Inkomens situatie van cliënt had voor advocaat aanleiding moeten zijn om extra alertheid aan de dag te leggen

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Advocatuur    Categorie: Declaratie    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: ADV10-0047

De uitspraak:

Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage

De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de door beide partijen overgelegde akte van compromis, waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.   De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede mannen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.   Verloop van de procedure   Middels tussenkomst van de Deken in [het arrondissement] is het geschil tussen [de advocaat] en [de cliënte] op 23 maart 2010 bij de commissie aanhangig gemaakt. De advocaat vordert betaling van de openstaande declaraties ter grootte van € 15.159,39. Namens de commissie is de cliënte verzocht schriftelijk verweer te voeren tegen de vordering van de advocaat. Hierop heeft de cliënte bij brief van 26 april 2010 haar reactie – mede aan de hand van het door haar ingevulde en ondertekende vragenformulier – aan de commissie kenbaar gemaakt. De advocaat is in de gelegenheid gesteld te reageren op het standpunt van de cliënte. De reactie van de advocaat is ter kennisgeving doorgezonden aan de cliënte.   1. Standpunt eiseres   Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt haar standpunt op het volgende neer.   De advocaat heeft aan de cliënte rechtsbijstand verleend. Voor haar werkzaamheden heeft de advocaat declaraties verzonden die (deels) onbetaald zijn gebleven voor een bedrag van € 15.159,39. Ten behoeve van de cliënte heeft de advocaat van de wederpartij gelden in depot ontvangen tot een totaalbedrag van € 5.034,20. De advocaat heeft aangevoerd dat vanaf het begin van de dienstverlening zij de cliënte en haar zoon op de hoogte heeft gehouden van de financiële aspecten van de dienstverlening. De cliënte heeft volledig inzage gekregen in de specificaties van de declaraties. De advocaat heeft aan de cliënte meegedeeld dat er goede redenen zijn om een proceskostenveroordeling te verkrijgen. De vraag blijft echter of dit ook daadwerkelijk zou gebeuren. Bovendien is het onderwerp proceskostenveroordeling pas gaan spelen vanaf mei 2009 toen het merendeel van het werk al was verricht met de daarbij behorende kosten.   De advocaat verzoekt de commissie de cliënte te veroordelen tot betaling van de openstaande declaratie van € 15.159,39.   2. Standpunt verweerster   Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komen haar klachten op het volgende neer.   De cliënte stelt zich op het standpunt dat er slechte communicatie heeft plaatsgevonden omtrent de declaraties. De advocaat heeft de cliënte onjuist geïnformeerd en geadviseerd. Eerst tijdens de comparitie werd het de cliënte duidelijk dat het vrijwel nooit tot een proceskostenveroordeling komt in familierechtzaken, zeker niet tot betaling van de werkelijk gemaakte kosten. De advocaat heeft nooit gewaarschuwd voor afwijzing van een verzoek tot proceskostenveroordeling. De cliënte heeft aangevoerd dat indien zij op de hoogte was geweest van de hoge (proces)kosten en het niet kunnen verhalen daarvan op de wederpartij, zij niet aan de procedure was begonnen. De cliënte stelt alle declaraties van juni 2008 ter discussie.   De cliënte verzoekt de commissie de advocaat te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 6 242,10, zijnde de kosten die gemaakt zijn voor de pensioendeskundige naast de ter discussie gestelde declaraties.   3. Behandeling   Op 19 juli 2010 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van arbiters.   Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting hun standpunten nader toe te lichten. Namens de cliënte is verschenen haar zoon tevens gemachtigde. Namens de advocaat is verschenen haar kantoorgenoot.   Beoordeling van het geschil in conventie en reconventie   Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.   Kern van het geschil is de vraag of het bedrag aan declaraties die de advocaat voor haar werkzaamheden in rekening heeft gebracht in een geval als het onderhavige gerechtvaardigd en redelijk kan worden geacht. De commissie is van oordeel dat de advocaat, gemeten naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, geen recht kan doen gelden op integrale betaling van de – thans nog openstaande – declaraties. De commissie overweegt daartoe als volgt.   De advocaat heeft de cliënte bijgestaan in het geschil met de ex-echtgenoot van de cliënte over de hoogte van de pensioenrechten van de cliënte en over de afstorting van deze rechten door de onderneming van haar ex-echtgenoot bij een externe verzekeraar uit hoofde van pensioenverevening na echtscheiding. Ter zitting is komen vast te staan dat de advocaat voor haar werkzaamheden declaraties heeft verzonden voor een totaalbedrag van € 27.314,80. De cliënte heeft een bedrag van € 12.155,41 aan de advocaat voldaan, zodat ter zake de declaraties van de advocaat thans nog een bedrag openstaat van € 15.159,39. Om de hoogte van de pensioenaanspraken van de cliënte te berekenen is er een pensioendeskundige ingeschakeld voor een bedrag van € 6.242,10. Voorts staat vast dat ten behoeve van de cliënte de advocaat van de wederpartij gelden in depot heeft ontvangen tot een totaalbedrag van € 5.034,20. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de cliënte thans pensioen ontvangt van circa € 500,– per maand uit hoofde van de onderhavige kwestie naast een pensioen van ongeveer dezelfde grootte, dat reeds op andere wijze was vereffend. De inkomenssituatie van de cliënte zoals deze zich heeft ontwikkeld, had voor de advocaat naar het oordeel van de commissie aanleiding moeten zijn om extra alertheid aan de dag te leggen en aan de cliënte moeten signaleren dat de cliënte wellicht haar honorarium niet meer zou kunnen voldoen. Voorts is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting voor de commissie komen vast te staan dat er duidelijke miscommunicatie tussen de cliënte en de advocaat is ontstaan over de kosten-baten analyse c.q. de proceskostenveroordeling, waaronder begrepen een veroordeling in de werkelijk gemaakte kosten. De commissie is niet gebleken dat de advocaat (voldoende) voorlichting heeft verstrekt omtrent de financiële consequenties van de opdrachtverlening en het verzoek tot proceskostenveroordeling, terwijl onvoldoende uit de stukken is gebleken, dat de advocaat zich sterk heeft gemaakt voor het verkrijgen van een vergoeding van de kosten, die rechtstreeks door de cliënte aan de pensioendeskundige zijn betaald. Gelet op de lichamelijke gesteldheid van de cliënte, zoals bij de advocaat bekend, mocht genoemde voorlichting minimaal van de advocaat worden verwacht. De commissie heeft daarbij in aanmerking genomen dat namens de cliënte ter zitting onweersproken is gesteld dat zij geen advocaat ingeschakeld zou hebben, indien de advocaat haar erover had geïnformeerd dat een niet te verwaarlozen kans bestond dat de (advocaat)kosten voor haar rekening zouden komen. Aangezien noch gesteld noch gebleken is dat de procedure een bovenmodale pensioenproblematiek betrof, acht de commissie mede gelet op de aard en het financieel belang van de zaak, het (gevorderde) declaratiebedrag en de hoogte van de reeds betaalde declaraties (ruim € 10.000,–) een totaalbedrag aan declaraties van ruim € 27.000,– exclusief de kosten van de pensioendeskundige in het geheel niet gerechtvaardigd. De commissie is dan ook van oordeel dat de advocaat in deze excessief heeft gedeclareerd zonder daarbij de belangen van de cliënt in acht te nemen. De handelwijze van de advocaat acht de commissie afkeurenswaardig.   Het geheel overziende is de commissie van oordeel dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht en het staat haar dan ook niet vrij om thans nog de openstaande declaraties te vorderen. Gelet op het vorenstaande ziet de commissie aanleiding de declaraties van de advocaat naar redelijkheid en billijkheid te verminderen tot het bedrag dat de cliënte reeds aan de advocaat heeft voldaan en derhalve te bepalen dat de cliënte niets meer aan de advocaat is verschuldigd. Gelet op de werkzaamheden die door de advocaat zijn verricht is het reeds door de cliënte betaalde bedrag van € 12.155,41 voldoende. Nu bij de advocaat nog een bedrag van € 5.034,20 in depot staat ten behoeve van de cliënte, zal de commissie voorts bepalen dat de advocaat dit bedrag aan de cliënte dient te voldoen.   De bij de commissie gerezen vraag of de cliënte voor een toevoeging in aanmerking zou komen, laat de commissie in het midden nu dat tussen partijen verder niet aan de orde is geweest.   De commissie zal voorts de advocaat als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 238,– van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënte te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie. Nu de advocaat reeds de arbitragekosten aan de commissie heeft voldaan, zal de commissie niet overgaan tot veroordeling daarvan.

  Op grond van het vorenstaande dient als volgt te worden beslist. Daarbij merkt de commissie op dat voor zover de door de cliënte aangevoerde argumenten dan wel klachten niet afzonderlijk zijn besproken, daarvan kan worden afgezien, omdat dit niet tot een andere beslissing kan leiden.   Beslissing   – De commissie bepaalt dat de cliënte niets meer aan de advocaat is verschuldigd;   – De commissie veroordeelt de advocaat om aan de cliënte een bedrag te voldoen van   5.034,20, welke betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit vonnis. Indien betaling niet tijdig plaatsvindt dient de advocaat bovendien de wettelijke rente over dit bedrag te betalen vanaf een maand na verzenddatum van dit vonnis;   – De commissie wijst het meer of anders verzochte af.   Dit arbitraal vonnis is gewezen te Utrecht op 26 juli 2010 door de Geschillencommissie Advocatuur.