nakoming financiele afspraken

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Opdracht    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 119248

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft – kort samengevat –de vraag of de advocaat op goede gronden aanspraak heeft gemaakt op betaling van een restant bedrag van € 731,02 (inclusief btw).

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken.
De klacht van de cliënt richt zich tegen de wijze waarop de advocaat haar heeft bijgestaan. De advocaat heeft kosten gemaakt en gefactureerd, voor een schikkingsvoorstel dat totaal niet redelijk bleek te zijn en geen kans van slagen had. Als de cliënt dit van tevoren had geweten, had ze daar niet mee ingestemd. Verder is de cliënt vanaf het begin voorgehouden dat de advocaatkosten door de werkgever zouden worden vergoed, zonder dat haar is verteld dat dit juist niet gebruikelijk is bij een gang naar de kantonrechter. De advocaat heeft in totaal voor bijna € 10.000,– aan kosten bij de cliënt in rekening gebracht, terwijl zij beschikt over een beperkt inkomen en bovendien geconfronteerd werd met een onverwacht en emotioneel ontslag. In plaats van te worden geholpen, is cliënte opgezadeld met hoge advocaatkosten, waardoor de prioriteit van het krijgen van een financiële compensatie voor het onterechte ontslag noodgedwongen werd verschoven naar het vergoed krijgen van gemaakte advocaat kosten. Doordat de advocaat de kosten enorm heeft laten oplopen, heeft de advocaat het voor de cliënt in financiële zin onmogelijk gemaakt om de zaak nog door de kantonrechter te laten beoordelen. Vervolgens is er door de advocaat in de schikkingsonderhandelingen tussen de cliënt en haar werkgever een bedrag van € 7.500,– voorgesteld als tegemoetkoming in de gemaakte advocaatkosten, waarvan desgevraagd op 28 mei 2018 nog is aangegeven dat dit voldoende zou zijn voor de vergoeding van de volledige kosten, terwijl daarna toch nog een bedrag van € 731,02 (inclusief btw) aan aanvullende advocaatkosten bij de cliënt in rekening is gebracht en is verrekend met de ontvangen ontslagvergoeding.
De cliënt wenst terugbetaling van voornoemd bedrag.

Standpunt van de advocaat

Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken.

De advocaat heeft aangevoerd dat de klacht en het verzoek om betaling van het door de cliënt gevorderde bedrag dient te worden afgewezen.

Op 8 januari 2018 heeft de advocaat een intakegesprek gehad met de cliënt, waarbij partijen hebben gesproken over de kosten van rechtsbijstand. Afgesproken is dat de advocaat zijn werkzaamheden zou gaan verrichten op basis van een uurtarief. Deze afspraken zijn ook schriftelijk vastgelegd. Met de cliënt is ook besproken dat de advocaat zou trachten zoveel mogelijk van de kosten van rechtsbijstand uit te onderhandelen, dat wil zeggen dat de werkgever deze kosten zal vergoeden, hetgeen gebruikelijk is als partijen met onderhandelingen eruit komen. Dit is echter niet gebruikelijk als partijen de gang naar de rechter maken. In dat geval dient de cliënt de kosten van rechtsbijstand zelf te voldoen, tenzij een rechtsbijstandsverzekeraar bereid is om deze kosten (gedeeltelijk) te vergoeden.

De advocaat voert aan dat de totale kosten van rechtsbijstand in het dossier van de cliënt uiteindelijk neerkwamen op het bedrag van € 8.104,15 exclusief btw (€ 9.806,02 inclusief btw). Uit de overgelegde facturen en urenspecificaties blijkt dat de advocaat de factuur van 24 mei 2018 heeft gematigd met een bedrag van € 750,– exclusief btw. Daarnaast blijkt dat ook de laatste factuur met een bedrag van € 800,– exclusief btw door de advocaat is gematigd. De advocaat heeft dus niet alleen redelijk gedeclareerd maar bovendien ook een bedrag van € 1.550,– exclusief btw niet in rekening gebracht bij de cliënt, zodat – mede gelet op de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand door de werkgever van de cliënt – haar investering beperkt is gebleven tot het bedrag van € 604,15 exclusief btw (€ 731,02 inclusief btw).

De advocaat tekent daar nog bij aan dat hij dus nimmer een vaste prijsafspraak is overeengekomen met de cliënt. Het is weliswaar juist dat zij gevraagd heeft of de uit te onderhandelen kosten van rechtsbijstand van € 7.500,– voldoende zouden zijn om de volledige kosten te dekken, maar in dat verband heeft de advocaat altijd uitdrukkelijk te kennen geven daarvoor zijn best te zullen doen, maar dit niet kon garanderen. Voor zover de cliënt zich aldus beroept op het feit dat er sprake is van een prijsafspraak, wordt zulks betwist.

Kort gezegd is de advocaat dan ook van mening dat hij in dit dossier zeer redelijk heeft gedeclareerd, zeker in verhouding met het behaalde resultaat. Daarnaast heeft hij voldoende coulance betracht door een tweetal declaraties te matigen met een bedrag van in totaal € 1.550,– exclusief btw.

Ten overvloede wordt door de advocaat nog opgemerkt dat de zaak met een goed resultaat en dus naar tevredenheid is afgewikkeld en dat door of namens de cliënt kenbaar is gemaakt dat de (uiteindelijk) getroffen schikking een goede uitkomst in de zaak is.

Beoordeling

De commissie overweegt naar aanleiding van het over en weer gestelde het volgende.

De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat.
Ter zitting is gebleken dat het geschil tussen partijen met name betrekking heeft op de declaratie van 5 juli 2018 van € 1.210,– (inclusief btw), ter zake van kosten van rechtsbijstand en waarvan uiteindelijk een (resterend) bedrag van € 731,02 (inclusief btw) door de advocaat is verrekend met de van (haar) voormalig werkgever ontvangen ontslagvergoeding.

Ter zitting heeft de cliënt nog aangevoerd dat haar werkgever bereid was om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden tot maximaal een bedrag van € 9.075,– (inclusief btw). Op 28 mei 2018 heeft er een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van de advocaat en tijdens dat gesprek heeft de cliënt gevraagd of de door haar werkgever aangeboden vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand wel voldoende was om alle gemaakte (en eventueel nog te maken) kosten te dekken. Immers op dat moment waren die kosten reeds tot een bedrag van € 7.104,15 exclusief btw (€ 8.596,02 inclusief btw) gemaakt . Hierop heeft de advocaat haar medegedeeld dat dit het geval was. Tijdens dit gesprek is op geen enkel moment ter sprake gebracht dat er mogelijk nog een extra declaratie aan de cliënt zou worden toegezonden met betrekking tot kosten die niet door de werkgever zouden worden vergoed.

Op 31 mei 2018 heeft de advocaat aan (de dochter van) de cliënt laten weten dat de zaak rond was, waarop de dochter namens de cliënt aan de advocaat heeft bericht ervan uit te gaan dat alle kosten van rechtsbijstand zouden zijn gedekt. In reactie daarop heeft de advocaat bij email van 4 juni 2018 aan de cliënt meegedeeld dat de er – gerekend vanaf 24 mei 2018 – iets meer dan drie uur was bijgekomen en dat hij niet de verwachting had dat daar nog veel tijd bij zou komen. Eerst bij email van 13 juni 2018 heeft de advocaat een voorbehoud gemaakt en aan (de dochter van) de cliënt meegedeeld weliswaar de verwachting te hebben dat de afwikkeling van de zaak binnen het budget (van € 395,85 exclusief btw) zou blijven, maar dat hij zulks niet kon garanderen. In reactie hierop heeft (de dochter van) de cliënt diezelfde dag nog aan de advocaat meegedeeld dat zij in geval van eventuele problemen bij de afwikkeling van de zaak, ter voorkoming van extra kosten, de belangenbehartiging van haar moeder in eerste instantie zelf op zich zou nemen. Hierop heeft de advocaat gereageerd met “prima”. Gelet op de wijze waarop partijen met elkaar gecommuniceerd hebben over de kosten van rechtsbijstand, had de cliënt dan ook niet verwacht of hoeven te verwachten dat zij alsnog geconfronteerd zou worden met een resterende rekening van € 731,02 (inclusief btw), temeer niet omdat de gedeclareerde werkzaamheden reeds op dat moment al voorzienbaar waren.

Tot slot heeft de cliënt ter zitting nog aangevoerd dat de declaratie van 5 juli 2018 onjuist is nu de advocaat het gesprek van 28 mei 2018, waarin cliënt nota bene te kennen heeft gegeven geen extra kosten te willen maken, dubbel in rekening heeft gebracht. Het betreft een bedrag van € 300,– exclusief btw (€ 363,– inclusief btw).

De commissie stelt vast, hetgeen de cliënt ook tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd heeft aangegeven, dat het door de advocaat in deze bereikte resultaat geen onderwerp van geschil is, maar in de kern betrekking heeft op de al dan niet juiste nakoming van financiële afspraken.

De commissie stelt voor op dat de advocaat op grond van de voor hem geldende gedragsregels gehouden is om in de financiële aangelegenheden nauwgezet en zorgvuldig te handelen. Artikel 17 van de Gedragsregels Advocatuur luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

1. Bij het vaststellen van zijn declaratie behoort de advocaat een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk honorarium in rekening te brengen.
2. De advocaat draagt er zorg voor dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke afspraken zijn gemaakt over zijn honorarium, de doorbelasting van kosten, en de wijze van declareren.
3. Zodra de advocaat voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan de aanvankelijk aan de cliënt opgegeven schatting stelt hij zijn cliënt daarvan op de hoogte.
Uit hetgeen partijen in deze over en naar voren hebben gebracht en hebben ingebracht, stelt de commissie als niet dan wel onvoldoende weersproken vast dat de cliënt de advocaat expliciet heeft gevraagd of de kosten van de advocaat binnen het budget zou blijven van hetgeen de werkgever zou willen vergoeden en de advocaat in zijn antwoord bij mail van 4 juni 2018 minst genomen het vertrouwen heeft gewekt dat dit het geval zou zijn. Eerst bij email van 13 juni 2018 heeft de advocaat een voorbehoud gemaakt en aan (de dochter van) de cliënt meegedeeld weliswaar de verwachting te hebben dat de afwikkeling van de zaak binnen het budget (van € 395,85 exclusief btw) zou blijven, maar dat hij zulks niet kon garanderen. Zonder enige waarschuwing heeft de advocaat vervolgens een declaratie aan de cliënt doen toekomen van € 731,02 (inclusief btw) en dit bedrag verrekend met de ten behoeve van de cliënt ontvangen ontslagvergoeding.

Naar het oordeel van de commissie heeft de advocaat ten aanzien van de financiële aangelegenheden dan ook niet zorgvuldig en nauwgezet gehandeld. Daar komt nog bij dat tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat de advocaat het gesprek van 28 mei 2018, per abuis, dubbel heeft gedeclareerd.

De commissie is dan ook van oordeel dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

De klacht van de cliënt is derhalve gegrond. De commissie zal daarbij bepalen dat de advocaat aan cliënt een bedrag van € 731,02 dient terug te betalen.

Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.

Nu de klacht van de cliënt gegrond wordt verklaard zal de commissie de advocaat veroordelen tot vergoeding van het klachtengeld, derhalve een bedrag van € 77,50. Bovendien dient de advocaat – overeenkomstig het reglement van de commissie – een bijdrage in de behandelingskosten aan de commissie te voldoen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:

oordeelt de klacht gegrond en bepaalt dat de advocaat een bedrag van € 731,02 aan de cliënt dient terug te betalen;

bepaalt dat de advocaat het klachtengeld ad € 77,50 aan cliënt dient te voldoen;

bepaalt dat de advocaat aan de commissie een bijdrage in de behandelingskosten van het geschil is verschuldigd.

Aldus beslist op 26 oktober 2018 door de Geschillencommissie Advocatuur.