Huur jaarligplaats omvat niet mede huur van de winterberging. Ligplaats correct door ondernemer opgezegd. Huur winterberging feitelijk door consument zelf opgezegd.

  • Home >>
  • Waterrecreatie >>
De Geschillencommissie




Commissie: Waterrecreatie    Categorie: HISWA-voorwaarden Huur en Verhuur Lig- en/of Bergplaatsen    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: WAT02-0013

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil vloeit voort uit de overeenkomst tot de huur en verhuur van een ligplaats gelegen in de jachthaven [naam ondernemer], welke totstandgekomen is op 4 oktober 1998.   De consument heeft op 12 november 2001 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.   1) Eenzijdige contractbreuk door verhuurder van jaarligplaats op onrechtmatige gronden. 2) Financiële schade die ik hierdoor heb opgelopen doordat ik onder grote druk onmiddellijk een nieuwe winterberging moest zoeken. 3) Materiële en dus financiële schade opgelopen door ondeskundig en onzorgvuldig winterbergen van mijn jacht door de beheerders. In 1998 bleken 5 stootwillen te zijn verdwenen. In 1999 heeft de havenmeester de mast verlegd tijdens het bergen, waarop de mast op de kuiptent valt, waardoor de buizen en de windvaan verbogen zijn, de tentraam totaal vernield en de fan van het log gebroken. Toen bleek dat de boot niet op de kiel rustte, maar in zijsteunen hing, hetgeen haarscheurtjes in het polyester veroorzaakt en leidt tot delaminatie. Toen ik de boot deugdelijk wilde ondersteunen, werd ik onheus bejegend. Dat jaar brak een strenge en vroeg vorstperiode aan, dat schade veroorzaakt aan mijn schip. De ondernemer wist een reparateur, waar ik de reparatie uit liet voeren, hetgeen echter foutief gebeurde. De ondernemer heeft hiervoor geen verantwoordelijkheid genomen. Verder zijn mijn speciaal voor winterberging gekochte houtblokken bij de ondernemer verdwenen. 4)    Buitengewoon klantonvriendelijk en grove bejegening en zelfs intimidatie als ik voorzichtig kritiek uit op hun handelwijze (“… dan schop ik je van het terrein …”), hetgeen reclameren en deugdelijke afhandeling van een klacht met ondernemer onmogelijk maakt. Kritiek op hun werkwijze is letterlijk niet toegestaan. Tijdens het telefonisch gesprek op 12 november schreeuwde de ondernemer mij de opzegging per direct toe en smeet vervolgens de hoorn op de haak. Goed overleg in redelijkheid is met de ondernemer niet mogelijk, bleek bij herhaling, terwijl de ondernemer als verhuurder en als berger evident in gebreke bleef.   De ondernemer stuurde mij nog een brief d.d. 12 november 2001 waarin de ondernemer de ligplaats per 1 april 2002 opzegt en alle aansprakelijkheid voor schade afwijst.   De ondernemer heeft, per fax van de HISWA d.d. 14 november 2001, aangeboden om mijn boot alsnog in de winterberging te nemen, echter onder de navolgende twee extra voorwaarden: 1) dat ik mijn woorden van kritiek zou intrekken en 2) de winterberging plaats vindt op het moment dat de ondernemer het schikt.   Inmiddels heb ik een goede ligplaats in Naarden en vond ik voor de afgelopen winter aldaar een winterberging. Herstel van de relatie acht ik uitgesloten. De ondernemer heeft mijn zeer redelijk en matig voorstel verworpen. Het voorstel hield in dat het door mij betaalde liggeld voor de periode 2001/2002 voor de helft, zijnde een bedrag van € 399,–, aan mij zou worden vergoed. Nu wil ik een vergoeding van de extra gemaakte kosten, de aangebrachte schade door ondeskundig bergen en restitutie van de helft van het liggeld, zijnde een bedrag van totaal € 2299,–.   Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   Toen ik belde over de berging, heb ik de ondernemer nog een week respijt gegeven om de berging te regelen. Het contract is niet door mij opgezegd, maar door de ondernemer. De twee nieuwe voorwaarden die de ondernemer stelde om mijn alsnog boot in winterberging te nemen, waren en zijn onacceptabel. Ik ben waarschijnlijk met mijn boot weggevaren van de jachthaven op 15 november 2001. Als de boot in het water was blijven liggen, was er zeker schade ontstaan. Het bedrag voor de winterberging heb ik teruggestort gekregen.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.   Met betrekking tot de klachten ten aanzien van de schade opgelopen in 1998 en 1999 zij allereerst verwezen naar onze Milieu en Veiligheidswijzer die sinds jaar en dag altijd wordt bijgevoegd aan de uitnodiging voor de winterberging. Wanneer in 1998 blijkt dat na de winterperiode 5 stootwillen verdwenen zijn, gaan wij hier serieus op in, echter met verwijzing naar punt 10 van de Milieu en Veiligheidswijzer, waarin geattendeerd wordt op het voorkomen van diefstal in de winter door de booteigenaar. In 1999 troffen wij de boot van de consument op de ligplaats aan met een gestreken mast die ver achter de boot uitstak. De mast was slechts neergelaten en zat nog met de mastbout vast in de mastbank. De mast was van de mik gevallen. Op dat moment konden we niets anders doen dan de mast deugdelijk neerleggen om schade tijdens het verhalen naar de botenhelling en tijdens de winterberging te voorkomen. Hierbij is geen schade ontstaan. Ook schade aan het log is ons niet bekend, althans niet bekend gemaakt. In tegenstelling tot wat de consument schrijft, was de kiel wel ondersteund tijdens de winterstalling met deugdelijk materiaal van de jachthaven, echter ontdekten wij in het voorjaar dat de bokken verplaatst waren om hieronder te kunnen schilderen. Uit ervaring weten wij hoe gevaarlijk dat kan zijn. Ook het verstellen en/of het verplaatsen van de bokken verbieden wij in onze Milieu en Veiligheidswijzer (onder punt 5). De consument wilde dat zijn eigen steunen werden gebruikt. De pads van deze steunen waren onbeweeglijk waardoor puntbelasting op de huid van het schip mogelijk kleine haarscheurtjes zou kunnen veroorzaken. Die zijn echter niet geconstateerd, laat staan delaminatie van de huid van het schip. Vanwege de eigen steunen van de consument hebben wij zelfs extra aandacht besteed aan het opstoppen van de kiel en hebben hiervoor steunen van ons eigen materiaal gebruikt.   Door het zeer late tijdstip van aanmelden en de drukke werkzaamheden in de winterberging met de laatste boten die tijdig waren aangemeld, is de consument in 1999 door ons benaderd met de mededeling dat geen zekerheid kon worden gegeven of wij de boot er nog uit konden krijgen. De inschrijving is onder voorbehoud ingenomen. Het risico van vorstschade ligt in deze situatie bij de consument. De consument had geen opdracht gegeven om de boot vorstvrij te maken en de consument had nog tijd om dit zelf te doen. Het bedrijf dat de schade heeft gerepareerd, was slechts een aanbeveling van ons.   De huurovereenkomst is correct en overeenkomstig de huurvoorwaarden opgezegd per brief d.d. 12 november 2001. Vervolgens is na overleg met de HISWA besloten om het afwijzen van de winterberging terug te nemen, zij het onder voorwaarden. Hiervan is de consument op 14 november 2001 op de hoogte gesteld. Daarna is er geen reactie gekomen van de consument en heeft deze zelf besloten om zijn boot naar een andere winterberging te brengen. Pas in februari 2002 komt de consument terug met een vordering voor vermeende schade en extra kosten voor een winterberging. Vreemd is overigens dat de consument pas toen klachten heeft geformuleerd die dateren van 1998, terwijl hij niet eerder heeft geïnformeerd.   Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   De winterberging staat los van de huur van de ligplaats. Op de afwijzing om de boot in winterberging te nemen, zijn wij teruggekomen, zij het onder voorwaarden. De winterberging van schepen vergt meer dan alleen het plannen daarvan en is mede afhankelijk van de weersomstandigheden. Dat een boot in de winter in het water blijft, betekent niet dat de boot schade zal ondervinden.   Beoordeling van het geschil   De commissie heeft het volgende overwogen.   Ten aanzien van de klachten die betrekking hebben op de aan de boot opgelopen schade in de jaren 1998 en 1999, geldt dat de consument deze klachten pas na ruim drie respectievelijk twee jaren aan de ondernemer en de commissie heeft voorgelegd. Nu de consument voornoemde klachten niet binnen een redelijke termijn aan ondernemer en de commissie heeft voorgelegd, is de commissie niet overtuigd geraakt van de ernst van deze klachten en verklaard deze klachten zodoende ongegrond.   Ten aanzien van de klachten inzake de ligplaats en de winterberging overweegt de commissie allereerst dat de huurovereenkomst betreffende de jaarligplaats niet mede omvat de huur van de winterberging. Allereerst blijkt dit uit de schriftelijke huurovereenkomst d.d. 4 oktober 1998, waarin partijen zijn overeengekomen dat de huurder een ligplaats in de jachthaven van de ondernemer huurt voor een periode van een jaar. Daaruit volgt dat de overeenkomst geen betrekking heeft op de huur van een winterberging. Uit de overgelegde stukken volgt verder dat de huur van de winterberging afzonderlijk tussen partijen overeen werd gekomen. Ten slotte volgt een en ander ook uit het feit dat de ligplaats en de winterberging afzonderlijk in rekening werden gebracht.   Nu er sprake is van twee afzonderlijke overeenkomsten, dienen de klachten daaromtrent naar het oordeel van de commissie ook afzonderlijk te worden beoordeeld. Hieruit vloeit voort dat het standpunt van de consument, inhoudende dat een jaarligplaats zonder een winterberging feitelijk niet aangemerkt kan worden als een jaarligplaats, door de commissie niet gevolgd wordt. Daaraan zij toegevoegd dat een vaartuig niet noodzakelijkerwijs gedurende de winter in een winterberging gestald behoeft te worden. Dat de consument zíjn vaartuig in de winter alleen in een winterberging wenst te stallen, doet daar niet aan af.   Ten aanzien van de opzegging van de huur van de ligplaats stelt de commissie vervolgens vast dat de ondernemer de ligplaats op 12 november 2001 schriftelijk heeft opgezegd per 1 april 2002. Deze opzegging is zodoende geschied conform artikel 10 lid 2 van de van toepassing zijnde voorwaarden, waarin bepaald wordt dat de opzegging dient te geschieden uiterlijk drie maanden voor het begin van een nieuwe huurperiode, zijnde 1 april 2002. Voor zover de consument heeft willen aantonen dat de ondernemer de overeenkomst op 12 november 2001 onrechtmatig (namelijk per direct) heeft opgezegd, is de consument daarin niet geslaagd. Doch ook indien de consument daarin wel was geslaagd, dan had de brief van de ondernemer d.d. 12 november 2001 naar het oordeel van de commissie beschouwd moeten worden als een tijdige correctie van deze onrechtmatige opzegging. Op grond van bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat voor een restitutie van de helft van het liggeld voor de periode 2001/2002 geen grond aanwezig is.   Ten aanzien van de huur van de winterberging merkt de commissie allereerst op dat de ondernemer deze huur op 12 november 2001 per direct heeft opgezegd. Op 14 november 2001 heeft de ondernemer, via een fax van de HISWA, echter aan de consument te kennen gegeven dat de boot alsnog in winterstalling zal worden genomen. Naar het oordeel van de commissie is de ondernemer hiermee tijdig en correct teruggekomen op de beslissing de boot van de consument niet in winterberging te nemen. Daarbij overweegt de commissie dat de door de ondernemer gestelde voorwaarde dat de ondernemer de boot in winterstalling zal nemen wanneer het hem schikt, niet anders gelezen kan worden dan dat de ondernemer de boten uit het water haalt op volgorde van inschrijving en wanneer dat op grond van weers- (en eventuele andere) omstandigheden mogelijk is. Dit is geen nieuwe voorwaarde en komt de commissie ook niet onredelijk voor. De eveneens gestelde voorwaarde dat de consument op zijn woorden terug dient te komen, is naar het oordeel van de commissie niet dermate onredelijk of onacceptabel dat hierdoor de consument gedwongen was om een andere winterberging te gaan zoeken.   Op grond van bovenstaande acht de commissie aannemelijk geworden dat de consument uit eigener beweging geen gebruik heeft gemaakt van de winterberging van de ondernemer. Nu de consument de huur van de winterberging feitelijk zelf heeft opgezegd en daarvoor naar het oordeel van de commissie onvoldoende argumenten ter rechtvaardiging heeft gegeven, dient de consument de kosten die deze feitelijke opzegging met zich mee hebben gebracht zelf te dragen.   Derhalve wordt als volgt beslist.   Beslissing   Het door de consument verlangde wordt afgewezen.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Waterrecreatie op 2 juli 2002.