Immateriële schadevergoeding afgewezen door onbevoegdheid commissie

De Geschillencommissie




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: Immateriële schadevergoeding    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: onbevoegdOngegrond   Referentiecode: 155362/178588

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Klaagster stelt dat haar moeder onnodig heeft geleden vanwege de langdurige lichamelijke en geestelijke verwaarlozing door medewerkers van de zorgaanbieder. Ze is in een korte periode veel gewicht verloren. Daarnaast heeft klaagster een aantal andere voorbeelden en incidenten beschreven, waaruit kan blijken dat de zorgaanbieder structureel tekortschoot. Klaagster wil een schadevergoeding van € 25.000,–. De zorgaanbieder stelt dat de klacht ongegrond is. De klacht is al onderzocht aan de hand van een PRISMA-methode. De commissie beoordeelt reeds gegrond bevonden klachten door de zorgaanbieder niet opnieuw. Daarnaast wijst de commissie het verzoek om schadevergoeding af. Of sprake is van onnodig lijden vanwege geestelijke en lichamelijk verwaarlozing heeft de commissie niet kunnen vaststellen en wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Het verzoek om schadevergoeding voor klaagster valt buiten de Wkkgz. De commissie zal zich onbevoegd moeten verklaren. De klacht voor het overige verklaart de commissie ongegrond.

De uitspraak

In het geschil tussen

[Klaagster], wonende te [woonplaats]

en

Stichting Insula Dei Huize Kohlmann, gevestigd te Arnhem
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 22 september 2022 te Arnhem.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.

Klaagster werd ter zitting bijgestaan door [naam]. Voor de zorgaanbieder zijn verschenen [naam] en [naam], bijgestaan door [naam].

Onderwerp van het geschil
Klaagster heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

De moeder van klaagster verbleef bij de zorgaanbieder in het kader van een woon- en zorgovereenkomst. Zij is in mei 2021 overleden. Klaagster is van mening dat de zorgaanbieder de overeenkomst niet correct heeft nageleefd.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De moeder van klaagster verbleef sinds 2019 bij de zorgaanbieder in het kader van een woon- en zorgovereenkomst. Klaagster is van mening dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit die overeenkomst. De moeder heeft volgens klaagster namelijk onnodig geleden vanwege de langdurige lichamelijke en geestelijke verwaarlozing door medewerkers van de zorgaanbieder.
Een van de problemen was het gewichtsverloop van de moeder. Zij is in een korte periode veel gewicht verloren. De zorgaanbieder heeft dat niet goed in de gaten gehad, omdat er geen vaste afspraken zijn met betrekking tot het wegen van de bewoners en het aan toezicht ontbrak.

Daarnaast heeft klaagster een aantal andere voorbeelden en incidenten beschreven, waaruit kan blijken dat de zorgaanbieder structureel is tekortgeschoten.

Al met al wil klaagster dat de commissie een onderzoek doet naar de naleving van de zorgovereenkomst en zij wil een schadevergoeding van € 25.000,– van de zorgaanbieder ontvangen.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Volgens de zorgaanbieder is de klacht niet-ontvankelijk, omdat klaagster een veel uitgebreidere klacht indient bij de commissie dan zij aanvankelijk in haar klacht bij de zorgaanbieder naar voren heeft gebracht.

Voor zover de commissie de klacht wel inhoudelijk behandelt, stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat de klacht ongegrond is. De klacht is al onderzocht aan de hand van de PRISMA-methode. Daaruit is naar voren gekomen dat er geen sprake is geweest van wezenlijke tekortkomingen.

Beoordeling van het geschil
De omvang van het geschil dat de commissie kan beoordelen.
De commissie ziet aanleiding om eerst in kaart te brengen over welke klachtonderdelen de commissie kan oordelen, gelet het beroep op niet-ontvankelijkheid van de klacht door de zorgaanbieder en gelet op het feit dat de klacht ook al door de zorgaanbieder is beoordeeld. Aanvankelijk was de zorgaanbieder ook van mening dat de commissie klaagster niet-ontvankelijk in haar moet verklaren, omdat klaagster de interne klachtenafhandeling niet heeft afgewacht. Ter zitting heeft de zorgaanbieder dat beroep op niet-ontvankelijkheid echter laten varen.

Klaagster heeft op 3 juni 2021 een klacht ingediend bij de zorgaanbieder. Die klacht heeft aanleiding gegeven voor een onderzoek, onder voorzitterschap van een onafhankelijke voorzitter van [naam bedrijf]. Van dat onderzoek is een zogenoemd PRISMA-rapport (Prevention and Recovery Information System for Monitoring and Analysis) opgesteld op 30 juli 2021.

De commissie beschikt niet over de oorspronkelijke klacht die klaagster bij de zorgaanbieder heeft ingediend. Uit de beschrijving in het PRISMA-rapport van de klacht blijkt dat geklaagd is over het niet adequaat reageren op het gewichtsverlies van de moeder en bejegening van de familie. In het PRISMA-rapport komt ook de onderzoeksvraag ‘Hoe is de multidisciplinaire samenwerking verlopen?’ aan de orde. Daarmee is veel breder naar de klacht gekeken en die aspecten laat klaagster ook terugkomen in haar klaagschriften (de brief van 31 januari 2022 en de vragenformulieren van 2 februari 2022 en 10 maart 2022) bij de commissie. Hierna zal de commissie de klacht beoordelen, zoals klaagster deze met name op 10 maart 2022 heeft omschreven. De klacht is in zoverre ontvankelijk.

Klaagster wil een schadevergoeding ontvangen. Het standpunt van de zorgaanbieder, dat klaagster geen redelijk belang heeft bij de beoordeling van dit geschil, gaat alleen al daarom niet op.

Klaagster wil ook dat de commissie een nieuw, onafhankelijk onderzoek gelast. Aan dat verzoek kan de commissie geen gehoor geven. De commissie is bevoegd over de klacht een uitspraak te doen, alsmede een vergoeding van geleden schade toe te kennen tot € 25.000,–. Andere bevoegdheden kent de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg de commissie niet toe.

Klaagster klaagt over onderwerpen die al gegrond zijn verklaard.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de zorgaanbieder te kennen gegeven dat zij de bevindingen uit het PRISMA-rapport volledig onderschrijft. Het gegeven dat het PRISMA-rapport beschrijft dat de zorgaanbieder enkele verbetermaatregelen heeft genomen naar aanleiding van de klacht, legt bloot dat de zorgaanbieder in sommige opzichten is tekortgeschoten. In het PRISMA-rapport wordt een aantal aanbevelingen gedaan. Zo zou de zorgaanbieder meerdere weegmogelijkheden moeten hebben op elke afdeling. Ook zou er een drink- en eetbeleid moeten worden opgesteld in samenwerking met diëtiek en logopedie. Verdere aanbevelingen gaan over methodisch werken en het vastleggen van gegevens in het zorgdossier. De commissie is van oordeel dat klaagster deze onderwerpen in feite middels haar klaagschriften opnieuw aan de commissie voorlegt. De commissie beoordeelt echter reeds gegrond bevonden klachten niet opnieuw.

Daarbij merkt de commissie op dat de aanvankelijke klacht van 3 juni 2021 aanleiding heeft gegeven voor het PRISMA-rapport, zodat de klacht voor klaagster in zoverre ook waarde heeft gehad.

Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Klaagster wil een bedrag van € 25.000,– aan schadevergoeding ontvangen wegens immateriële schade die haar moeder en zij zelf heeft geleden.

Wat de schade van de moeder betreft overweegt de commissie dat in het Nederlandse recht (wet en rechtspraak) niet snel wordt aangenomen dat er recht bestaat op vergoeding van immateriële schade. In het PRISMA-rapport is wat de zorgverlening aan de moeder betreft vooral aan de orde gekomen dat er geen goede weegstoel op de afdeling was. Daardoor was het gewichtsverlies van de moeder onvoldoende in beeld. De commissie vindt die signalering onvoldoende om het oordeel op te baseren dat de zorgaanbieder de moeder psychisch leed heeft toegebracht. De tekortschietende verzorging, waar klaagster uitgebreid over heeft geschreven, wordt niet door het rapport bevestigd. Of sprake is van onnodig lijden vanwege geestelijke en lichamelijke verwaarlozing heeft de commissie niet kunnen vaststellen.
De eis tot vergoeding van immateriële schade door de moeder wordt daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen.

Wat betreft het verzoek om immateriële schadevergoeding voor klaagster zelf overweegt de commissie dat dit een eigen vordering van klaagster op de zorgaanbieder is en wel uit hoofde van onrechtmatige daad. De commissie is niet bevoegd om op deze vordering – die immers buiten de Wkkgz valt – te beslissen. De commissie zal zich daarom wat betreft de eis van klaagster om een schadevergoeding onbevoegd moeten verklaren.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat zij zich wat betreft de eis om schadevergoeding voor klaagster onbevoegd moet verklaren en dat de klacht voor het overige ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek van klaagster om schadevergoeding vanwege immateriële schade die zij zelf heeft geleden.

Voor het overige verklaart de commissie klacht ongegrond en wordt het door klaagster verlangde afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit
mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, mr. M.B. van Leusden-Donker, mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, op 22 september 2022.