
Commissie: Installerende bedrijven
Categorie: Orderbevestiging
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
INS02-0031
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 14 april 2000 tussen partijen totstandgekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het vervangen van loden drinkwaterleidingen in de kruipruimte tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 719,81 (ƒ 1.586,25) inclusief BTW. De overeenkomst is uitgevoerd in midden mei 2000. De consument heeft in oktober 2001 de klacht voorgelegd aan de ondernemer. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. De ondernemer heeft mij bij het aangaan van de overeenkomst er van verzekerd dat na afloop van deze loodsanering alsnog de subsidie kon worden aangevraagd. In de periode april – juni 2001 werd duidelijk dat VROM de aangevraagde (en eerst voorlopig toegekende) subsidie weigerde toe te kennen. Dit met name omdat de subsidie voorafgaand aan de werkzaamheden had moeten worden aangevraagd. De ondernemer heeft dus verkeerd geadviseerd. Als ik geweten had dat geen subsidie zou worden verstrekt, had ik deze overeenkomst niet gesloten. Overleg met de ondernemer heeft niet tot een oplossing geleid. Uit de brief van de consument aan de ondernemer van 14 april 2000 blijkt dat is bevestigd dat is afgesproken dat achteraf – op advies van de ondernemer – de subsidie wordt aangevraagd. Dit is mij tweemaal mondeling verzekerd. De ondernemer wilde snel beginnen met de klus omdat hij meteen daarvoor tijd had. Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. De formulieren voor de aanvraag van deze subsidie had ik van tevoren aangevraagd en al ontvangen midden februari 2000, te weten op het moment dat ik bij de ondernemer om een offerte vroeg. Ook had ik al gezien dat de subsidie (voorlopig) moest worden toegekend voordat met de werkzaamheden was begonnen. Ik heb die formulieren eerst ingevuld en verzonden (op 30 mei 2000) nadat de opdracht aan de ondernemer was verstrekt (bij brief van 14 april 2000) en de werkzaamheden in begin mei 2000 waren afgerond. De factuur van de ondernemer dateert van 11 mei 2000. De ondernemer zei dat dat zo kon en was op de hoogte van deze door mij te volgen aanpak. Dat volgt ook uit mijn brief aan de ondernemer van 24 mei 2000, waarin ik bevestig dat de ondernemer mij had voorgesteld om de subsidieaanvraag na afloop van de werkzaamheden in te dienen. De werkzaamheden waren toen al verricht en de factuur was reeds ontvangen. Juist is dat de subsidie vervolgens op 15 december 2001 voorlopig is toegekend op basis van de door mij ingevulde aanvraag. Bij het vervolgformulier benodigd voor de vaststelling van de subsidie heb ik overeenkomstig de waarheid en op basis van een daartoe op dat (andere) formulier verwoorde vraag de datum vermeld waarop de werkzaamheden waren uitgevoerd. Dat formulier is door mij op 28 maart 2001 naar VROM verzonden. Op basis daarvan is uiteindelijk op 27 maart 2001 negatief beslist op de subsidieaanvraag. Noch bezwaar noch beroep heeft daar in bestuursrechtelijke zin verandering in kunnen brengen. Ook heeft VROM geen coulance willen betrachten. Mijn klacht ziet er op dat de ondernemer zich als deskundige heeft voorgedaan, en mij fout heeft geadviseerd. De consument verlangt restitutie van de betaling ad € 719,81 (ƒ 1.586,25). Standpunt van de ondernemer Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt. De subsidieregeling is een zaak tussen alleen de consument en VROM. De ondernemer kan en mag daar geen invloed op uitoefenen. De ondernemer heeft niet eerder ervaren dat geen subsidie is uitgekeerd. De ondernemer heeft in oktober 2001 nogmaals aanvraagformulieren naar de consument gestuurd om de subsidie te redden, maar dat heeft niet mogen baten. De consument heeft destijds en kennelijk ten behoeve van de subsidieaanvrage een eindafrekening gevraagd in verband met de subsidieaanvraag. Dit voordat het werk was uitgevoerd. Aangezien dit niet in overeenstemming is met onze werkprocedures, is geweigerd om van tevoren een factuur te verstrekken. In de loop van het telefonische gesprek dat daarop volgde, is aan de consument meegedeeld dat wij tot dusver geen problemen hadden ervaren met klanten die een subsidieaanvraag voor loodvervanging hebben gedaan nadat het installatiewerk afgerond was. Dit was geen advies, maar slechts een ervaring die aan de consument is meegedeeld. Niet meer dan dit is aan de consument is meegedeeld. De consument is dus niet geadviseerd de subsidie eerst aan te vragen nadat het werk was voltooid. De ondernemer wijst elke aansprakelijkheid af voor de gang van zaken. Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. De subsidieaanvrage wordt altijd aan de consument overgelaten. De ondernemer kende overigens voor deze zaak de inhoud van de benodigde aanvraagformulieren ook niet. Voor de verkrijging van een voorlopige toekenning is het opsturen van een offerte voldoende. De consument had zich goed voorbereid op het verkrijgen van subsidie en wist daar alles van af. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. Door de ondernemer is de door de consument gestelde chronologische gang van zaken niet weersproken, zodat ook de commissie van die aldus weergegeven gang van zaken zal uitgaan. De subsidie voor deze loodvervanging is geweigerd door het ministerie van VROM om reden dat de aanvraag is ingediend op een moment dat de sanering reeds had plaatsgevonden, waarmee in strijd is gehandeld met (wettelijke) bepalingen betreffende het tijdstip waarop de sanering mag plaatsvinden. Bestudering van de schriftelijk vastgelegde overeenkomst van partijen leert dat de ondernemer zich jegens de consument niet heeft verplicht tot het doen van inspanningen ter verkrijgen van de hier relevante subsidie. Op basis van de afspraken is de ondernemer alleen gehouden tot het daar waar nodig op onderdelen invullen van de formulieren die nodig zijn voor de verkrijging door de consument van de subsidie, een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting. Evenmin blijkt uit de schriftelijke vastgelegde overeenkomst dat de ondernemer zich contractueel jegens de consument hard heeft gemaakt voor de verkrijging van de subsidie. Ook is het verkrijgen van subsidie niet als ontbindende of opschortende voorwaarde vastgelegd in de overeenkomst. De stelling van de consument inhoudende dat de ondernemer mondeling heeft verzekerd (lees: gegarandeerd) dat de consument achteraf de subsidie kon aanvragen, is door de ondernemer gemotiveerd betwist. Van een dergelijke garantie kan naar het oordeel van de commissie eerst sprake zijn als de ondernemer zich jegens de consument heeft hard gemaakt voor het geval geen subsidie wordt verkregen; dat misgelopen bedrag zou dan alsnog moeten worden voldaan door de ondernemer. De commissie heeft voor die aldus te begrijpen stelling echter geen steun kunnen vinden in het dossier. Het is hier het woord van de consument tegen het woord van de ondernemer, terwijl niet aannemelijk is geworden dat de consument van elders nog steunbewijs kan verkrijgen. Er is dan ook geen noodzaak om de consument alsnog in de gelegenheid te stellen om bewijs van die stelling bij te brengen. Thans moet de conclusie zijn dat deze stelling niet is komen vast te staan en dat daar dus geen consequenties aan kunnen worden verbonden. Zo redenerend, resteert dan nog (bij een welwillende lezing) de stelling van de consument dat de ondernemer in het kader van de overeenkomst diens verplichting heeft verzaakt om de consument te wijzen op de risico’s die kleven aan het aanvragen van subsidie na de uitvoering van deze werkzaamheden. De commissie stelt hier allereerst vast het hier dan niet een informatieverplicht betreft die voortspruit uit het bepaalde in artikel 5 van de Algemene Voorwaarden Consumentenwerk van [de branche]. De daar verwoorde informatieplicht van de ondernemer ziet immers alleen op de technische uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden. De commissie is voorts van oordeel dat die informatieplicht evenmin volgt uit de Wet en/of de redelijkheid en billijkheid die contractanten ten opzichte van elkaar hebben te betrachten. Dit volgt reeds uit het hiervoor overwogene waaruit volgt dat het verkrijgen van de subsidie in casu voor rekening en risico van de consument is gebleven, die zelf de subsidie adequaat en in overstemming met de waarheid dient aan te vragen. Er zijn geen omstandigheden komen vast te staan die maken dat dat redelijkheidsoordeel hier moet leiden tot een tegenovergesteld resultaat. Met name is niet komen vast te staan dat de ondernemer de consument op het verkeerde been heeft gezet c.q. heeft willen stellen. De verantwoordelijkheid van de consument voor het welslagen van de subsidieaanvrage is blijven bestaan en de ondernemer heeft daar met haar beperkte en niet adviserend bedoelde uitlatingen geen verandering in gebracht. Voor het geval de consument aan diens vordering tevens ten grondslag heeft willen leggen dat uit de feiten (tevens) volgt dat de ondernemer jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, moet het oordeel zijn dat de consument in zoverre niet in diens klacht kan worden ontvangen. Deze geschillenbeslechting beperkt zich blijken het bepaalde in artikel 19 van voormelde algemene voorwaarden tot het beslechten van geschillen “(…) over de totstandkoming of uitvoering van deze overeenkomst (…)”. Daar valt een dergelijk geschil dus niet onder. Voor zover de consument tevens dwaling als grondslag heeft willen aanvoeren voor toekenning van schadevergoeding, stuit dat beroep eveneens af op het hiervoor overwogene. Het beroep op dwaling is “oud-rechtelijk gezegd” niet-verschoonbaar omdat het de consument mag worden aangerekend dat de onvoorziene omstandigheid van het niet verkrijgen van de subsidie, is ingetreden. De slotsom luidt dat het doen van deze subsidieaanvrage nadat de loodvervanging was uitgevoerd voor rekening en risico van de consument moet blijven. De klacht is dan ook ongegrond en er is geen reden om de ondernemer te verplichten tot het betalen van klachtengeld aan de consument en van behandelingskosten aan het secretariaat van de commissie. Er dient op basis van het hiervoor overwogene als volgt te worden beslist. Beslissing Verklaart de consument niet-ontvankelijk voor zover diens klacht is gebaseerd op gesteld onrechtmatig handelen van de ondernemer, en voor het overige: Wijst het door de consument verlangde af. Aldus beslist door de Geschillencommissie Installerende Bedrijven op 28 juni 2002.