
Commissie: Water
Categorie: Betaling
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
116283
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de door de consument betwiste vordering/betalingsachterstand bij de ondernemer van in totaal € 341,73, en meer in het bijzonder de daarvan deeluitmakende incasso-/aanmaankosten.
De consument heeft de klacht op 9 januari 2018 aan de ondernemer voorgelegd.
Bij depotbeslissing van 17 april 2018 heeft de commissie bepaald dat de consument geen depotstorting behoefde te doen.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument betwist het hoge waterverbruik dat zij in de jaarnota van december 2017 verbruikt zou hebben. Dat is voor haar onverklaarbaar hoog, zeker voor een alleenstaande vrouw die nauwelijks water verbruikt. Zij is het dan ook niet eens met het nieuwe voorschotbedrag dat zij aan de ondernemer dient te voldoen, dat is te hoog. Daarnaast heeft zij 3 maandtermijnen niet (tijdig) betaald en is aan haar door de ondernemer een totaalbedrag van € 165,– aan incassokosten in rekening gebracht. Dat acht de consument disproportioneel en excessief.
De consument verlangt dat de ondernemer de incassokosten laat vervallen en dat voor het restant (€ 176,73) een betalingsregeling wordt getroffen (van termijnen van € 15,– per maand met ingang van 1 april 2018).
Standpunt van de ondernemer
De ondernemer heeft noch schriftelijk noch mondeling (ter zitting) verweer gevoerd.
Uit de correspondentie tussen de gemachtigde van de consument en de ondernemer valt het volgende standpunt van de ondernemer op te maken:
Het waterverbruik van de consument ligt de laatste 10 jaar tussen de 48 en 64 kubieke meter per jaar. Over 2016 is het verbruik van de consument geschat omdat zij geen meterstanden had doorgegeven. Er is uitgegaan van een geschat verbruik van 50 kubieke meter. Pas op 16 november 2017 heeft de ondernemer een meterstand van de consument ontvangen. Over een periode van 2 jaar (oktober 2015 – november 2017) was het verbruik 155 kubieke meter, gemiddeld per jaar 75 kubieke meter. De oorzaak van het hogere verbruik kan zijn een lekkende kraan, doorlopend toilet, defect aan combiketel of boiler. De consument had ook nog aangeven dat haar expansievat in november 2016 is vervangen en dat zou wellicht ook een oorzaak voor het hogere verbruik kunnen zijn. De ondernemer twijfelt niet aan het functioneren van de watermeter. De consument kan een ijking aanvragen maar daaraan zitten wel kosten verbonden.
De ondernemer is genegen om de twee komende voorschotbedragen voor de consument te verlagen.
De incassokosten zijn door niet tijdige betaling door de consument in rekening gebracht. In totaal staat nog open € 341,73. De ondernemer is bereid € 80,– aan incassokosten te laten vervallen. Voor het resterende is de ondernemer bereid tot een betalingsregeling in 6 termijnen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Hoofdregel is dat voor afgenomen verbruik van water dient te worden betaald. Dat de watermeter niet goed zou functioneren is niet door de consument gesteld danwel aangetoond. Duidelijk is dat er sprake is geweest van een (lager) geschat verbruik over 2016 en dat dat is gecorrigeerd met de werkelijke (hogere) meterstand ultimo 2017. Daarmee is de hogere afrekening voor groot deel verklaarbaar. Voor het (hogere) verbruik en eventuele lekkages in de binneninstallatie/leidingen is de consument zelf verantwoordelijk. Niet is gebleken dat het verbruik van de consument zo buitensporig of exceptioneel is dat zij dat niet kan hebben verbruikt. Aldus dient de consument voor het afgenomen water te betalen.
Uit het door de ondernemer aan de gemachtigde van de consument overgelegde overzicht blijkt dat de consument inderdaad stelselmatig en structureel betalingen te laat verrichtte in de periode mei 2017 tot en met januari 2018. De totale vordering van de ondernemer bedraagt € 341,73 waarvan € 165,– aan incassokosten, vrijwel volledig bestaande uit maandelijkse incasso-/aanmaankosten van € 15,– en/of € 25,– per maand over de periode mei 2017 tot januari 2018. De vraag die resteert is of de ondernemer gerechtigd is om aanspraak te kunnen maken op het volledige bedrag aan incassokosten van € 165,–. De commissie meent dat dat niet het geval is. Vooropgesteld zij dat op basis van de toepasselijke wetgeving (artikel 6:91 e.v. BW), het besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten, de toepasselijke algemene voorwaarden, alsmede het toepasselijke tarievenblad de ondernemer in principe gerechtigd is aanmaningskosten c.q. incassokosten in rekening te brengen, hetgeen ook is gebeurd. Als maatstaf/criterium heeft uiteindelijk te gelden, ook ten aanzien van contractueel bedongen vergoedingen voor buitengerechtelijke kosten, de redelijkheid voor wat betreft het maken van die kosten door de ondernemer, alsmede de redelijkheid ten aanzien van de omvang van die kosten, in het licht van artikel 6:96 BW. In deze zaak is de commissie van oordeel dat er sprake is van een forse stapeling van incassobedragen waardoor er een wanverhouding is ontstaan tussen het nog opeisbare bedrag in hoofdsom van € 176,73 in verhouding tot de incassokosten van in totaal € 165,–. Onder de gegeven omstandigheden in deze zaak (waarbij het ook duidelijk was en is dat de consument financiële problemen ondervindt) acht de commissie het onredelijk om bij een duurovereenkomst waarvan sprake is en waarbij maandelijks door de consument een bedrag van € 11,– aan termijnbedrag verschuldigd werd, dat de ondernemer maandelijks op basis van de toepasselijke voorwaarden en regelgeving het minimumbedrag van € 15,– danwel € 25,– in rekening mag brengen. In plaats van 9 maal over 9 maanden (en dus maandelijks) de vordering met de incassokosten te verhogen, kan de redelijkheid met zich meebrengen dat de ondernemer op een gegeven moment de incassohandelingen ten aanzien van vervallen bedragen combineert dan wel veel eerder tot (dreiging van) afsluiting en/of beëindiging van het contract overgaat ter voorkoming van het ontstaan van een (volstrekte) scheefgroei tussen het opeisbare bedrag uit de waterovereenkomst enerzijds en het totaal in rekening gebrachte bedrag aan incassokosten anderzijds. De commissie is van oordeel dat in deze zaak een wanverhouding is ontstaan tussen het opeisbare bedrag uit de waterovereenkomst en het totale bedrag aan incassokosten anderzijds. Hoewel de consument vanzelfsprekend het onheil over zichzelf heeft afgeroepen door langdurig en stelselmatig niet (tijdig) te betalen waardoor de incassometer is blijven doorlopen valt het volgens de commissie ook aan de ondernemer te verwijten dat hij te langdurig in dit traject van maandelijkse stapeling van incassokosten ten laste van de consument is blijven doorgaan. Aldus is de commissie van oordeel dat het voor een groot deel van de incassokosten niet redelijk is geweest van de ondernemer om die te maken. Er had eerder met het verschuldigd zijn van maandelijkse incassokosten moeten zijn gestopt. De commissie, die conform haar reglement beslist naar redelijkheid en billijkheid, zal dan ook bepalen dat gelet op de specifieke omstandigheden van deze zaak de ondernemer gerechtigd is om een bedrag van in totaal (voor circa 3 maanden) € 55,– aan aanmaankosten/incassokosten te claimen zodat de commissie een bedrag van € 110,– aan incassokosten zal kwijtschelden. Het bedrag van
€ 110,– aan incassokosten zal de ondernemer derhalve niet meer bij de consument mogen en kunnen incasseren.
De commissie stelt vast dat van de vordering van de ondernemer aan de consument van € 341,73 een bedrag van € 110,– zal worden afgetrokken zodat aldus resteert een bedrag van € 231,73 dat de consument aan de ondernemer dient te betalen. De commissie gaat er vanuit dat partijen daarvoor een betalingsregeling zullen treffen.
De commissie acht de klacht van de consument derhalve deels gegrond zodat de ondernemer eveneens gehouden is om het door de consument betaalde klachtengeld van € 27,50 te vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De consument is aan de ondernemer nog een bedrag verschuldigd van € 231,73 (hetgeen betekent dat de ondernemer ter zake zijn nog openstaande vordering van € 341,73 een bedrag van € 110,– zal crediteren). De ondernemer zal de creditnota binnen 1 maand na de verzenddatum van deze uitspraak vervaardigen.
De commissie gaat er vanuit dat partijen voor het nog verschuldigde bedrag een betalingsregeling zullen treffen.
De ondernemer dient overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 27,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
De commissie wijst het meer of anders verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Water op 9 augustus 2018.