Commissie: Waterrecreatie
Categorie: HISWA-voorwaarden Huur en Verhuur Lig- en/of Bergplaatsen
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
WAT04-0008
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het al dan niet (geheel of gedeeltelijk) verschuldigd zijn van het liggeld voor de periode 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004. De consument heeft op 6 mei 2003 de klacht schriftelijk voorgelegd aan de ondernemer. De consument heeft een bedrag van € 3.429,50 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. Op 8 januari 2003 is het schip van de consument door vorstschade gezonken in de haven van de ondernemer. Ter reparatie van het schip heeft de consument het schip op 29 januari 2003 uit de haven gehaald. Op 24 januari 2003 had de consument de ondernemer daarvan op de hoogte gesteld en de ondernemer tevens gemeld dat hij de ligplaats opzegt, omdat hij na 1 april 2003 geen gebruik meer zal maken van de ligplaats. Medio april 2003 liet de ondernemer weten dat het liggeld voor de periode 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004 verschuldigd blijft, omdat de opzegging niet tijdig is geschied. De opzegging had vóór 31 december 2002 moeten plaatsvinden. De consument stelt zich op het standpunt dat hij op 31 december 2002 niet had kunnen voorzien dat zijn boot op 8 januari 2003 schade zou oplopen. Zijns inziens is er sprake van overmacht. Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. Formeel heeft de ondernemer wellicht het gelijk aan zijn zijde, maar de consument verzoekt de ondernemer coulance te betrachten. De consument had de huurovereenkomst al opgezegd voordat de nota voor de huursom door de ondernemer was verstuurd. Het schip heeft aanzienlijke schade geleden en is verkocht. De consument acht betaling van 15% van het factuurbedrag redelijk. Standpunt van de ondernemer Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt. Op 7 oktober 2001 heeft de ondernemer de huurovereenkomst ondertekend terugontvangen van de consument. Deze overeenkomst is ingegaan op 1 april 2002. Op 18 november 2002 de ondernemer de consument gebeld met de vraag of zijn boot in de winter in de beschutte binnenhaven moest liggen. Volgens de consument was dat niet nodig, want het schip zou elders in de winterberging gaan. Op 6 december 2002 heeft de ondernemer de consument nog eens gebeld en de consument gezegd dat hij zijn schip zo spoedig mogelijk van de buitensteiger diende te verwijderen in verband met ijsgang. Hier is niet op gereageerd. Op 8 januari 2003 merkt een medewerker van de jachthaven tijdens de havenronde op dat het schip van de consument water heeft gemaakt. De consument verwijt de ondernemer dat dit te laat is opgemerkt. De buitendienst van de haven doet echter elke dag vier havenrondes. Als het schip vóór 8 januari 2003 60 tot 80 cm lager zou hebben gelegen dan normaal, zoals de consument beweert, dan zou dat het zeer waarschijnlijk ook eerder zijn opgemerkt. De ondernemer heeft vervolgens pompen in het schip gebracht en het schip leeggepompt. Om de ijsvorming ongedaan te maken, zijn er verder kachels geplaatst. De facturen daarvoor zijn door de consument betaald. Op 19 januari 2003 wordt volgens de consument het schip uit de haven gevaren voor reparatie. Volgens de consument zou de ondernemer op grond daarvan moeten concluderen dat het schip niet meer terugkwam en had de ondernemer dat als een opzegging moesten beschouwen. Uiteraard is dat niet juist. De consument beweert ook schriftelijk opgezegd te hebben in februari of maart 2003. Een dergelijke schriftelijke opzegging heeft de ondernemer niet kunnen ontdekken. Ook de brief d.d. 24 januari 2003, welke de ondernemer nimmer heeft ontvangen, bevat geen opzegging, maar bevat uitsluitend de mededeling dat de consument met zijn schip de komende zomer niet in de haven zal zijn wegens reparatie. Op 2 mei 2003 biedt de ondernemer aan om 25% van het liggeld in mindering te brengen aangezien door zijn afwezigheid de ondernemer de mogelijkheid heeft om de ligplaats aan passanten te verhuren. De consument gaat hiermee echter niet akkoord. Op 2 juni 2003 doet de ondernemer vervolgens het voorstel om 50% van het openstaande bedrag in mindering te brengen, waarbij dat bedrag weer terug zou ontvangen als hij binnen twee jaar opnieuw een vaste ligplaats bij de ondernemer zou huren. Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. De voorstellen die de ondernemer in een eerder stadium heeft gedaan om het geschil in de minne op te lossen zijn vervallen. De ondernemer vordert thans het volledige in depot gestorte bedrag. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. De commissie stelt op grond van de overgelegde stukken vast dat partijen op 7 oktober 2001 een huurovereenkomst zijn aangegaan voor een jaarligplaats. De huur van de ligplaats ging in op 1 april 2002. Op grond van art. 10 lid 2 van de toepasselijke voorwaarden wordt de huurovereenkomst stilzwijgend verlengd, tenzij uiterlijk drie maanden vóór het begin van de huurperiode de overeenkomst schriftelijk door één van de partijen is opgezegd. Omdat van een tijdige opzegging niet is gebleken, is de huurovereenkomst tussen partijen verlengd voor de periode 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004. Dat de facturen ter betaling van de huursom minder dan drie maanden voor het begin van de nieuwe huurperiode door de consument werden ontvangen, doet daaraan niet af. Ook het feit dat de consument feitelijk geen gebruik heeft gemaakt van de gehuurde ligplaats maakt dit niet anders. Dat zou slechts anders zijn indien de oorzaak van het niet gebruik kunnen maken van de gehuurde ligplaats aan de ondernemer is toe te rekenen of voor diens risico dient te komen. Te dien aanzien overweegt de commissie het volgende. De consument heeft geen gebruik gemaakt van de ligplaats, omdat zijn schip ter reparatie naar een werf is gebracht. Onweersproken is dat de oorzaak van de schade is toe te rekenen aan de consument. Verder is naar het oordeel van de commissie niet komen vast te staan dat de ondernemer onvoldoende toezicht heeft gehouden op het schip van de consument. Integendeel, uit de stukken en de mondelinge toelichting ter zitting leidt de commissie af dat de ondernemer de consument er al in een vroeg stadium op gewezen heeft dat de boot van de buitensteiger verplaatst zou moeten worden naar een ligplaats in de binnenhaven in verband met ijsgang. De consument heeft daarop niet gereageerd. Nu verder geenszins aannemelijk is geworden dat de ondernemer eerder had moeten constateren dat de boot zinkende was, is de commissie van oordeel dat de ondernemer heeft gedaan hetgeen van een verhuurder verwacht mag worden. Uit het voorgaande volgt dat de oorzaak van het niet gebruik kunnen maken van de gehuurde ligplaats naar het oordeel van de commissie niet aan de ondernemer is toe te rekenen of voor diens risico dient te komen, zodat de klacht ongegrond is. De ondernemer heeft coulancehalve tweemaal een voorstel gedaan ter oplossing van het geschil. Omdat de consument op deze voorstellen niet tijdig is ingegaan, zijn deze komen te vervallen. Ter zitting heeft de ondernemer aangegeven thans de volledige huursom te vorderen. Het staat de ondernemer vrij omdat dat te doen. Omdat de klacht ongegrond is, dient de consument dan ook de volledige huursom te voldoen. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing Het door de consument verlangde wordt afgewezen. Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend. Het depotbedrag wordt overgemaakt aan de ondernemer. Aldus beslist door de Geschillencommissie Waterrecreatie op 4 november 2004.