Meerwerk mag zonder overeenstemming niet meer dan 10% van overeengekomen prijs bedragen.

De Geschillencommissie




Commissie: Schilders-, Behangers- en Glaszetbedrijf    Categorie: Kosten    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: SCH08-0012

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil vloeit voort uit een op of omstreeks 19 maart 2007 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het verrichten van overeengekomen schilderwerkzaamheden tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 2.221,77. De overeenkomst is in etappes uitgevoerd tussen 2 oktober 2007 en 6 mei 2008.   De consument heeft op 22 mei 2008 de klacht mondeling voorgelegd aan de ondernemer.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.   Op 2 oktober 2007, de dag waarop met de werkzaamheden begonnen is, werd mij door de werknemers van de ondernemer, die bij mij aan het werk waren gezegd, dat er plaatselijk aan de achterzijde van mijn huis in de kozijnen, sprake was van een heel hoog vochtgehalte en dat het werk niet in de daarvoor uitgetrokken tijd voltooid kon worden. Het voorstel is toen van de kant van de ondernemer gedaan om de kozijnen alleen te gronden en om ze een half jaar te laten drogen. Ze zouden dan in het voorjaar afgelakt kunnen worden. Dat dit tot extra kosten zou leiden is mij niet gezegd en ook is mij geen kostenopgave gedaan. Ook werd nog geconstateerd dat de achterdeur rot was. Ik zou deze vóórdat de werkzaamheden in het voorjaar uitgevoerd zouden worden laten vervangen door een timmerman. De voordeur, een paneeltje naast die deur en het houtwerk van een uitzetraam had ik al vóór oktober 2007 laten vervangen. Voor het in oktober 2007 uitgevoerde werk heb ik € 1.513,15 aan de ondernemer betaald. In april en mei 2008 werden vervolgens de laatste werkzaamheden verricht, waarna ik op 8 mei 2008 een eindrekening kreeg. Deze beliep € 2.182,91. Dit betekende een meerprijs van € 1.474,30. Op 22 mei 2008 heb ik aan de ondernemer laten weten daar bezwaar tegen te hebben. Het nog niet betaalde bedrag ad € 708,62 van de geoffreerde prijs heb ik aan de ondernemer betaald. Er zijn extra werkzaamheden verricht, te weten het verwijderen van een hoekje houtrot, aan het woonkamerkozijn, het aflakken van de achterdeur en het uitzetraam aan de binnenzijde, het blauw schilderen van de draaiende delen (twee deuren en vijf uitzetraampjes aan de buitenzijde), alsmede drie strepen op de garagepoort. Die dingen stonden niet in de offerte en wil ik best betalen, maar die bijbetaling moet wel een billijk en redelijk bedrag zijn. De overige houtrot is door de timmerman vervangen. Dat de ondernemer de houtrot niet reeds bij de opname van het werk geconstateerd heeft is een inschattingsfout van hem. Het extra werk dat daar uit voortvloeit komt voor zijn rekening.   De timmerman was op 25 maart 2008 klaar met zijn werk. Na het uitbrengen van de offerte heb ik alleen nog opdracht gegeven om de draaiende delen in een andere kleur dan de bestaande te schilderen. Nadat de ondernemer mij uitleg had gegeven over de bij zijn nota van 8 mei 2008 behorende uren- en materiaalstaat heb ik toegezegd die nota eind mei, na ontvangst van mijn salaris, te zullen betalen. Later, na overleg met mijn moeder en anderen, ben ik daarop teruggekomen.   De consument verlangt bepaling van een door haar te betalen redelijk en billijk bedrag voor de niet in de offerte opgenomen werkzaamheden die door de ondernemer zijn uitgevoerd.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.   De offerte van 19 maart 2007 hebben wij met goedvinden van de consument, die wij al langer kenden, op 2 oktober 2007 opengebroken. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden op die dag kwamen er problemen naar voren die wij van te voren niet konden waarnemen en die voornamelijk te maken hadden met houtrot en een plaatselijk hoog vochtgehalte in het hout. Afgesproken is toen dat het werk in twee fasen zou worden uitgevoerd. In oktober is toen afgebrand en gegrond. In het voorjaar zou er afgewerkt worden. Besproken is toen een prijsverhoging in de orde van grootte van € 1.000,–, dat wij het uurloon van 2007 zouden aanhouden en op regiebasis verder zouden werken. Daarnaast is er sprake van meerwerk geweest. In plaats van circa 30% van het houtwerk is circa 80% daarvan afgebrand, de stijger moest extra opgebouwd worden, er is sprake geweest van kleurwijzigingen en het aanbrengen van strepen op de poort, het nieuwe houtwerk moest ook aan de binnenzijde geschilderd worden en glaswerk moest gedeeltelijk opnieuw afgekit worden.   Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   Verdere prijsafspraken dan hierboven vermeld zijn er niet gemaakt. Het gaat om een drie verdiepingen hoog huis en zonder eerst een steiger op te bouwen had ik de houtrot boven niet kunnen zien. Het vervangen van de houtrot beneden heeft de consument door een timmerman laten doen. De houtrot boven is door ons vervangen omdat wij een steiger ter plaatse hadden. Toen wij op 25 maart 2008 kwamen om het werk af te maken, was de timmerman nog niet geweest. Wij wilden toen op 28 april verder gaan, maar toen was het weer onwerkbaar. De timmerman was toen wel klaar met zijn werk. Uiteindelijk zijn wij op 5 mei verder gegaan. Nadat ik de consument uitleg had gegeven over de bij mijn nota van 8 mei 2008 behorende materiaal- en urenstaat heeft de consument toegezegd die nota te zullen betalen na ontvangst van haar salaris over die maand. Op 22 mei 2008 is zij op die toezegging teruggekomen.   Bij de stukken bevinden zich brieven van een door de ondernemer in de arm genomen advocaat. In een brief van 1 september 2008 aan de commissie wordt bezwaar gemaakt tegen afwikkeling van het geschil via de commissie. De raadsvrouw van de consument heeft voorgesteld, zo wordt daarin geschreven, om ter voorkoming van een lange gerechtelijke procedure de kwestie in der minne te regelen en in dat kader verzocht om binnen vijf dagen een passend schikkingsvoorstel te doen. Namens de ondernemer heeft de advocaat daarmee ingestemd en een voorstel gedaan om de zaak in der minne te regelen. Partijen zijn derhalve in onderling overleg en dat staat in de weg aan het eenzijdig aanhangig maken van de zaak zonder bericht aan de ondernemer. De ondernemer houdt zich in die brief het recht voor om de zaak aan de civiele rechter voor te leggen.   Beoordeling van het geschil   De commissie heeft het volgende overwogen.   Bij de stukken bevinden zich onder andere de volgende brieven: 1. een brief van de advocaat van de ondernemer van 18 juni 2008 aan de consument waarin hij schrijft dat de zaak aan hem uit handen gegeven is en waarin hij tot betaling sommeert; 2. een brief van de advocaat van de ondernemer van 20 juni 2008 aan de raadsvrouw van de consument waarin hij melding maakt van vorenbedoelde brief en zijn sommatie herhaalt; 3. een brief van de raadsvrouw van de consument d.d. 27 juni 2008, waarbij zij het klachtformulier aan de commissie zendt met het verzoek dat in behandeling te nemen; 4. een brief van 3 juli 2008 van de raadsvrouw van de consument aan de advocaat van de ondernemer waarin zij de ontvangst van de brief van 20 juni 2008 bevestigt, het standpunt van haar cliënte uiteenzet en zegt bereid te zijn tot een minnelijke regeling mits zij binnen vijf dagen verneemt dat ook de ondernemer daartoe bereid is en dat zij, als een dergelijke regeling tot stand komt, de procedure bij de commissie zal intrekken; 5. een brief van de advocaat van de ondernemer d.d. 12 augustus 2008 aan de raadsvrouw van de consument waarin hij bij zijn eerder ingenomen standpunt volhard; 6. een brief van 20 augustus 2008 van de raadsvrouw van de consument aan de advocaat van de ondernemer waarin zij de ontvangst van de brief van 12 augustus 2008 bevestigt, nogmaals haar bereidheid uitspreekt om tot een schikking te komen, mededeelt dat de zaak bij de commissie aanhangig is gemaakt, een termijn van 14 dagen stelt voor het doen van een voorstel door de ondernemer en mededeelt de zaak te zullen intrekken als het alsnog tot een regeling tussen partijen komt; 7. een brief van de advocaat van de ondernemer d.d.1 september 2008 aan de raadsvrouw van de consument waarin hij aanbiedt finale kwijting te willen verlenen tegen betaling van € 1.600,– binnen 7 dagen na dagtekening van die brief; 8. een brief van de raadsvrouw van 12 september 2008 aan de commissie in antwoord op een brief van de commissie aan haar van 10 september 2008 waarin medegedeeld wordt dat het niet tot een minnelijke regeling is gekomen en om behandeling wordt gevraagd.   De conclusie uit bovenstaande -onvolledig overgelegde briefwisseling- is dat het in elk geval niet tot een minnelijke regeling tussen partijen is gekomen. Ook blijkt daaruit dat de zaak niet bij de civiele rechter aanhangig is gemaakt alvorens de zaak bij de commissie aanhangig is gemaakt. Omdat partijen bovendien middels de door de ondernemer gehanteerde algemene voorwaarden overeengekomen zijn dat de commissie bevoegd is van de zaak kennis te nemen komt de commissie die bevoegdheid toe.   De commissie is van oordeel dat er in dit geval sprake is van zowel meerwerk als van één of meer nieuwe overeenkomsten tot het uitvoeren van werk door de ondernemer. Met betrekking tot het meerwerk bepalen de algemene voorwaarden dat dit zonder dat daartoe een nadere overeenkomst wordt gesloten niet meer dan 10% van de overeengekomen prijs mag bedragen. Dat is in dit geval een bedrag van € 222,18. Het werk dat voortvloeit uit de nieuwe overeenkomst(en) schat de commissie ex aequo et bono, het door de ondernemer gehanteerde uurloon toepassend, op twee uren ad € 38,50 plus 6% BTW en € 43,46 aan materiaalkosten. Per saldo is de consument derhalve nog € 347,26 aan de ondernemer verschuldigd.   Derhalve wordt als volgt beslist.   Beslissing   De commissie verklaart zich bevoegd om het geschil te behandelen.   De consument betaalt aan de ondernemer een vergoeding van € 347,26. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.   Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de consument bovendien de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de verzenddatum van het bindend advies.   Het meer of anders door de consument verlangde wordt afgewezen.   Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 100,– aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.   Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 230,–.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Schilders-, Behangers- en Glaszetbedrijf op 13 maart 2009.