wettelijke rente conform art. 4 lid 3 van de van toepassing zijnde voorwaarden.   De ondernemer heeft ter zitting nog verklaard dat de meter is geijkt en dat daaruit geconcludeerd kan worden dat deze goed functioneert.   Beoordeling van het geschil   Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.   De commissie overweegt allereerst het volgende. Voor zover de consument geen contractspartij zou zijn – hetgeen wegens het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst niet met zekerheid kan worden vastgesteld – gaat de commissie er van uit dat de consument bevoegdelijk haar echtgenoot vertegenwoordigt, zodat de consument in haar klacht kan worden ontvangen. Het verweer van der ondernemer, inhoudende dat de echtgenoot van de consument niet eerst heeft geklaagd bij de ondernemer, is daarmee eveneens beantwoord. De in haar klacht ontvankelijke consument heeft tijdig bij de ondernemer geklaagd. Voor zover de ondernemer een beroep doet op niet-ontvankelijkheid van de klacht van de consument vanwege het niet tijdig indienen van de klacht bij de commissie, wordt dit beroep afgewezen. Op grond van art. 12 lid 4 van de van toepassing zijnde voorwaarden dient de consument het geschil uiterlijk drie maanden nadat de klacht is voorgelegd aan de ondernemer schriftelijk bij de commissie aanhangig te maken. Blijkens de stukken heeft de consument haar klacht bij de ondernemer kenbaar gemaakt op 28 mei 2001. De ondernemer heeft deze brief beantwoord op 4 september 2001. Nu hiermee het geschil niet werd opgelost, heeft de consument bij brief van 19 september 2001 haar klacht voorgelegd aan de commissie. Tegen deze achtergrond is de commissie van oordeel dat de consument redelijkerwijs geen verwijt treft ter zake van de termijnoverschrijding.   Ten aanzien van de inhoud van het geschil overweegt de commissie allereerst dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de meter niet goed functioneerde. Daarnaast is niet, althans niet voldoende, betwist dat de metergegevens niet correct zouden zijn afgelezen, zodat de commissie van de juistheid daarvan uitgaat. Onder deze omstandigheden kan slechts in bijzondere situaties afgeweken worden van het uitgangspunt dat de metergegevens voor partijen bindend zijn. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de consument aannemelijk dient te maken dat een dergelijk verbruik onmogelijk afgenomen kan zijn. De commissie is van oordeel dat de consument dit niet aannemelijk heeft weten te maken. Het geregistreerde verbruik is weliswaar hoog, doch niet onmogelijk, zeker niet in de winterperiode. De consument heeft gesteld dat het vaartuig door een tweetal bedrijven is doorgemeten en dat is nagerekend hoeveel het vaartuig zou kunnen verbruiken, doch enig bewijs daarvan is niet door de consument overgelegd. Daarnaast heeft de ondernemer een gemotiveerde verklaring voor het verbruik gegeven. Deze verklaring is weliswaar gemotiveerd door de consument weersproken, doch naar het oordeel van de commissie is dit onvoldoende om aannemelijk te achten dat het verbruik onmogelijk plaats heeft kunnen vinden.   De consument is zodoende verschuldigd aan de ondernemer een bedrag groot ƒ 1.144,– (€ 519,12). Daarbij zij aangetekend dat de ondernemer geen rente of incassokosten kan vorderen, nu de consument een procedure bij de commissie heeft opgestart, zulks overeenkomstig artikel 12 lid 10 jo. Artikel 4 lid 3 en 4 van de toepasselijke algemene voorwaarden. Ter toelichting zij vermeld dat de laagdrempelige en informele procedure bij de commissie, gericht op beslechting van het materiële geschil, zich slecht verhoudt met toekenning van rente en buitengerechtelijke kosten.   Gelet op het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is en dat als volgt moet worden beslist.   Beslissing   Het door de consument verlangde wordt afgewezen. De consument is aan de ondernemer verschuldigd een bedrag groot € 519,12.   Het depotbedrag wordt als volgt verrekend. Het depotbedrag groot € 519,12 wordt aan de ondernemer overgemaakt.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Waterrecreatie op 26 april 2002.