Navordering van niet eerder in rekening gebracht verbruik; de consument mocht er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat de gecorrigeerde facturen definitief waren; rechtsverwerking.

  • Home >>
  • Energie >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Energie    Categorie: Omvang levering    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 116089

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de navordering van niet eerder in rekening gebracht verbruik tot een bedrag van
€ 26.275,26.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

De consument maakt bezwaar tegen de naheffing van niet eerder in rekening gebracht gas en elektriciteitsverbruik over de periode van 21 juni 2014 tot 4 juli 2017 in de correctiefactuur van 10 juli 2017 tot een bedrag € 26.275,26. De in eerste instantie opgelegde navordering van € 112.199,19 over de gehele verbruiksperiode is op grond van de verjaringstermijn weliswaar teruggebracht tot genoemde periode en bedrag, doch de consument vindt dat ook die beperkte naheffing onrechtmatig is.

Hij voert daartoe -zakelijk weergegeven- het navolgende aan.

De kwestie heeft betrekking op de levering van gas en elektriciteit voor het grotere huis dat consument in 1999 heeft gekocht. Hij heeft in dat huis een unieke, innovatieve verwarmingsinstallatie aangebracht, waarmee, naar zeggen van de leverancier, een fors energiebesparend gesloten systeem zou ontstaan.
Feitelijk is de hele verbruiksperiode slechts 10% van het verbruik in rekening gebracht. Consequent heeft de ondernemer daarbij meterstanden gehanteerd met 1 cijfer minder dan de werkelijke stand.
Dit ondanks het feit dat de consument de ondernemer meerdere keren heeft gewezen op de discrepantie en ook steeds de werkelijke standen heeft doorgegeven en deze tussentijds ook zijn opgemeten.

Zo is er in 2004 een monteur van de ondernemer langs geweest. Dit in verband met onduidelijkheid over de zwaarte van de aansluiting. Op de nota van dat jaar was namelijk een zware aansluiting vermeld, terwijl de consument die niet heeft. Deze monteur heeft toen ook de meterstanden gecontroleerd en aangegeven dat deze niet klopte met de standen die in het systeem en de jaarnota stonden. Zo stond daar een stand van 5313 terwijl de teller op 55516 stond. De consument heeft hem toen gemeld dat hij via internet wel degelijk de goede standen doorgeeft, maar dat de ondernemer die door 10 deelt en die stand op de nota vermeld. De consument heeft dit bij brief van 11 augustus 2004, welke hij ter zitting heeft overgelegd, aan de ondernemer gemeld.
De ondernemer heeft daarop gereageerd bij brief van 20 augustus 2004 en aangegeven dat er naar aanleiding van de bevindingen van de monteur een correctienota is opgesteld en de consument is bedankt voor zijn meedenken. In die correctienota werden de eerdere, te lage standen, echter volledig bevestigd. De consument heeft vervolgens 17 jaar lang de juiste standen doorgegeven en er hebben in 2008 en 2011 nog meteropnames plaatsgevonden door medewerkers van de ondernemer, doch de ondernemer heeft desondanks volhard in het hanteren van standen die slechts 10% van de werkelijke standen bedroegen.
De consument vindt dat hij de ondernemer meer dan voldoende heeft gewezen op de door de ondernemer gemaakte fouten. Pas na 17 jaar is de ondernemer gaan corrigeren.
De consument vindt dat het beroep van de ondernemer op de Algemene Voorwaarden in strijd met de redelijkheid is. Na de herbevestiging op 20 augustus 2004 en de jaarlijkse correcte doorgave van de meterstanden en de meteropnames door medewerkers van de ondernemer, mocht de consument erop vertrouwen dat de meterstanden en de daarop gebaseerde nota’s juist waren.
De consument vindt verder dat de ondernemer op grond van artikel 6:140, lid 3, Burgerlijk Wetboek (BW) geen vordering meer heeft, nu de jaarnota’s als tussen partijen vastgesteld gelden. Tenslotte beroept de consument zich op de eigen schuld van de ondernemer op grond van artikel 6:101 BW

Ter zitting heeft de consument nog aangegeven dat achteraf is gebleken dat de energiezuinige verwarmingsinstallatie niet goed blijkt te hebben gefunctioneerd. De consument vindt echter dat het feit dat er door hem niet eerder onderzoek is gedaan naar de installatie geheel aan de ondernemer is te wijten nu hij verwijtbaar 17 jaar lang het veel te lage verbruik in rekening heeft gebracht.

Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

Het is juist dat gedurende de verbruiksperiode vanaf 1999 slechts een fractie van het werkelijke verbruik in rekening is gebracht. De ondernemer heeft dit gecorrigeerd. De navordering is beperkt tot de periode die valt binnen de verjaringstermijn, waardoor in de factuur van 10 juli 2017 slechts het te weinig in rekening gebrachte verbruik over de periode van 21 juni 2014 tot 4 juli 2017 in rekening is gebracht met een bedrag van € 26.275,26.
Ter onderbouwing van het correct toepassen van de verjaringstermijn wijst de ondernemer erop dat het verbruik over de periode 21 juni 2014 tot en met 20 juni 2015 in rekening is gebracht op de jaarnota met kenmerk 572108342 d.d. 9 juli 2015, met vervaldatum 6 augustus 2015. Deze jaarnota mocht tot 6 augustus 2017 gecorrigeerd worden, en is gecorrigeerd via de naheffing op 10 juli 2017 zodat dit binnen de 2-jaartermijn viel.

De ondernemer stelt dat hij niet had kunnen constateren dat de gefactureerde verbruiken niet juist konden zijn. De ondernemer erkent dat de consument de juiste meterstanden heeft doorgegeven, echter merkt hij ook op dat deze meterstanden niet correct zijn verwerkt. De meters zijn eigendom van de netbeheerder, de ondernemer komt niet langs om te controleren en-of meterstanden op te nemen, dit is de wettelijke taak van de netbeheerder die de standen vervolgens communiceert aan de leverancier. Ten aanzien van het bezoek van de monteur van de netbeheerder in 2004 en de in 2004 opgestelde correctienota, merkt de ondernemer op dat deze nota ziet op een aanpassing van de netbeheerderskosten in verband met de zwaarte van de elektriciteitsmeter.
Zelfs met een unieke innovatieve verwarmingsinstallatie, waarmee de ondernemer overigens niet bekend is, waren de verbruiken, zoals aanvankelijk gefactureerd, niet realistisch te noemen. Later is ook gebleken dat het hoge verbruik te wijten was aan het niet correct functioneren van de verwarmingsinstallatie. Dat kan niet aan de ondernemer worden verweten.

Het beroep op artikel 6:140 BW gaat volgens de ondernemer niet op, omdat dit artikel ziet op verrekening in het kader van een rekening courant verhouding, waar geen sprake van is. De ondernemer vindt verder dat er geen reden is om de toepasselijke Algemene Voorwaarden buiten toepassing te laten. Deze voorwaarden zijn tot stand gekomen in samenwerking met Energie Nederland en zijn niet onredelijk bezwarend. Het beroep op eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW gaat ook niet op, nu dit artikel slechts van toepassing is bij schade.

De ondernemer verzoekt de commissie vast te stellen dat de ondernemer conform de daartoe geldende regelgeving heeft gehandeld door verjaring toe te passen en zo haar vordering te beperken en hiermee zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. De ondernemer handhaaft de vordering en verzoekt de commissie om de klacht van de consument ongegrond te verklaren en te verklaren dat het op de derdenrekening van de gemachtigde van de consument overgemaakt bedrag volledig aan de ondernemer dient te worden afgedragen.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

De commissie stelt allereerst vast dat beide partijen ermee hebben ingestemd dat de commissie in dit geschil tussen partijen een bindend advies geeft, ook al bedraagt de vordering meer dan € 5.000,–.
De commissie is verder van oordeel dat het kennelijke geschil over de eindafrekening van 11 april 2018 niet in het kader van dit geschil kan worden beoordeeld. De consument kan daar desgewenst een aparte klacht over indienen.

Ten aanzien van het geschil over de in geding zijnde navordering overweegt de commissie het navolgende.

Genoegzaam staat vast dat de ondernemer gedurende 17 jaren slechts een fractie van het werkelijke verbruik in rekening heeft gebracht. Bij de betwiste factuur is alsnog het werkelijke verbruik in rekening gebracht en is de navordering met toepassing van de wettelijke bepalingen ten aanzien van verjaring beperkt tot de periode van 21 juni 2014 tot 4 juli 2017 met een nog te betalen bedrag van
€ 26.275,26.
De commissie is, gelet ook op de nader gegeven toelichting, van oordeel dat de ondernemer de verjaringstermijn van twee jaar correct heeft toegepast.

De commissie deelt ook het standpunt en de motivering van de ondernemer dat de artikelen 6:140 BW en 6:101 BW in casu toepassing missen. Evenmin kan worden gezegd dat de toepasselijke Algemene Voorwaarden, op grond waarvan de ondernemer in beginsel bevoegd is een navordering als deze op te leggen, op zich kennelijk onredelijk zijn.

De stelling van de consument dat het beroep op die Algemene Voorwaarden en de navordering niet redelijk is omdat hij er, gelet op het door hem gestelde feitencomplex, op mocht vertrouwen dat de meterstanden en de daarop gebaseerde nota’s juist waren, verdient wel nadere bespreking.

Naar het oordeel van de commissie moet dit worden geduid als een beroep op rechtsverwerking.

Wil een beroep op rechtsverwerking slagen, dan is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden vereist waardoor hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard ingeval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Een beroep op rechtsverwerking kan dus enkel in uitzonderlijke omstandigheden slagen. Alle omstandigheden van het geval dienen daarbij in acht worden genomen.
De vraag is derhalve of de consument er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat de gecorrigeerde facturen definitief waren.

Naar het oordeel van de commissie doet die situatie zich hier voor. De ondernemer heeft niet slechts 17 jaar lang “stil gezeten”. Vast staat dat de consument de ondernemer reeds bij de brief van 11 augustus 2004 expliciet heeft gewezen op de mededeling van de monteur van de netbeheerder en het feit dat de stand op de factuur van 5313 afweek van de stand op de meter van 55516, dat hij de stand correct doorgeeft, dat de ondernemer die door “10 deelt” en die stand op de nota vermeldt. Hij geeft verder aan dat het als klant een nare ervaring is om geconfronteerd te worden met een stand die “totaal niet klopt”. Verder staat vast dat de ondernemer daar in zijn reactiebrief van 20 augustus 2004 niet op is ingegaan en in de toen opgemaakte correctienota weliswaar de netbeheerderskosten heeft aangepast maar de onjuiste, te lage standen niet heeft gecorrigeerd. De consument heeft desondanks vervolgens ieder jaar de juiste meterstand doorgegeven en de juiste meterstand is ook nog tenminste twee keer opgenomen en doorgegeven door een meteropnemer. Desondanks heeft de ondernemer tot juli 2017 volhard in het hanteren van standen die slechts 10% van de werkelijke standen bedroegen.
De commissie is van oordeel dat de consument er in deze uitzonderlijke omstandigheden in beginsel in redelijkheid op mocht vertrouwen dat de tijdens de verbruiksperiode gehanteerde meterstanden en daarop gebaseerde facturen correct en definitief waren en niet meer zouden worden herroepen.
Aan de andere kant is de consument uit onderzoek inmiddels gebleken dat de innovatieve energiezuinige verwarmingsinstallatie al die jaren niet goed heeft gefunctioneerd en veel meer energie heeft verbruikt dan aangenomen. Gelet op het hoge verbruik volgens de bij consument bekende en ook doorgegeven meterstanden had het op de weg van de consument kunnen liggen de installatie eerder te laten nakijken. Aannemelijk is dat de consument dan eerder had kunnen begrijpen dat het in rekening gebrachte zeer lage verbruik niet in overeenstemming was met zijn beeld dat dit lage verbruik werd veroorzaakt door de energiezuinige verwarmingsinstallatie. De commissie is echter van oordeel dat dit, gezien de opstelling van de ondernemer door de jaren heen, niet van de consument verwacht had hoeven worden.

De commissie vindt het alle omstandigheden in aanmerking genomen redelijk en billijk dat de navordering wordt beperkt tot 50% van het bedrag van € 26.275,26, zodat de consument nog een bedrag van € 13.137,63 aan de ondernemer dient te voldoen.

Beslissing

De commissie acht de klacht deels gegrond en bepaalt dat de consument een bedrag van € 13.137,63 aan de ondernemer dient te voldoen.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelings-kosten verschuldigd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie op 14 september 2018.