Commissie: Water
Categorie: Bevoegdheid
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: onbevoegd
Referentiecode:
180817/185637
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De consument heeft een aanvraag inzake een nieuwe wateraansluiting gedaan bij de ondernemer. De commissie is onbevoegd om dit geschil te behandelen, omdat de klacht niet gaat over de aansluiting of levering van drinkwater. De klacht betrof immers de levering van normaal water. De commissie is niet bevoegd om over de klacht te oordelen.
De uitspraak
Behandeling van het geschil
Uit de stukken blijkt dat eerst dient te worden vastgesteld of de commissie bevoegd is het geschil te behandelen.
De Geschillencommissie Water (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 14 december 2022 te Den Haag.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.
Onderwerp van het geschil
(On)bevoegdheid en (niet-)ontvankelijkheid van de commissie.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De consument bezit een erf, waarvan een deel is verkocht. De waterdruk is erg laag bij de consument. Om de waterdruk te verhogen heeft de consument rond september 2017 een aanvraag gedaan bij de ondernemer voor een nieuwe wateraansluiting. Hem is toentertijd geadviseerd om ook een waterput te laten plaatsen ter waarde van € 2.686,– om die waterdruk te verhogen alsook de aansluitingen op meerdere woningen te realiseren. De aansluiting zelf heeft € 3.172,–. Ook is het vastrecht verhoogd.
De waterdruk is nooit hoger geworden. De ondernemer heeft zelf meerdere malen een drukmeting gedaan en toen bleek inderdaad dat niets veranderd is. Ook is de consument later door de ondernemer benaderd om naast de nieuw te realiseren woning een splitsing te maken, terwijl het advies eerst was om een waterput te plaatsen. De vraag rijst waarom de consument dan zulke hoge kosten heeft moeten maken, terwijl ook een simpele splitsing had kunnen plaatsvinden. Daarnaast is de waterdruk niet verbeterd nadat hij al die kosten heeft gemaakt.
Meerdere malen heeft de consument contact gezocht met de ondernemer, maar meerdere malen is geen antwoord op zijn klachten gekomen. Nadien is door de gemachtigde van de consument een ingebrekestelling gestuurd gebaseerd op dwaling, waarop de ondernemer meedeelde bereid te zijn het vastrecht te vergoeden. Daarmee is door de consument niet akkoord gegaan en op de antwoordbrief van de gemachtigde is geen reactie meer gekomen en op meerdere terugbelverzoeken heeft de ondernemer niet gereageerd.
De consument wil vergoeding van het factuurbedrag van € 8.746,38.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De consument is vanaf 1 juli 2017 contractant voor de drinkwaterlevering. Omdat de consument een lage druk ervaart, en hij plannen had om in de bijgebouwen 4 a 5 appartementen te realiseren, is vanaf eind 2017 meermaals overleg geweest tussen partijen.
Om aan de wens van de uitbreiding te kunnen voldoen was een uitbreiding van de aansluiting noodzakelijk. De uiteindelijke keuze of hij een aansluiting van Q3-6,3 of van Q3-10 wenste was echter aan de consument. De consument heeft gekozen voor een aansluiting van Q3-10. Hiervoor heeft hij de offerte ingediend, deze is (inclusief de betonnen meterput) ook gerealiseerd, gefactureerd en betaald.
Op 28 juli 2020, ruim 1,5 jaar na de realisatie van de nieuwe aansluiting, neemt de consument weer contact op met de ondernemer. Hij geeft aan dat de waterdruk in huis niet echt verhoogd is. Om dit te controleren wordt er een meting uitgevoerd. Uit deze meting blijk dat de druk voldoet aan de wettelijke minimumeis, maar dat de flow minder is dan waarvoor wordt betaald, namelijk slechts 6m³ in plaats van de 10m³. In overleg met de consument wordt in oktober 2020 op kosten van de ondernemer de watermeter vervangen door een Q3-6,3 exemplaar, met bijbehorend lager vastrecht.
De consument stuurt op 5 oktober 2020 een bericht aan de ondernemer dat hij van mening is dat hij ten onrechte allerlei kosten heeft moeten maken. Op 29 oktober 2020 bericht de ondernemer dat de consument een klacht via de website kan indienen, dan komt deze bij de juiste persoon terecht.
Op 8 maart 2022 wordt door de gemachtigde van de consument een ingebrekestelling aan de ondernemer gezonden, waarin de ondernemer aansprakelijk gesteld wordt voor de door de consument gemaakte kosten van € 8.746,38. Op 2 mei 2022 wordt hierop door de ondernemer afwijzend gereageerd. Wel wordt aangeboden om het verschil in vastrecht tussen een Q3-10 en een Q3-6,3 te vergoeden. Op 22 juni 2022 wordt hierop namens de consument afwijzend gereageerd. Op 19 juli 2022 reageert de ondernemer. Op dat moment had de consument reeds de onderhavige klacht ingediend.
Op grond van artikel 21.2 van de Algemene Voorwaarden (hierna: AV) dient de commissie zich onbevoegd te verklaren. De klacht is niet uiterlijk twaalf maanden nadat de klacht aan de ondernemer is voorgelegd (op 5 oktober 2020), bij de Geschillencommissie aanhangig gemaakt.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Aan de orde is de (on)bevoegdheid en (niet-)ontvankelijkheid van de commissie.
De ondernemer heeft zich op het standpunt gesteld dat de commissie zich op grond van artikel 21.2 van de toepasselijke AV onbevoegd dient te verklaren, omdat de klacht niet uiterlijk twaalf maanden nadat de klacht aan de ondernemer is voorgelegd bij de Geschillencommissie aanhangig is gemaakt.
In reactie op het verweer is namens de consument aangevoerd dat de commissie wel ter zake bevoegd is en dat de consument in zijn klacht ontvankelijk behoort te worden verklaard. Hiertoe is, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd. De door de consument op 5 oktober 2020 ingestelde klacht betrof primair de lage druk die na drukmetingen en aanpassingen laag bleef. Melding wordt gemaakt van de put en de aansluiting, maar de klacht richt zich op het feit dat de druk laag blijft ondanks de gemaakte kosten.
Medio zomer 2021, toen de consument het stuk perceel verkocht en een derde later dat jaar in het gebouwde huis zijn intrek nam, is pas de vraag ontstaan omtrent het nut van de eerder geplaatste waterput en de verzwaring van de aansluiting alsook het hoge vastrecht dat betaald wordt nu de nieuwe buurman een eigen put krijgt, met een eigen aansluiting, meter en buis. Toen dit begin 2022 kenbaar werd voor de consument werd namens hem de klacht over de waterput, aansluiting alsook de lage druk ingesteld op 8 maart 2022. Conform artikel 21.2 AV is op 19 augustus 2022, binnen een termijn van twaalf maanden, de onderhavige klacht ingediend. Zodoende is gelet op de AV en artikel 6, lid 2 van het Reglement van de commissie de termijn voor de behandeling van de klacht door de commissie niet verlopen.
Met de ondernemer is de commissie van oordeel dat zij niet bevoegd is het geschil te behandelen, zij het op een andere grond dan de aangevoerde termijnoverschrijding.
Gelet op de formulering van de klacht en de uiteenzetting van de ondernemer stelt de commissie vast dat de klacht gericht is op overeenkomsten betreffende de aanleg van de waterput en de gewijzigde aansluiting bij de consument en de daarvoor gemaakte kosten. Ter zake die overeenkomsten is door de consument een beroep op dwaling en wanprestatie gedaan. Sprake is dus van een beroep op dwaling en wanprestatie omtrent overeenkomsten betreffende de aanleg van een waterput en een gewijzigde aansluiting en de daarmee gemoeide kosten. Dit wordt bevestigd door de brief van de gemachtigde van de consument in reactie op het verweer.
Dit valt echter, gelet op artikel 3 van het Reglement van de Geschillencommissie (hierna: Reglement), buiten het bereik van de taakomschrijving van de commissie. Op grond van dit artikel 3 heeft de commissie tot taak geschillen tussen een consument en ondernemer te beslechten voor zover deze betrekking hebben op de totstandkoming of de uitvoering van overeenkomsten met betrekking tot de aansluiting en/of de levering van drinkwater. Gelet op die taak is het niet aan de commissie om te oordelen over een andere overeenkomst waarvan hier sprake is, betreffende het aanleggen van een waterput en een gewijzigde aansluiting. Hierbij wordt betrokken dat niet in geschil is dat, hoewel de flow minder is dan waarvoor wordt betaald, aan de wettelijke minimumeisen betreffende waterdruk op het leveringspunt wordt voldaan.
Gelet hierop wordt niet toegekomen aan de vraag of bij het indienen van de onderhavige klacht sprake is van een termijnoverschrijding. Evenmin wordt toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van de klacht.
Dat volgens de consument de ondernemer hem niet op de hoogte heeft gesteld over de werkwijze van de klachtprocedure en dus niet op de hoogte van de mogelijkheid om de Geschillencommissie in te schakelen doet, wat daar ook van zij, hier niet aan af.
Op grond van het voorgaande acht de commissie zich onbevoegd het geschil te behandelen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart zich onbevoegd het geschil te behandelen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Water, bestaande uit mevrouw mr. I.K. Rapmund, voorzitter, de heer mr. E.F. Verduin, de heer H.W. Zuur, leden, op 14 december 2022.