Klagen na overeengekomen ijking en betalingsregeling

De Geschillencommissie




Commissie: Energie    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2012
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: OPN-D01-0183

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de hoogte van het aan de consument in rekening gebrachte elektriciteitsverbruik.

De consument heeft een deel groot ƒ 4.000,– van het niet betaalde bedrag bij de commissie gedeponeerd.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

In januari 2001 werden wij, een gezin van vier personen, ineens geconfronteerd met een navordering van bijna ƒ 8.000,–. Wij kunnen onmogelijk zoveel elektriciteit hebben verbruikt. Het was ook veel meer dan voorgaande jaren. De meter is op mijn kosten geijkt maar vertoonde geen afwijkingen. De meter is meer dan 20 jaren oud.

Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – bij monde van haar vertegenwoordiger het volgende aangevoerd.

Wij wonen in een eengezinswoning van ongeveer 20 jaren oud. Wij hebben helemaal geen bijzondere apparaten. Van een wietaanplant of iets dergelijks is ook geen sprake.
De meter is ter plaatse nagekeken waar de consument zelf bij was. De apparatuur kon eventueel worden doorgemeten maar dat is niet gebeurd.
De standen zijn bij ons telkens opgenomen, niet geschat.

De consument verlangt dat de rekening wordt teruggebracht tot normale bedragen.

Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

Inderdaad heeft de consument een forse navordering gekregen. Daarom hebben wij de stand nogmaals gecontroleerd, maar deze was juist opgenomen. De meter is geijkt op kosten van ongelijk maar vertoonde geen afwijkingen. Het is niet onze taak een hoog verbruik te verklaren.

In 1997 is, vanaf juni, 1299 kWh verbruikt; in 1998 is 2752 kWh, in 1999 is 3287 kWh en in 2000 is 27 401 kWh verbruikt.

Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

Ten eerste hebben wij met de consument afgesproken dat de meter op kosten van ongelijk zou worden geijkt. Verder hebben wij een betalingsregeling afgesproken. Nu wij op die wijze een afspraak hebben gemaakt omtrent de wijze van beëindiging van het geschil, vraag ik mij af of de consument nog wel bij uw commissie terecht kan.
Ten tweede wijs ik de commissie erop dat de meter na de ijking niet is vervangen, maar is blijven hangen. Tussen 4 januari (het begin van de nieuwe verbruiksperiode) en 13 maart (het moment van de ijking) is 835 kWh verbruikt, dus 12,28 kWh per dag, hetgeen in de lijn lag met het historische verbruik. In de overeenkomstige periode in het voorgaande jaar was dat verbruik 74,26 kWh per dag.
Kennelijk is de consument, na kennisneming van de afrekening, haar verbruik gaan aanpassen. Hoe dan ook, ik leid hieruit af dat de meter deugdelijk was en is.
Ik weet niet of de standen geschat of opgenomen zijn, maar als de consument zegt dat ze zijn opgenomen heb ik geen redenen daaraan te twijfelen.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Het argument van de ondernemer dat de consument zich niet meer tot de commissie zou kunnen wenden gaat niet op. Tenzij uitdrukkelijk, op niet voor tweeërlei uitleg vatbare wijze is afgesproken dat definitief het geschil op een bepaalde wijze zou worden opgelost, staat de omstandigheid dat een consument instemt met een ijking op kosten van ongelijk noch het feit dat een betalingsregeling wordt afgesproken eraan in de weg dat de consument zich nader tot de commissie wendt. De ijking is immers vaak niet meer dan een eerste mogelijke uitweg welke een consument meent te zien in een situatie waarin deze geconfronteerd wordt met een voor hem onbegrijpelijk hoge eindafrekening. En de betalingsregeling komt vaak juist tot stand op sterk aandringen van de ondernemer, die zijn vordering betaald wil zien.

In beginsel mag de ondernemer uitgaan van de juistheid van de registratie door de meetapparatuur. Slechts in extreme situaties zal daarover anders kunnen worden geoordeeld. Niet ontkend kan worden dat in het onderhavige geval er sprake is van een plotseling, zeer sterke toename van het elektriciteitsverbruik. Weliswaar is deze vooralsnog onverklaard gebleven, doch onvoldoende aannemelijk is geworden dat zich hier een situatie heeft voorgedaan waarin het verbruik in werkelijkheid redelijkerwijze niet gerealiseerd kàn zijn.
Niet ten onrechte heeft de ondernemer erop gewezen, dat dezelfde meter later een normaal verbruikspatroon heeft geregistreerd.
Bij deze stand van zaken mocht de ondernemer vasthouden aan de geregistreerde standen.
Mitsdien is de klacht ongegrond en dient te worden beslist als volgt.

Beslissing

Het door de consument verlangde wordt afgewezen.

Het in depot rustende bedrag ad ƒ 4.000,– dient te worden overgemaakt aan de ondernemer.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Openbare Nutsbedrijven op 20 december 2001.