Commissie: Voertuigen
Categorie: Informatie
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
VOE09-0012
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 8 mei 2008 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van een [merk en type] tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 19.500,–. De overeenkomst is niet uitgevoerd. De consument heeft op 9 mei 2008 zijn klacht voorgelegd aan de ondernemer. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. Op 8 mei 2008 heb ik telefonisch contact opgenomen met het bedrijf van de ondernemer teneinde een indicatie te krijgen van de inruilwaarde van [mijn toenmalige auto], bouwjaar 2003. Onder voorbehoud, totdat hij de auto daadwerkelijk had gezien, gaf de verkoper mij een prijsindicatie van € 17.500,–. Aangezien mij dit niet onredelijk in de oren klonk, ben ik ‘s middags naar het bedrijf van de ondernemer gegaan om de mogelijkheden voor een nieuwe auto te bekijken. Mijn oog viel aldaar op een [merk en type]. Nadat ik een proefrit had gemaakt met deze auto, bood de verkoper mij deze auto te koop aan voor € 20.004,–, waarbij hij bereid was mijn [auto] in te kopen voor een bedrag van € 19.000,–. Dit zou dus voor mij een bijbetaling betekenen van € 1.004,–. Met dit voorstel ben ik akkoord gegaan en op diezelfde dag hebben de ondernemer en ik het koopcontract getekend. De nieuwe auto zou in week 20 worden geleverd door de ondernemer. Echter, de volgende dag kreeg ik een telefoontje van de verkoopleider van de ondernemer, dat de verkoper een fout had gemaakt bij de beoordeling van de inruilwaarde van [de inruilauto]. De verkoper zou van een verkeerd bouwjaar zijn uitgegaan, te weten november 2007 in plaats van september 2003. Ik gaf aan dit onwaarschijnlijk te vinden, omdat ik de verkoper tijdens het eerste telefonische contact het correcte bouwjaar van 2003 heb genoemd en hem later ook een kopie van het kentekenbewijs heb overhandigd, waarop het genoemde bouwjaar duidelijk zichtbaar is. Ondanks dit argument gaf de verkoopleider aan de [merk en type] niet conform de overeengekomen voorwaarden te zullen leveren. Hij was wel bereid om met een alternatief voorstel te komen. Helaas was dit voorstel voor mij niet aanvaardbaar en mede omdat er ten aanzien van de geboden inruilprijs voor de [inruilauto] naar mijn idee geen sprake is geweest van een kenbare fout of vergissing, eiste ik alsnog nakoming van de overeenkomst en heb de ondernemer daartoe bij brief van 23 juli 2008 schriftelijk aangemaand. Aangezien de verkoopleider mij op 19 augustus 2008 heeft laten weten dat de [merk en type] niet meer leverbaar is en pogingen om het geschil in der minne te schikken niet tot resultaat hebben geleid, verlang ik € 2.000,– schadevergoeding van de ondernemer. Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. De [inruilauto] heb ik in oktober 2008 verkocht voor een bedrag van € 14.000,–. Vanwege het niet nakomen van de overeenkomst door de ondernemer heb ik tot het moment van verkoop van mijn [inruilauto] € 695,– hogere gebruikskosten moeten maken dan wanneer ik in de [merk en type] zou hebben gereden. Dit vanwege het feit dat de [merk en type] een diesel was en de [inruilauto] een benzineauto betrof. Ook heb ik € 432,– onderhoudskosten aan de [inruilauto] moeten uitgeven die ik anders, vanwege de zes maanden Bovaggarantie op de [merk en type], niet zou hebben gehad. Daarom meen ik recht te hebben op een schadeloosstelling van € 2.000,–. Standpunt van de ondernemer Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt. Op 8 mei 2008 heeft de consument de koopovereenkomst getekend. De dag erna hebben wij hem gebeld en aangegeven dat deze overeenkomst niet door kon gaan omdat onze verkoper een fout had gemaakt met betrekking tot het bouwjaar van de inruilauto bij het bepalen van de inruilprijs. Datum deel 1 en datum eerste toelating zijn verward, dit vanwege het feit dat de auto is geïmporteerd en is voorzien van een kenteken d.d. 21 november 2007, terwijl het daadwerkelijke bouwjaar van de auto 2003 is. De consument stelt dat er in casu geen sprake kan zijn van een kenbare vergissing. Dat betwijfelen wij, omdat de inruilprijs marktconform is voor een auto met een kilometerstand van 87.500 en met datum deel 1 van 21 november 2007. Overigens is het kentekenbewijs pas aan ons overhandigd na het tekenen van de overeenkomst. Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. Wij ontkennen dat de consument tijdens het eerste telefonisch onderhoud op 8 mei 2008 tegen onze verkoper heeft gezegd dat de [inruilauto] van 2003 was. Onze verkoper heeft voor de waardebepaling van de auto het kenteken ingevoerd in het softwaresysteem ATS Max en is daardoor uitgegaan van het bouwjaar 2007 in plaats van bouwjaar 2003. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast. De consument en de ondernemer zijn op 8 mei 2008 een overeenkomst met elkaar aangegaan, waarbij de consument zich jegens de ondernemer heeft verplicht tot levering van zijn [inruilauto] tegen het door de ondernemer aan hem te betalen bedrag van € 19.000,– en de ondernemer zich jegens de consument heeft verplicht tot levering van een [merk en type] tegen het door de consument aan hem te betalen bedrag van € 20.004,–. Deze overeenkomst zou worden uitgevoerd in week 20 van 2008. Op 9 mei 2008 heeft de ondernemer echter aan de consument laten weten de [merk en type] niet conform de overeengekomen voorwaarden te zullen leveren en op 19 augustus 2008 heeft de ondernemer aan de consument laten weten dat de [merk en type] niet meer leverbaar is. De consument is – kort gezegd – van mening dat hij door het niet nakomen van de overeenkomst door de ondernemer (het niet willen leveren van de [merk en type] tegen de overeengekomen voorwaarden) schade heeft geleden en vordert om die reden € 2.000,– van de ondernemer. Naar de commissie begrijpt, is de ondernemer van mening dat hij door een onjuiste voorstelling van zaken omtrent de leeftijd van de [inruilauto] een te hoge inruilprijs voor deze auto is overeengekomen, waardoor hij niet gehouden was de overeenkomst (onder de overeengekomen voorwaarden) na te komen. Hieromtrent overweegt de commissie als volgt. In beginsel is de ondernemer gehouden om de door hem gesloten overeenkomst met de consument onverkort na te komen en aan de consument schade te vergoeden die de consument leidt of heeft geleden door een toerekenbare tekortkoming aan zijn zijde in de nakoming van een of meerdere verbintenissen uit de overeenkomst. Dat zou slechts anders (kunnen) zijn, indien in casu – kort gezegd – ten minste is gesteld en/of gebleken dat: de onjuiste voorstelling van zaken bij de ondernemer omtrent de leeftijd van de auto te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, dan wel; de consument wist of behoorde te weten dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken bij de ondernemer omtrent de leeftijd van de auto, dan wel; de consument bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste voorstelling van zaken omtrent de leeftijd van de auto is uitgegaan als de ondernemer. In casu is naar het oordeel van de commissie niet komen vast te staan dat een van de hierboven genoemde gevallen zich heeft voorgedaan. Derhalve is de ondernemer gehouden de consument de schade te vergoeden die hij heeft geleden door het niet leveren van de [merk en type], nu ook blijkens de mededeling d.d. 19 augustus 2008 vaststaat dat de ondernemer niet meer in staat is om de [merk en type] aan de consument te leveren. De commissie begroot deze schade , mede gezien de door de consument hieromtrent gestelde feiten, op de door de consument gevorderde € 2000,–. De ondernemer is derhalve gehouden € 2.000,– aan de consument te betalen. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De ondernemer betaalt aan de consument een schadevergoeding van € 2.000,–. Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 125,– aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld. Partijen dienen elkaar over en weer in de gelegenheid te stellen aan hun verplichtingen uit dit bindend advies te voldoen. Een en ander dient te geschieden binnen 6 weken na de datum van de verzending van dit bindend advies. Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 330,–. De commissie wijst het meer of anders verlangde af. Aldus beslist door de Geschillencommissie Voertuigen op 21 oktober 2009.