
Commissie: Telecommunicatiediensten
Categorie: Overeenkomst
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
119173
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënt diende een klacht over een all-in telecommunicatieabonnement. Volgens de cliënt was hij niet van te voren op de hoogte van de kosten voor de aanschaf van het toestel. De ondernemer zou onvoldoende informatie hebben verstrekt voordat de cliënt het abonnement af sloot. De cliënt vraagt om een nietigverklaring van de aanschaf van het toestel en vraagt restitutie van de kosten die voor het toestel zijn betaald.De commissie is van oordeel, dat de consument eigenlijk partiële nietigheid stelt van de overeenkomst (met betrekking tot het toestelgedeelte), zij het dat hij een andere formulering kiest. Nu de klacht volgens het klachtformulier van de consument eerst in juli 2018 is ontstaan zal de commissie ervan uitgaan dat de klacht ook niet eerder door de consument aan de ondernemer is voorgelegd. Dat betekent dat op grond van art. BW 3:52 lid 1 onder d. het beroep van consument op nietigheid is verjaard en de klacht daardoor reeds ongegrond is.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft een zgn. all-in telecommunicatieabonnement.
De consument heeft de klacht tijdig aan de ondernemer voorgelegd.
Standpunt van de consument
De consument stelt in hoofdzaak dat hij bij het aangaan van de overeenkomst niet is geïnformeerd over de kosten van de aanschaf van het telefoontoestel, zoals opgenomen in de overeenkomst. Hij stelt dat sprake is van koop op afbetaling, zodat de ondernemer daartoe wel gehouden was.
Tevens stelt de consument dat sprake is van een kredietovereenkomst. Hij had informatie over rente, kosten en dergelijk voorafgaand aan de aanschaf van het abonnement door de ondernemer gespecificeerd moeten krijgen. Dat is niet gebeurd.
De consument stelt verder dat door de gang van zaken de overeenkomst als nietig moet worden beschouwd voor het deel dat ziet op het toestel. Voor zover nodig roept hij nu alsnog vernietiging in. Daardoor acht hij de kosten van het toestel onverschuldigd betaald.
Consument acht de handelwijze van de ondernemer een oneerlijke handelspraktijk en stelt dat de ondernemer daardoor toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst en onrechtmatig heeft gehandeld. Tenslotte zou de ondernemer de geldende wetgeving op het gebied van kredietverstrekking hebben geschonden.
De consument verlangt een overzicht en vervolgens restitutie van het door haar betaalde, voor zover dat ziet op het telefoontoestel. Ook verlangt de consument de wettelijke rente over dat bedrag vergoed te krijgen. De kosten van het aan de ondernemer terug te geven toestel dienen in overleg tussen partijen te worden vastgesteld en verrekend.
Standpunt van de ondernemer
De ondernemer stelt in hoofdzaak het volgende.
Het gevraagde overzicht van de kosten van het toestel wordt bij het verweer verstrekt.
De consument geeft onvoldoende aan waarom in haar geval de kosten van het toestel gerestitueerd zouden moeten worden. Zijn breed geformuleerde beroep op de uitspraak van de Hoge Raad (2014) is niet voldoende, nu de Hoge Raad in 2016 nader heeft aangegeven dat van geval tot geval bezien moet worden of een bepaald abonnement aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De consument heeft onvoldoende gesteld, dat in dit specifieke geval niet voldaan zou zijn aan de regels voor koop op afbetaling, c.q. consumentenkrediet.
In dit geval is de prijs van het toestel voldoende bepaald, zoals uit het verstrekte kostenoverzicht blijkt. Nu er geen rente en kosten in rekening zijn gebracht, is er geen sprake van kredietverstrekking. De ondernemer bestrijdt de vernietiging en daardoor ook het gestelde omtrent onverschuldigde betaling.
De ondernemer verzoekt bij de uitspraak van de commissie rekening te houden met de uitkomst van een collectieve actie door de Consumentenbond inzake de beide arresten van de Hoge Raad en zo nodig de behandeling van dit geschil in verband daarmee aan te houden.
Ter zitting heeft de ondernemer aanvullend in hoofdzaak nog het volgende gesteld.
Het onderhavige geschil is er één in een serie van geschillen inzake de all-in abonnementen. Deze zijn verzameld door de consument (al dan niet via door hem opgerichte c.q. bestuurde vennootschappen). Een dergelijk claimvehikel is geen individuele consument en kan geen zaak bij de commissie indienen. Doordat geschillen worden bijeengevoegd wordt het grensbedrag voor ontvankelijkheid van een klacht van € 5.000,– ook ruimschoots overschreden, wat tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden.
Verder –zoals in het verweer reeds aangegeven- dient er een collectieve actie-zaak bij de burgerlijke rechter over deze thematiek. Daar zijn de genoemde klachten -en ook de onderhavige- onder te scharen. Ook dat moet tot niet-ontvankelijkheid leiden conform het reglement van de commissie.
Nu de zaak ziet op een telefoontoestel en niet op de dienstverlening, is de commissie niet bevoegd om het geschil te behandelen.
Verder wordt gesteld dat verjaring hier een rol speelt bij de beoordeling.
De ondernemer biedt aan om voor haar stellingen bewijs te leveren waar nodig door getuigen.
De ondernemer acht de onderhavige zaak en de daarop gelijkende zaken gelet op het hier gestelde niet geschikt voor behandeling door de commissie.
In ieder geval concludeert de ondernemer tot ongegrondheid van de klacht.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Allereerst is het in dit kader naar het oordeel van de commissie raadzaam om het karakter van de onderhavige procedure en het uitbrengen van een bindend advies te memoreren.
Strikt genomen is een bindend advies niet meer -maar ook niet minder- dan een tussen partijen onderling overeengekomen wijze van geschillenbeslechting door een bindend adviseur. Een bindend advies is volgens art. 7:900 BW e.v. een vaststellingsovereenkomst. De commissie is hier aangewezen als derde aan wie de beslissing inzake de vaststelling is opgedragen.
De procedure van geschillenbeslechting in dit kader spiegelt zich aan de procedure bij de rechter. De wet op de Rechterlijke Organisatie (RO) en wet op de Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn echter daarop niet van toepassing. De regels rond procesvoering zijn opgenomen in het reglement van de commissie.
Het voorleggen van een geschil houdt niet in het indienen van een vordering zoals bedoeld in de wetgeving rond procesvoering bij de gewone rechter. De commissie beschikt ook niet over een regeling voor bewijsmiddelen zoals de gewone rechter die kent. Standpunten van partijen en hun onderbouwing worden getoetst op aannemelijkheid, zij zijn onderdeel van een beslissingsproces waarbij de commissie aan de hand van wet, jurisprudentie, overeenkomsten en voorwaarden, andere partijstukken en de feitelijke gang van zaken zoals door partijen naar voren gebracht met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid tot een oordeel komt.
Kort en goed: de geschillenbeslechting door de commissie heeft een eigen plaats naast de geschillenbeslechting door de gewone rechter.
De commissie kan de ondernemer niet volgen in haar beroep op onbevoegdheid van de commissie, nu er geen sprake zou zijn van dienstverlening. Telecommunicatieovereenkomsten worden afgesloten met inbegrip van de aanschaf van een toestel of tenminste een simkaart. Een telefoontoestel is een integraal onderdeel van de propositie waar een consument naar handelt. Een overeenkomst als de onderhavige is daarmee van gemengde aard (product/dienst), maar in hoofdzaak gericht op de telecommunicatiedienst die wordt aangeboden, waartoe een mobiele telefoon een hulpmiddel is.
Ook het gestelde over de mate waarin de onderhavige klacht reeds deel zou uitmaken van de collectieve actie zoals door de Consumentenbond bij de gewone rechter is geëntameerd zal door de commissie worden gepasseerd. De regeling in het reglement van de commissie bepaalt dat de consument in zijn klacht bij de commissie niet-ontvankelijk zal zijn als de consument zelf de zaak bij de rechter aanhangig heeft gemaakt of er reeds een oordeel over de zaak is gegeven. Niet is gebleken dat de consument hier een zaak bij de rechter heeft voorgelegd. Er is sprake van een belangenbehartiger die een speciaal daarvoor in het leven geroepen collectieve vordering heeft ingesteld. Mede in aanmerking genomen dat niet is gesteld of gebleken dat de consument zich uitdrukkelijk bij die vordering heeft aangesloten, ziet een dergelijke vordering niet op het concrete geval dat nu bij de commissie voorligt.
Het individuele karakter van de voorliggende klacht wordt naar het oordeel van de commissie eveneens niet doorbroken door het feit dat een aantal klachten tegelijk en kennelijk gecoördineerd wordt voorgelegd. Het is niet heel ongebruikelijk dat bepaalde klachten ingegeven door bepaalde wetgeving, rechtspraak of maatschappelijke en technische ontwikkelingen in grotere aantallen de commissie bereiken. Het gegeven dat een commerciële drijfveer achter de coördinatie van klachten schuil kan gaan maakt nog niet dat daarmee een klacht niet op zichzelf kan worden beschouwd. Dat de totale waarde van de bij deze geschillen aan de orde zijnde bedragen de € 5.000,– overschrijdt is naar het oordeel van de commissie daarom evenmin grond voor niet-ontvankelijkverklaring van de consument in haar klacht op grond van artikel 5 onder b van het Reglement.
Inzake het horen van getuigen merkt de commissie op dat dit aanbod thans geen doel treft in dit geschil, nu er voorshands naar het oordeel van de commissie geen punten bestaan welke door middel van getuigen dienen te worden verhelderd.
Meer in het bijzonder oordeelt de commissie in deze klacht als volgt.
De consument heeft nader gesteld dat hij niet per se een beroep doet op vernietiging, zodat de eventuele verjaring daarvan zijn klacht niet raakt. Hij heeft in plaats daarvan gesteld dat de overeenkomst niet van kracht zou zijn geworden, hetgeen hij in rechtsgevolgen vergelijkt met nietigheid.
Dat is van belang nu de ondernemer heeft gesteld dat een beroep op vernietiging dan wel nietigheid is verjaard.
De commissie is van oordeel, dat de consument eigenlijk partiële nietigheid stelt van de overeenkomst (met betrekking tot het toestelgedeelte), zij het dat hij een andere formulering kiest. Nu de klacht volgens het klachtformulier van de consument eerst in juli 2018 is ontstaan zal de commissie ervan uitgaan dat de klacht ook niet eerder door de consument aan de ondernemer is voorgelegd. Dat betekent dat op grond van art. BW 3:52 lid 1 onder d. het beroep van consument op nietigheid is verjaard en de klacht daardoor reeds ongegrond is.
De commissie zal daardoor aan een verdere beoordeling van de klacht niet toekomen.
Gelet op een en ander oordeelt de commissie dat zij bevoegd is en dat de consument in zijn klacht kan worden ontvangen.
De klacht is echter ongegrond.
Beslissing
De commissie verklaart zich bevoegd inhoudelijk van de klacht kennis te nemen; de consument kan in zijn klacht worden ontvangen.
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Telecommunicatiediensten, bestaande uit
mr. R.J. Haakmeester, voorzitter, drs H.W. Vrolijk en mr. drs. S. Euwema, leden, op 8 november 2018.