Incident niet zo ernstig dat dit tot onmiddelijke beëindiging van de huurovereenkomst als bedoeld in artikel 14 van de Recron Voorwaarden kan leiden. In verband met de opzegging van de overeenkomst tegen 1 januari 2018 oordeelt de commissie dat deze niet conform de Recron-voorwaarden heeft plaatsgevonden.

  • Home >>
  • Recreatie >>
De Geschillencommissie




Commissie: Recreatie    Categorie: Algemene voorwaarden    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 110168

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

 

Het geschil betreft de opzegging van de huurovereenkomst.

 

Feiten

 

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken -voor zover thans van belang- het volgende vast:

 

a. Met ingang van 1 januari 2008 is de ondernemer met de consument en diens partner een huurovereenkomst aangegaan met betrekking tot het kavel A 03 op de camping van de ondernemer.

 

b. In deze huurovereenkomst is onder meer te lezen:

 

“1. Deze huurovereenkomst is aangegaan voor een tijdvak van maximaal 1 jaar ingaande 01 januari 2008 en eindigende op 31 december 2008. Behoudens opzegging wordt deze huurovereenkomst automatisch verlengd met de duur van 1 jaar onder de dan geldende voorwaarden. Indien de verhuurder of de exploitant c.q. ondernemer geen verlenging van de huurovereenkomst wenst, moet hij uiterlijk 2 maanden voor afloop van de lopende periode schriftelijk opzeggen (…)”

 

c. Op de huurovereenkomst zijn mede van toepassing de RECRON-voorwaarden voor Vaste Plaatsen (hierna: de RECRON-voorwaarden), zoals die laatstelijk met ingang van 1 maart 2016 gelden.

 

d. Artikel 2 van de RECRON-voorwaarden luidt -voor zover thans van belang- als volgt:

 

“ARTIKEL 2 – INHOUD OVEREENKOMST

(…)

7. Daar waar het gestelde in de overeenkomst en/of de regels die onderdeel zijn van de informatie van de ondernemer voor de recreant nadelig is of zijn ten opzichte van de RECRON-voorwaarden, prevaleren de RECRON-voorwaarden.”

 

e. In artikel 11 lid 1 van de RECRON-voorwaarden is -kort samengevat- bepaald dat de ondernemer de huurovereenkomst schriftelijk kan beëindigen op de in die bepaling genoemde gronden a. en/of tot en met h. In artikel 11 lid 2 is vervolgens bepaald dat de opzegging schriftelijk bij aangetekende of persoonlijk overhandigde brief dient te geschieden met inachtneming van een termijn van drie maanden tegen het einde van het lopende overeenkomstjaar.

 

f. Artikel 13 lid 2 van de RECRON-voorwaarden luidt als volgt: “De recreant heeft geen recht op vermindering van het jaargeld indien de overeenkomst door de ondernemer is beëindigd op grond van een toerekenbare tekortkoming en/of een onrechtmatige daad aan de zijde van de recreant.”

 

g. Artikel 14 lid 1 van de RECRON-voorwaarden luidt als volgt: “Indien de recreant, mederecreant(en) en/of derde(en) de verplichtingen uit de overeenkomst, de regels in de informatie en/of de overheidsvoorschriften, ondanks voorafgaande schriftelijke waarschuwing, niet of niet behoorlijk naleeft of naleven en wel in zodanige mate dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de ondernemer niet kan worden gevergd dat hij de overeenkomst in stand laat, heeft de ondernemer het recht de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen, zulks met inachtneming van het tweede en derde lid. De schriftelijke waarschuwing kan in dringende gevallen achterwege worden gelaten.”

 

h. Bij brief van 8 mei 2016 heeft de ondernemer de consument onder meer het volgende bericht:

“Hierbij wil ik melden dat je een officiële waarschuwing krijgt wegens ongewenst gedrag. Het is absoluut niet gewenst dat jij je met situaties bemoeit waar je niets mee te maken hebt en je mening nog geeft over wie dan ook op ons park. Meerdere keren is door leidinggevende verzocht je op de achtergrond te houden, toch vond of vindt jij het nodig je zegje te doen en bepaalde situatie te verergeren met je bemoeienissen. Je gedrag van gisterenavond heeft ons doen besluiten over te gaan tot dit besluit. Mocht jij op enige manier nog een keer betrokken zijn bij een situatie of je beklag komen doen over iemand dan zal dit resulteren in een parkverbod voor onbepaalde tijd. Uiteindelijk kan dit resulteren in een levenslang parkverbod. Wij wensen op geen enkele manier meer last van je te hebben. Alleen voor het doen van betalingen of melden van noodsituaties mag je de receptie nog betreden. Mocht je toch iets te melden hebben dan kan dit via mail.”

 

i.  Bij brief van 9 maart 2017 heeft de ondernemer de consument het volgende bericht: “Hierbij delen wij u mede dat wij de huurovereenkomst voor het kavel A 03 per 1 april 2017 stopzetten. U dient uiterlijk voor 1 mei 2017 met of zonder caravan van de camping vertrokken te zijn. U heeft verzuimd gehoor te geven aan meerdere verzoeken tot betaling. U heeft geen gehoor gegeven aan het opruimen van uw kavel. Tevens heeft u meerdere malen medewerkers alsook directieleden van [ondernemer] onheus bejegend dan wel telefonisch of via mail lastig gevallen. Na inzage van uw dossier blijkt dat u uw ongenoegen al jaren uit en niets of niemand in uw ogen iets goed kan doen. U bent 8 mei 2016 aangeschreven wegens ongewenst gedrag, ook de inhoud van dit schrijven heeft u niet opgevolgd. Naar aanleiding van al bovengenoemde zaken zijn wij tot de beslissing gekomen de huurovereenkomst met u te beëindigen. Per heden geldt een algeheel levenslang parkverbod voor u, uw partner en uw kinderen. Indien u het park wenst te betreden voor het opruimen of ontruimen van kavel A 03 dient u een afspraak te maken.” 

 

j. Naar aanleiding van het opgelegde parkverbod heeft de consument bij brief van 20 april 2017 een klacht ingediend bij de commissie.

 

k. Bij brief van 21 april 2017 heeft de ondernemer de consument het volgende bericht:

“Op 9 maart 2017 hebben wij u brief verzonden waarin u de huurovereenkomst voor het kavel A 03 wordt opgezegd alsmede dat u een levenslang parkverbod zou worden opgelegd. Inmiddels hebben er een drietal gesprekken met u plaatsgevonden over de oorzaken die tot dit besluit geleid hebben. U heeft erkend op een aantal punten fout te zijn geweest en heeft uw excuus hiervoor aangeboden (…)

Vooralsnog geven wij u het voordeel van de twijfel. Wij geven u derhalve toestemming om met ingang van 24 april 2017 weer gebruik te (…) maken van (…) onze camping. De inhoud van de brief van 9 maart 2017 blijft echter overeind voor wat betreft (…) uw ongewenste bemoeienissen met onze medewerkers, directie en gasten van onze camping. Aangezien u op 6 mei 2016 (opmerking commissie: bedoeld zal zijn 8 mei 2016) ook al een officiële waarschuwing heeft gehad voor nagenoeg dezelfde redenen mag u de brief van 9 maart 2017 beschouwen als een tweede officiële waarschuwing. U zult begrijpen dat er hierdoor niet veel nodig is om u alsnog een parkverbod op te leggen. Wij hopen echter dat u het niet meer zover zult laten komen.”

 

l. Op 21 juni 2017 (om 17.00 uur) heeft de gemachtigde van de consument de volgende e-mail aan de ondernemer gezonden: “(…) Bij brief d.d. 20 maart 2017 heb ik u namens cliënte aangeschreven met het verzoek de onterechte eenzijdige stopzetting van de huurovereenkomst en het levenslange parkverbod in te trekken. Omdat een maand later nog niet aan dit verzoek was voldaan, heb ik namens cliënten op 20 april 2017 een klacht ingediend bij de Geschillencommissie Recreatie. Korte tijd later is de huurovereenkomst alsnog hersteld en het parkverbod ingetrokken. Vanmorgen deelde cliënt mij mede dat hij gisteren op uw camping en in het bijzijn van een of meer getuigen ernstig is bedreigd door een van uw (voormalig) medewerkers. Op advies van en in overleg met de op dat moment aanwezige beheerder heeft cliënt hiervan aangifte gedaan bij de politie (…). Tot verbijstering van cliënt is hem vanmiddag door u te verstaan gegeven dat hem per direct de toegang tot de camping wordt ontzegd en de elektriciteit van zijn campingplaats wordt afgesloten. Dit ten onrechte (…) Namens cliënten verzoek ik u hierdoor mij omgaand schriftelijk te bevestigen dat de elektriciteit van de campingplaats van cliënt niet wordt afgesloten, alsmede dat cliënten op eerste verzoek de toegang tot de camping en de door hen gehuurde campingplaats zal worden verleend. Indien niet tijdig en correct aan voormeld verzoek c.q. sommatie wordt voldaan, acht ik mij vrij om in kort geding de toegang tot de campingplaats en levering van elektriciteit af te dwingen. In dat geval ben ik eveneens genoodzaakt om de door cliënten geleden en nog te lijden aanvullende schade in de klachtenprocedure bij de Geschillencommissie op u te verhalen.”

 

m.  Om 20.10 uur diezelfde dag (21 juni 2017) heeft de ondernemer als volgt gereageerd: “ (…) Ik zal u toezeggen dat de stroom, gas en water voorlopig niet afgesloten worden. De toegang tot het park wordt het gezin [ van consument] voorlopig ontzegd. De reden hiervoor is als volgt. Uw cliënt heeft weliswaar aangifte gedaan tegen mijn werknemer en u gaat er bij voorbaat van uit dat uw cliënt terecht aangifte heeft gedaan. Mijn werknemer is vanmorgen, na een nacht op politiebureau te hebben doorgebracht, zonder verhoor heengezonden. Dit verhoor staat nu gepland voor donderdag 28 juni. Derhalve heeft mijn werknemer nog geen enkele mogelijkheid gehad om haar kant van het verhaal te vertellen. Dus zolang de aangifte nog niet gegrond verklaart is, is het niet gewenst dat [consument] zich op ons terrein begeeft (…)”.

 

n.  De consument heeft bij de rechtbank Den Haag een kort geding aanhangig gemaakt tegen de ondernemer. Daarin vorderde de consument van de ondernemer nakoming van de met hem gesloten huurovereenkomst, onder meer door hem en zijn gezin toe te staan gebruik te maken van de camping en de daarbij behorende voorzieningen en hem onbelemmerd toegang te verlenen tot zijn op de camping staande caravan.

 

o. Bij vonnis in kort geding van 28 juli 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag de vordering van de consument afgewezen. In het vonnis is onder meer het volgende te lezen:

“ (…) 4.1 Bij de mondelinge behandeling van de zaak is door [naam gemachtigde ondernemer] medegedeeld dat ten  aanzien van de echtgenote van [consument] en hun kinderen vooralsnog geen aanleiding bestaat om hen de toegang tot [naam camping] te onthouden. Daarbij is vermeld dat [naam camping] omwille van de kinderen en hun vakantie heeft besloten om de huurovereenkomst niet met onmiddellijke ingang te beëindigen, maar met ingang van 1 januari 2018, en dat opzegging inmiddels overeenkomstig art. 1 van de huurovereenkomst heeft plaatsgevonden. Daarbij is van de zijde van [naam camping] uitdrukkelijk vermeld dat het campingverbod voor [consument] zelf gehandhaafd blijft.”

 

p. Onder de stukken bevindt zich een e-mail van het Slachtofferloket ZWB van het Openbaar Ministerie Zeeland-West-Brabant van 3 juli 2017 aan de consument, die als volgt luidt: “(…) Ik heb overleg gehad met onze schade expert en het is helaas niet mogelijk om uw schade nog te verhalen binnen het strafproces. Er is een strafbeschikking opgelegd van €250,00 en deze kan niet meer gewijzigd worden. Door deze beslissing heeft u niet de mogelijkheid gehad om uw schade te verhalen, u kunt hiervoor een klacht indienen bij ons (…)”

 

Standpunt consument

 

Uit de tot de stukken behorende brief van 4 september 2017 van [gemachtigde consument] volgt dat de consument intrekking van de onterechte beëindiging c.q. opzegging en het onterechte toegangsverbod wenst.

 

Daarnaast maakt de consument aanspraak op vergoeding van de geleden schade, bestaande uit de gemaakte kosten en een vermindering van de huur over de periode waarin hem onterecht de toegang tot de camping is geweigerd.

 

Standpunt ondernemer

 

De ondernemer is van mening dat de vorderingen van de consument moeten worden afgewezen.

Op hetgeen de ondernemer daartoe heeft aangevoerd zal hierna in de beoordeling, voor zover van belang, worden ingegaan.

 

Beoordeling van het geschil

 

De commissie heeft een aantal geschilpunten te beoordelen.

 

1. Allereerst betreft dit de vraag of de ondernemer de consument op 21 juni 2017 op goede gronden de algehele toegang tot de camping heeft kunnen ontzeggen.

 

Beantwoording van die vraag zal moeten geschieden aan de hand van artikel 14 lid 1 van de

RECRON-voorwaarden.

 

De ondernemer heeft in zijn verweerschrift van 13 juli 2017 betoogd dat het incident van 20 juni 2017 voor hem de spreekwoordelijke druppel was om de consument met onmiddellijke ingang de toegang tot het park te ontzeggen, “zulks ter bescherming van haar medewerkers.”

 

De consument betwist dit. Hij is op 20 juni 2017 ernstig bedreigd door een (voormalig) medewerker van de ondernemer. In plaats van op te komen voor zijn gerechtvaardigde belangen, wordt hij door de ondernemer in een kwaad daglicht gesteld en wordt hém de toegang tot de camping ontzegd.

 

De commissie stelt voorop dat de ondernemer naar het oordeel van de commissie het incident niet als de spreekwoordelijke druppel heeft mogen opvatten indien de betreffende medewerker voor dat incident strafrechtelijk veroordeeld is. In dat geval staat immers vast dat de betreffende medewerker over de schreef is gegaan en zou het niet redelijk zijn dat de consument daarvan de dupe wordt. Steun voor dit standpunt vindt de commissie eveneens in de hierboven (onder m.) vermelde e-mail van de ondernemer van 21 juni 2017, waar de ondernemer zelf dit ook lijkt te beseffen blijkens de zin “Dus zolang de aangifte nog niet gegrond verklaart is, is het niet gewenst dat de familie [ van consument] zich op ons terrein begeeft”.

 

Tijdens de zitting is onduidelijk gebleven of de hierboven (onder p.) vermelde strafbeschikking van

€ 250,– een onherroepelijke strafbeschikking betrof. Volgens de gemachtigde van de consument was dat het geval, terwijl de gemachtigde van de ondernemer heeft gesteld dat de medewerker bij zijn weten tegen die beschikking in verzet is gegaan.

 

Die onduidelijkheid is naar het oordeel van de commissie echter niet van belang voor de uiteindelijke beoordeling van dit geschilpunt. Want ook als er op dit moment nog geen onherroepelijke strafbeschikking jegens de betreffende medewerker ligt, is voor de commissie niet voldoende komen vast te staan dat het handelen van de consument op 20 juni 2017 zodanig ernstig was dat dit tot onmiddellijke beëindiging van de huurovereenkomst als bedoeld in artikel 14 van de

RECRON-voorwaarden kon leiden. Uit het door de consument overgelegde proces-verbaal van aangifte bij de politie van 20 juni 2017 (bijlage 3 bij de brief van [gemachtigde van 4 september 2017) volgt dat in ieder geval niet, terwijl de ondernemer met betrekking tot dat incident op 20 juni 2017 in deze procedure niets concreets naar voren heeft gebracht dat de commissie tot een ander oordeel zou moeten brengen. Aan de door de ondernemer overgelegde verklaringen van zijn werknemers (productie 2 bij het verweerschrift), die er kort samengevat op neerkomen dat zij stellen niet meer in staat te zijn om hun werk te doen als de consument op de camping terug mag komen, komt niet de betekenis toe die de ondernemer daaraan toegekend wil zien. Temeer niet nu de consument van de ondernemer eind april 2017 (zie de hierboven onder k. vermelde brief) nog een tweede kans heeft gekregen en de commissie hiervoor reeds heeft overwogen dat het incident op 20 juni 2017 niet zodanig ernstig was dat dit tot onmiddellijke beëindiging van de huurovereenkomst als bedoeld in artikel 14 van de RECRON-voorwaarden kon leiden.

 

2. Nu de ondernemer op 21 juni 2017 naar het oordeel van de commissie de consument dus niet op goede gronden de algehele toegang tot de camping heeft kunnen ontzeggen en de consument daardoor ten onrechte niet van zijn plaats op de camping heeft kunnen genieten, komt hem een vergoeding toe voor het gemiste genot. De commissie berekent deze vergoeding over de periode van 21 juni 2017 tot 21 oktober 2017 op het bedrag van (afgerond) € 480,– (€ 1.441,– kosten jaarplaats: 12 x 4).

 

De gemachtigde van de ondernemer heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat de consument naar zijn mening geen recht heeft op een vergoeding omdat de partner en de kinderen van de consument wel welkom waren op de camping en de omstandigheid dat zij desondanks niet geweest zijn voor hun eigen rekening en risico moet blijven. De commissie volgt de gemachtigde niet in dat standpunt. De commissie kan zich goed voorstellen dat de partner en de kinderen van de consument in de gegeven omstandigheden, waarin de consument in verband met het door de ondernemer opgelegde toegangsverbod niet op de camping mocht komen, niet naar de camping zijn gegaan.

Nu de commissie dat toegangsverbod hierboven onterecht heeft geoordeeld, komen de gevolgen daarvan voor rekening en risico van de ondernemer.

 

3. De vordering van de consument met betrekking tot de gemaakte kosten zal worden afgewezen.

De gemachtigde van de ondernemer heeft er terecht op gewezen dat deze kosten of onvoldoende onderbouwd zijn (bijvoorbeeld voor wat betreft het gevorderde bedrag van € 196,– aan rechtsbijstand kosten) of (bijvoorbeeld wat betreft het gevorderde bedrag van € 363,– aan kosten inschakeling recherchebureau) dat deze kosten een gevolg zijn geweest van een eigen beslissing van de consument zonder dat de ondernemer daarvoor in gebreke is gesteld.

 

4. Met betrekking tot de opzegging van de huurovereenkomst tegen 1 januari 2018 door de ondernemer overweegt de commissie het volgende.

 

Bij brief van 14 juli 2017 heeft de ondernemer de consument als volgt bericht: “(…) Bij deze wordt de huurovereenkomst derhalve formeel opgezegd tegen 1 januari 2018. Deze opzegging geschiedt overeenkomstig artikel 1 van de tussen u en cliënte gesloten huurovereenkomst met inachtneming van meer dan de vereiste opzegtermijn van twee maanden en derhalve tijdig. Voor de goede orde herhaal ik dat het toegangsverbod ten aanzien van de heer [consument] onverkort gehandhaafd blijft zolang in rechte niet (onherroepelijk) anders mocht zijn beslist (…)”.

 

De commissie stelt vast dat de ondernemer de huurovereenkomst met inachtneming van artikel 1 van die overeenkomst heeft opgezegd. Gelet op artikel 2 lid 7 van de van toepassing zijnde

RECRON-voorwaarden, gaan de opzeggingsbepalingen uit de RECRON-voorwaarden echter voor. In artikel 11 van de RECRON-voorwaarden is bepaald dat de ondernemer de huurovereenkomst schriftelijk kan beëindigen, maar uitsluitend op de in die bepaling genoemde gronden a. en/of tot en met h. (en met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden tegen het einde van het lopende overeenkomstjaar). Nu de ondernemer in de brief van 14 juli 2017 geen enkele grond voor de opzegging heeft gegeven, dus ook geen grond die terug te vinden is in het van toepassing zijnde artikel 11 lid 1 onder a. tot en met h. van de RECRON-voorwaarden, is de commissie van oordeel dat de opzegging van 14 juli 2017 niet rechtsgeldig conform de van toepassing zijnde bepalingen heeft plaatsgevonden. Het gevolg daarvan is dat aan de huurovereenkomst met ingang van 1 januari 2018 (nog) geen rechtsgeldig einde is gekomen.

 

5. Het bovenstaande brengt met zich mee dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. De ondernemer dient dan ook tevens het klachtengeld aan de consument te vergoeden en hij is behandelingskosten aan de commissie verschuldigd.

 

Dit alles leidt de commissie tot de volgende beslissing.

 

Beslissing

 

De commissie bepaalt dat de ondernemer de consument op 21 juni 2017 niet op goede gronden de algehele toegang tot de camping heeft kunnen ontzeggen en dat hij het toegangsverbod voor de consument dan ook met onmiddellijke ingang dient op te heffen.

 

Tevens bepaalt de commissie dat de opzegging van de huurovereenkomst door de ondernemer bij brief van 14 juli 2017 niet rechtsgeldig conform de van toepassing zijnde RECRON-voorwaarden heeft plaatsgevonden, waardoor aan de huurovereenkomst met ingang van 1 januari 2018 (nog) geen rechtsgeldig einde is gekomen.

 

De ondernemer dient aan de consument in verband met het onterechte toegangsverbod binnen

30 kalenderdagen na de verzending van deze beslissing een bedrag te betalen van € 480,–.

 

Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van

€ 52,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

 

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 90,–.

 

Het meer of anders verzochte wordt door de commissie afgewezen.

 

 

Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie, op 7 september 2017.