Commissie: Kinderopvang
Categorie: Informatieverstrekking
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
150528/163402
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het geschil betreft de informatieverstrekking door de ondernemer aan de vader. De ondernemer houdt informatie achter voor de vader, welke informatie wel aan de moeder wordt verstrekt. Daarnaast ziet de klacht op de houding en opstelling van de ondernemer richting de vader.
Vanaf het moment dat de vader en zijn ex-partner uit elkaar zijn gegaan, is het contact met de ondernemer verslechterd. De ondernemer geeft aan dat de vader niet betrokken is en wil zijn bij de opvang van zijn kinderen. De vader heeft herhaaldelijk aangegeven dit wel te willen zijn, vraagt altijd hoe het is gegaan bij de opvang, heeft gevraagd om inloggegevens te mogen ontvangen van de app die de ondernemer gebruikt voor bijvoorbeeld reguliere informatieverstrekking aan de ouders over hoe het met het kind is gegaan tijdens het verblijf bij de ondernemer.
De ondernemer geeft aan dit niet aan de vader te willen en mogen geven en verwijst de vader telkens door naar zijn ex-partner.
Op grond van de geldende regelgeving en feitelijke omstandigheden komt de commissie tot de conclusie dat de met het gezag belaste vader, in dit geval naast de moeder, in gelijke mate recht heeft op informatie over het wel en wee van zijn minderjarige kinderen op de kinderopvang. Dit recht staat los van de vraag wie bij de overeenkomst strekkende tot kinderopvang als contractant dient te worden aangemerkt. De klacht is gegrond.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
De vader heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft de informatieverstrekking door de ondernemer aan de vader. De ondernemer houdt informatie achter voor de vader, welke informatie wel aan de moeder wordt verstrekt. Daarnaast ziet de klacht op de houding en opstelling van de ondernemer richting de vader.
Standpunt van de vader
Voor het standpunt van de vader verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Vanaf het moment dat de vader en zijn ex-partner uit elkaar zijn gegaan, is het contact met de ondernemer langzaam verslechterd. De ondernemer geeft aan dat de vader niet betrokken is en wil zijn bij de opvang van zijn kinderen die twee dagen in de week bij de ondernemer verblijven. De vader heeft herhaaldelijk aangegeven dit wel te willen zijn en vraagt ook altijd hoe het is gegaan en of er nog bijzonderheden zijn tijdens de overdracht. Ook heeft hij gevraagd om de inloggegevens te mogen ontvangen van de app die de ondernemer gebruikt voor bijvoorbeeld reguliere informatieverstrekking aan de ouders over hoe het met het kind is gegaan tijdens het verblijf bij de ondernemer. Zo kan de vader ook op die manier de foto’s van zijn kinderen en de verhalen en bijzonderheden vanuit het kinderdagverblijf meekrijgen.
De ondernemer geeft aan dit niet aan de vader te willen en mogen geven en verwijst de vader telkens door naar zijn ex-partner. De ondernemer blijft benoemen dat de vader niet betrokken wil zijn en dit ook niet is bij de opvang van zijn kinderen. De ondernemer geeft aan dat de vader daar geen behoefte aan zou hebben, dat hij dat meerdere malen duidelijk kenbaar heeft gemaakt en dat hij pertinent weigert om betrokken te zijn. De vader herkent zich hier totaal niet in.
Op vrijdag 22 oktober 2021 heeft de vader een e-mail ontvangen van de ondernemer, waarin de ondernemer zorgen uit over de kinderen. De ondernemer heeft aangegeven hierover een gesprek te willen met de vader en zijn ex-partner. Daarmee zijn beiden akkoord gegaan. De vader wilde een maatschappelijk werker meenemen naar het gesprek om hem te kunnen ondersteunen waar nodig.
De ondernemer heeft daarop laten weten er niet mee akkoord te gaan dat de vader zich bij het gesprek laat ondersteunen door een maatschappelijk werker. Het gesprek is toen hierdoor ook niet doorgegaan. De vader was verbaasd dat hij niet iemand ter ondersteuning mag meenemen naar een dergelijk gesprek.
Hij is desondanks akkoord gegaan met het voorstel van de ondernemer dat de ondernemer zelf een extern iemand uitnodigt. De ondernemer stelde als nieuwe datum 11 november 2021 om 16.30 uur voor. De vader heeft gevraagd om dat gesprek eerder die dag te laten plaatsvinden of op een andere datum in verband met de Sint-Maartenviering waar hij met zijn kinderen naar toe zou gaan. Daarop kreeg de vader een mail van de ondernemer dat het gesprek niet meer zou gaan plaatsvinden. De ondernemer heeft via de mail aangegeven zijn verantwoordelijkheid in deze te nemen en de kwestie over te dragen naar derden.
Ook wordt aangegeven dat de vader niet meer hoeft te reageren op die mail. Na deze mail heeft de vader wel via de mail een reactie teruggegeven en gezegd dat hij zeker wel in gesprek wil, alleen op een ander tijdstip en/of datum. Voorts heeft hij de vraag gesteld wie de ondernemer bedoelt met “derden”. Hierop heeft de vader geen reactie ontvangen. Op zondag 12 december 2021 heeft de vader nogmaals via de mail gevraagd te reageren op zijn hiervoor genoemde mail en aangegeven nog altijd open te staan voor een gesprek. Op donderdag 16 december 2021 ontving de vader een mail waarin o.a. de volgende reactie wordt gegeven “Het lijkt mij verstandig vorig mailverkeer zorgvuldig te gaan lezen. Hierin staan alle antwoorden op uw vragen. Wij hebben ook daarin aangegeven dat het niet meer nodig is te reageren daar wij met u nooit in gesprek zullen komen vanwege uw houding t.a.v. onze zorgen betreft jullie kinderen. Ook kan ik u alvast mededelen dat deze zorgen inmiddels alleen maar groter zijn geworden daar beide kinderen (deze week) uiten dat u ervoor kiest niet te communiceren om kinderen te corrigeren maar uw handen te gebruiken”. “Ik kan u adviseren per direct te stoppen om op deze manier uw kinderen iets aan te leren en te starten met communiceren met uw kinderen”. “Wellicht is het handig hier zelf begeleiding in te gaan zoeken. Het opvoeden van kinderen is niet zomaar iets. Bovenstaand hebben wij ook doorgezet middels een 2de melding. Vetrouwende u voldoende geïnformeerd te hebben deze mail wederom als afgehandeld te zien.”
De vader is erg geschrokken van deze mail. De vader vindt dat de manier van communiceren van de ondernemer vaak niet professioneel en beschuldigend is en er zitten veel onwaarheden in.
De ondernemer geeft aan alles te hebben geprobeerd om in gesprek te komen, maar dit klopt niet.
De vader wil juist in gesprek en heeft dit ook regelmatig benoemd. Het voelt voor de vader dan ook alsof de ondernemer hem bewust op een bepaalde manier probeert weg te zetten. De reden hiervan ontgaat hem. Er wordt een onterecht en onjuist beeld gecreëerd van een vader die niet bereid is te luisteren naar zorgen die er over zijn kinderen (zouden) zijn en ook wordt er nog eens zonder toepassing van hoor- en wederhoor een beschuldiging van kindermishandeling geuit. Dit laatste heeft ertoe geleid dat de ondernemer tot tweemaal toe een melding heeft gedaan bij Veilig Thuis. De vader vindt het daarbij ook erg storend dat zijn ex-partner in alle mailcorrespondentie wordt meegenomen door de ondernemer, waar het in meerdere gevallen niet eens gaat over de kinderen maar over zijn bezwaren over hoe de ondernemer zich opstelt.
De vader heeft aangegeven dit niet te wensen/logisch te vinden, maar daar wordt niets mee gedaan.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De ondernemer heeft met enige verbazing kennisgenomen van de klacht, omdat de vader geen
klant is van de ondernemer. De opvang van de kinderen staat op naam van moeder, de ex-partner van
de vader. Het eerste contact is dan ook met moeder. Omdat de vader geen klant is bij de ondernemer, heeft hij geen recht op inloggegevens van het ouderportaal. De moeder beheert dit ouderportaal en hoeft dit, zoals dit in de wet van Algemene verordening gegevensbescherming is opgenomen, niet met vader te delen. De vader heeft hierover contact gehad met de serviceprovider en BOinK en ook daar kreeg hij deze boodschap. Tijdens de overdracht bij het brengen en halen van de kinderen, wordt de vader op de hoogte gebracht van het welbevinden van de kinderen van die dag in de opvang. De ondernemer heeft de vader meerdere malen gevraagd of hij toegevoegd wil worden aan de mailing van de nieuwsbrief, echter heeft de ondernemer hierop nooit een reactie mogen ontvangen. De ondernemer heeft moeder meermaals gevraagd om berichten in de app, die aangevuld zijn met foto’s, door te sturen naar de vader. Op 22 oktober 2021 heeft de ondernemer beide ouders per mail uitgenodigd voor een gesprek omtrent zorgen die er bij de ondernemer zijn ontstaan na een aantal uitspraken gedaan door de kinderen. Omdat de vader uiteindelijk niet bereid was om dit gesprek met de ondernemer te voeren, heeft de ondernemer de casus overgedragen aan Veilig Thuis en heeft daarmee alle stappen doorlopen die de meldcode daartoe stelt. Beide ouders zijn ook hiervan op hetzelfde moment op de hoogte gesteld evenals alle mailverkeer die hieraan vooraf is gegaan. Anders dan de klacht doet vermoeden is er op geen enkele wijze sprake van belangenverstrengeling of verdenking van kindermishandeling. De ondernemer staat binnen de organisatie voor de veiligheid van ieder kind en had om die reden graag in gesprek gewild met beide ouders om de betreffende uitspraken van de kinderen te kunnen verifiëren. Helaas heeft dat gesprek nooit plaatsgevonden. De ondernemer geeft aan de emotie en de eventuele frustratie te begrijpen, maar wil geen partij zijn in de echtscheiding. Uiteraard staat de ondernemer wel open voor een gesprek met de vader om de kaders omtrent de rol tussen de ondernemer en de opvang met elkaar af te kunnen stemmen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op basis van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht het volgende overwogen.
Toegang vader tot het ouderportal
Vooropgesteld dient te worden dat de wetgever beoogt dat ouders na een echtscheiding zoveel mogelijk een gelijkwaardige positie houden ten opzichte van het/de uit het huwelijk geboren kind(eren). Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vader en de moeder gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen uitoefenen. Op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) omvat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden (artikel 1:247 lid 1 BW). Naar zijn aard omvat dit recht ook het recht op informatie die de verzorging en opvoeding van het minderjarige kind betreft.
Voor situaties waarin één van de ouders niet met het gezag is belast, geeft de wet expliciet aan hoe derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, moeten reageren op een verzoek om informatie van de niet met het gezag belaste ouder (artikel 1:377c BW). Deze derden, waaronder ook kinderopvangorganisaties vallen, dienen de ouder desgevraagd van die informatie op de hoogte te stellen. Dit geldt alleen niet als de derde de informatie niet op gelijke wijze zou verschaffen aan degene die met het gezag over het kind is belast dan wel bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, of als het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet.
Alhoewel de vader in deze situatie wel het ouderlijk gezag heeft over zijn kinderen en bovengenoemde wettelijke bepaling niet direct ziet op zijn situatie, kan uit het systeem van de wet worden afgeleid dat deze verplichting tot verstrekking van informatie tenminste van overeenkomstige toepassing is in het geval beide ouders met het ouderlijk gezag belast zijn (vergelijk artikel 1:253a lid 2 aanhef en onder d BW).
Ingevolge de Wet Kinderopvang hebben kinderopvangorganisaties een deeltaak ten aanzien van de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van een minderjarig kind (definitie van ‘kinderopvang’ in artikel 1.1).
Tevens volgt uit de wettelijke definitie van ‘ouder’ (artikel 1.1 Wet kinderopvang) dat daarbij uitsluitend van belang is of de kinderopvang betrekking heeft op zijn/haar kind en niet of de ouder zelf de overeenkomst met de kinderopvangorganisatie heeft gesloten.
In de bepalingen van de Wet Kinderopvang en de aanverwante regelgeving die de organisatie verplichten bepaalde informatie te verstrekken aan ouders wordt evenmin onderscheid gemaakt tussen een ouder die partij is bij de overeenkomst en de andere ouder (zie bijvoorbeeld artikel 1.54 Wet kinderopvang en artikel 3 Besluit kwaliteit kinderopvang). Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de met het gezag belaste vader, in dit geval naast de moeder, in gelijke mate recht heeft op informatie over het wel en wee van zijn minderjarige kinderen op de kinderopvang. Dit recht staat los van de vraag wie bij de overeenkomst strekkende tot kinderopvang als contractant dient te worden aangemerkt.
De vader heeft aangevoerd dat de informatie waar hij om heeft gevraagd onder meer betreft foto’s van zijn kinderen en de verhalen en bijzonderheden vanuit het kinderdagverblijf. Er is niet gesteld of gebleken dat het belang van de kinderen zich op enige wijze tegen verstrekking van de informatie verzet. De ondernemer had deze informatie dan ook zo volledig mogelijk (in casu door het verstrekken van toegang tot de portal) en uit eigen beweging aan de vader dienen te verstrekken en zeker nadat de vader hierom (meerdere keren) had gevraagd. Het standpunt van de ondernemer dat de moeder het ouderportaal beheert en zij dit niet met de vader hoeft te delen, is apert onjuist en kan daarom geen standhouden. Het verbaast de commissie dat de ondernemer als professional zich hier niet beter en indringender heeft laten voorlichten door bijvoorbeeld deskundigen op dit onderwerp. Het slechts noemen dat navraag is gedaan bij een serviceprovider en bij de belangenvereniging van ouders in de kinderopvang (BOinK) is hiervoor onvoldoende. Nog daargelaten dat BOinK zelf in haar brochure “Contracten en algemene voorwaarden (december 2019)” in hoofdstuk 8 beschrijft dat na een scheiding de ondernemer een informatieplicht heeft naar beide ouders. De commissie begrijpt ook niet waarom de ondernemer een serviceprovider heeft benaderd over de vraag of een gescheiden vader geïnformeerd mag worden vanuit de ondernemer. Het antwoord op die vraag is nu juist gelegen op een ander rechtsgebied dan waar een serviceprovider in de regel kennis over heeft. Eveneens is het argument van de ondernemer dat informatie/gegevens van de moeder, waar de vader geen recht op heeft, in de portal te lezen zijn, geen zelfstandige reden hem geen toegang te verlenen. Het is immers aan de ondernemer zelf om deze portal zo in te richten dat slechts gegevens over het kind worden beschreven. Andere, persoonlijke informatie over ouders zouden bijvoorbeeld kunnen geplaatst worden op een ander deel van de portal, zodat die gegevens over de moeder desgewenst niet zichtbaar zijn. De ondernemer heeft hiervoor uitdrukkelijk niet gekozen en heeft geen uitleg (willen) geven waarom hiervoor niet is gekozen.
Communicatie en gedrag ondernemer richting de vader
In de klacht van de vader worden meerdere uitingen van de ondernemer richting de vader benoemd die door de commissie als onprofessioneel en partijdig worden aangemerkt.
De ondernemer geeft in zijn schriftelijk verweer aan geen partij te willen zijn in de echtscheiding, maar uit de stukken komt juist het beeld naar voren dat de ondernemer zeer partijdig handelt in deze kwestie.
Dit is niet wat van een professionele organisatie verwacht mag worden. Zo is de uitdrukkelijke weigering van de ondernemer om de vader te laten bijstaan door een maatschappelijk werker tijdens een gesprek, waarin de zorgen over de kinderen die bij de ondernemer leven zullen worden besproken, niet te begrijpen. Evenmin is de opstelling van de ondernemer begrijpelijk waarom de kwestie, nadat de afspraak op +11 november 2021 om – voor de commissie – zeer begrijpelijke reden door de vader is geannuleerd, althans is verzocht om de afspraak te vervroegen of naar een andere datum te verplaatsen, zou worden overgedragen aan derden. Dit omdat volgens de ondernemer, na deze afzegging om begrijpelijke redenen, er alles aan zou zijn gedaan om de vader aan tafel te krijgen voor een gesprek. De commissie komt tot de conclusie dat er in het geheel geen sprake van is dat de vader een gesprek afhoudt of hier niet voor open staat. Hij heeft immers duidelijk kenbaar gemaakt wel graag een gesprek te willen. In tegenstelling tot hetgeen de ondernemer stelt wordt juist door de ondernemer het maken van een afspraak bemoeilijkt, in eerste instantie door ten onrechte te weigeren dat de vader iemand meeneemt naar het gesprek en vervolgens door de afspraak op 11 november 2021 niet te willen vervroegen of kort na 11 november in te plannen. Door ook niet verder duidelijk te maken wat wordt bedoeld met ‘het wordt overgedragen aan derden’ is deze opmerking op dat moment niet te plaatsen en zeer ongepast.
De ondernemer heeft ook niet eerder aan de vader kenbaar gemaakt derden te willen inschakelen of melding te willen doen over de situatie. De ondernemer en de vader waren slechts doende een afspraak in te plannen voor een oudergesprek. De toon en inhoud van de mail van 16 december 2021 van de ondernemer als reactie op de mail van de vader van 12 december 2021 zijn eveneens zeer onprofessioneel en ronduit denigrerend richting de vader, waarbij de ondernemer meent de vader te moeten adviseren om te stoppen met het met de handen corrigeren van de kinderen en te starten met communiceren met de kinderen. Dit is een aantijging jegens de vader die de ondernemer als professionele organisatie zeker niet mag maken. Bij vermoedens van kindermishandeling dient een organisatie als die van de ondernemer daarin zeker stappen te nemen door het doen van een melding bij de juiste instantie.
Ook wordt in deze mail aangegeven dat een tweede melding is gedaan. Waar die melding is gedaan en wat de melding inhoudt wordt wederom niet duidelijk gemaakt. Wonderlijk genoeg wordt in het schriftelijk verweer van de ondernemer gesteld dat op geen enkele wijze sprake is van verdenking van kindermishandeling. De ondernemer heeft kennelijk wel tot tweemaal toe melding gedaan, maar spreekt nu tegen dat er sprake zou zijn van het vermoeden van kindermishandeling. De commissie kan deze gang van zaken niet plaatsen en acht het zeer ongepast dat op deze wijze over zoiets ingrijpends als een melding met betrekking tot kindermishandeling wordt omgegaan door de ondernemer. Een ondernemer dient niet alleen transparant te zijn over dergelijke gevoelige aangelegenheden maar ook het principe van hoor en wederhoor toe te passen voordat dit soort meldingen worden gedaan.
Tot slot wijst de commissie nog op de opmerking van de ondernemer in het verweerschrift, waarin de ondernemer aangeeft verbaasd te zijn dat de vader enkel de documenten heeft toegevoegd die voor hem wellicht positief van invloed kunnen zijn. Om tot een eerlijk beeld te kunnen komen, verzoekt de ondernemer de vader dan ook alle stukken toe te voegen zodat de klacht op die wijze al dan niet gegrond kan worden verklaard.
De commissie merkt hierbij op dat het uiteraard aan de ondernemer is om die stukken aan de commissie voor te leggen die de ondernemer van belang acht voor de behandeling van de klacht, gelijk zoals de vader dat heeft gedaan met documenten die door hem van belang worden geacht. Door niet zelf de relevante stukken aan te leveren en niet ter zitting te verschijnen om een nadere toelichting te geven en vragen van de commissie te beantwoorden, heeft de commissie besloten op grond van de stukken en de informatie die in haar bezit is.
Gelet op bovenstaande overwegingen is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
• verklaart de klacht gegrond;
• bepaalt dat de ondernemer aan de vader dezelfde informatie over de kinderen dient te verstrekken als de informatie die aan de moeder wordt verstrekt;
• bepaalt dat de ondernemer binnen veertien dagen na verzending van deze uitspraak een bedrag van € 25,– aan de vader vergoedt ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. T. Blom, mevrouw mr. E.E. Aberson, leden, in aanwezigheid van mevrouw
mr. M. Gardenier, secretaris, op 29 augustus 2022.