Niet aanvragen van toevoeging voor cliënt komt voor eigen rekening en risico van advocaat

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Betaling / Kosten    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 16565/16728

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De advocaat heeft in opdracht van de cliënt juridische werkzaamheden verricht en hem bijgestaan in een ontslagprocedure. De advocaat klaagt dat de cliënt ondanks herhaalde verzoeken de facturen voor de werkzaamheden niet heeft betaald. De cliënt geeft aan dat de advocaat niet naar zijn financiële informatie heeft gevraagd. Doordat het onderzoek van de advocaat naar de financiële omstandigheden van de cliënt en zijn partner onvolledig is geweest en zij geen toevoegingsaanvraag heeft ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand, is de cliënt onterecht niet in aanmerking gekomen voor de door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. De commissie oordeelt dat uit de overgelegde belastingaanslagen is gebleken dat het verzamelinkomen van de cliënt onder de grens zit en dat de Raad voor Rechtsbijstand op basis van deze gegevens de cliënt een toevoeging zou hebben verleend. Doordat de advocaat ervoor heeft gekozen geen gefinancierde rechtshulp voor de cliënt aan te vragen, dient dit naar het oordeel van de commissie voor haar rekening en risico te komen. De klacht is ongegrond.

Volledige uitspraak

Ondergetekenden:

de heer mr. J. van der Groen te [plaatsnaam], mevrouw mr. M.J. de Groot te [plaatsnaam] en de heer mr. F.J. Schop te [plaatsnaam], die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.

Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
In artikel 4 Algemene Voorwaarden van [naam advocatenkantoor] (hierna: AV) is bepaald dat de Klachten- en Geschillenregeling Advocatuur van toepassing is en dat alle geschillen naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur.
De bevoegdheid van de arbiters berust op artikel 4 AV.

De advocaat heeft de cliënt bij schrijven van 21 augustus 2019 aangekondigd dat zij voornemens was rechtsmaatregelen te treffen, wegens onbetaald gelaten facturen. De advocaat heeft de cliënt daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen een maand aan te geven of hij wenst dat de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: de commissie) dan wel de civiele rechter het geschil beslecht en aangezegd dat indien de cliënt geen keuze maakt binnen die termijn er een procedure bij de Geschillencommissie aanhangig gemaakt zal worden. De cliënt heeft daarop niet gereageerd.

De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.

Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Mr. [naam werknemer] werkzaam voor de advocaat (hierna: mr. [naam werknemer]), heeft in opdracht en voor rekening van de cliënt juridische werkzaamheden verricht en hem bijgestaan in een kennelijk onredelijk ontslagprocedure.

Bij brief van 8 juni 2011 heeft de advocaat de cliënt een opdrachtbevestiging toegezonden waarin mr. [naam werknemer] heeft bevestigd dat het uurtarief € 215,- bedraagt, exclusief 5% kantoorkosten, btw en eventuele verschotten. Tevens heeft zij daarbij bevestigd dat zij declareert op basis van de werkelijk aan de zaak bestede tijd. De advocaat heeft voor de verrichte werkzaamheden van mr. [naam werknemer] zeven facturen aan de cliënt gestuurd in de periode van 7 december 2011 tot 10 september 2012.

De cliënt heeft ondanks herhaalde verzoeken van de advocaat deze facturen onbetaald gelaten, reden waarom de advocaat op grond van de algemene voorwaarden van de advocaat deze ter incasso heeft voorgelegd aan de commissie. De advocaat verzoekt de commissie de cliënt te veroordelen tot betaling van de openstaande vordering te weten € 5.960,67.

De advocaat verzoekt de cliënt te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 6:96 lid 2 B ad € 673,03.
Daarnaast verzoekt de advocaat de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vervaldatum van de facturen, zijnde 14 dagen na factuurdatum, zulks tot aan de dag der algehele voldoening van de vordering. De wettelijke rente bedraagt tot en met 21 augustus 2019 € 1.151,00.
Daarnaast verzoekt de advocaat de cliënt te veroordelen in de kosten van deze procedure en voorts de cliënt te veroordelen in de nakosten ten behoeve van de executie van de te wijzen uitspraak begroot op € 199,00.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt stelt zich op het standpunt dat indien mr. [naam werknemer] bij hem zou hebben geïnformeerd naar de aan hem en zijn partner over het jaar 2009 opgelegde belastingaanslagen, onmiddellijk duidelijk zou zijn geworden dat de cliënt in aanmerking zou kunnen komen voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. In ieder geval had op basis daarvan niet zonder meer kunnen worden geconcludeerd dat de cliënt niet aan de voorwaarden voor gefinancierde rechtsbijstand voldeed. Doordat het onderzoek van mr. [naam werknemer] naar de financiële omstandigheden van de cliënt en zijn partner onvolledig is geweest en zij heeft nagelaten om een toevoegingsaanvraag in te dienen bij de Raad voor Rechtsbijstand, is de cliënt ten onrechte niet in aanmerking gekomen voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand en heeft hij ten onrechte de werkzaamheden van mr. [naam werknemer] op uurbasis moeten betalen.

De cliënt stelt zich op het standpunt dat mr. [naam werknemer] daarom niet heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijke bekwame en redelijk handelend advocaat ten gevolge waarvan hij niet in aanmerking is gekomen voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Gelet hierop heeft de cliënt op goede gronden geweigerd de op dat moment nog openstaande facturen van eiseres te voldoen.

De cliënt heeft op grond van het voorgaande een bedrag van € 5.916,98 onverschuldigd betaald aan de advocaat. Hij verzoekt de geschillencommissie om eiseres te veroordelen over te gaan tot restitutie van dit bedrag.

De gemachtigde van de cliënt heeft ter zitting het volgende verklaard.
De advocaat heeft jarenlang niets ondernomen om de vordering te incasseren.
De cliënt woonde destijds samen met zijn huidige partner. Hij had dan ook als samenwonend moeten worden aangemerkt ten tijde van zijn verzoek om rechtsbijstand aan mr. [naam werknemer]. De partner van de cliënt had een forse schuld uit een eigen bedrijf. De cliënt had een eigen huis, maar deze woning was volledig gefinancierd met een aflossingsvrije hypotheek. Als advocaat heb je een zware onderzoeksplicht om te onderzoeken of de cliënt in aanmerking komt voor een toevoeging en de advocaat had dan ook extra moeten motiveren waarom de cliënt daarvoor niet in aanmerking kwam. Indien zij daaraan twijfelde, had mr. [naam werknemer] de toevoeging toch moeten aanvragen. De cliënt heeft aan mr. [naam werknemer] gevraagd op basis van welke financiële gegevens zij meende dat hij niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp; daar heeft hij nooit een antwoord op gekregen.

Behandeling van het geschil
De behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2020 te Den Haag.

Beide partijen zijn, als gevolg van de omstandigheden rondom het Corona-virus, via digitale weg ter zitting verschenen en hebben hun standpunt nader toegelicht. Tevens is, via digitale weg, verschenen mr. [naam kantoorgenoot], van mr. [naam werknemer].

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overwegen arbiters het volgende.

Arbiters beslissen als goede personen naar billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

De commissie overweegt het volgende.

Als uitgangspunt voor de inkomens- en vermogensgrenzen (en eigen bijdrage voor de gesubsidieerde rechtsbijstand en gesubsidieerde mediation) voor 2011 geldt dat de Raad voor Rechtsbijstand in 2011 dient uit te gaan van de fiscale gegevens uit 2009 (het peiljaar).

Volgens de Raad voor Rechtsbijstand bepalen de inkomensnormen in 2011 dat bij een fiscaal jaarinkomen voor gehuwden, samenwonenden of een eenoudergezin van € 29.301,- tot € 34.700,- de rechtszoekende een eigen bijdrage van € 757,- voor een reguliere toevoeging is verschuldigd.

Vast staat dat de cliënt zich op 8 juni 2011 tot mr. [naam werknemer] heeft gewend voor het verkrijgen van rechtsbijstand in een kennelijk onredelijk ontslagprocedure. Uit het intakeformulier van genoemde datum blijkt dat mr. [naam werknemer] onder het kopje ‘gefinancierde rechtshulp’ bij ‘Toevoeging aanvragen’ ‘nee’ heeft omcirkeld. Door mr. [naam werknemer] is vervolgens ‘nvt’ ingevuld achter ‘Netto/bruto maandsalaris’ en niets ingevuld achter ‘Eigen vermogen’ en ‘overwaarde eigen woning’.

Ter zitting heeft de gemachtigde van de cliënt verklaard dat mr. [naam werknemer] op dat moment niet heeft geïnformeerd naar de inkomsten van de cliënt uit 2009. Zij heeft destijds de cliënt meegedeeld dat indien er sprake was van een eigen woning, hij niet in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtshulp.
Verweerder heeft – hetgeen niet door eiseres is weersproken – gesteld dat hij en zijn partner als samenwonend in 2009 dienen te worden beschouwd.

Uit de overgelegde belastingaanslagen is de commissie gebleken dat het verzamelinkomen van de cliënt in 2009 € 29.259,- bedraagt en dat van zijn partner in 2009 -/- € 32.801,-. Aannemelijk is dan ook dat de Raad voor Rechtsbijstand op basis van deze gegevens het totale inkomen van de cliënt op nihil zou hebben gesteld en de cliënt een toevoeging zou hebben verleend.

Het betoog van mr. [naam kantoorgenoot] dat dan ook het inkomen (uit loondienst) van de partner van de cliënt in 2009 had moeten worden meegewogen in de beoordeling voor gefinancierde rechtsbijstand, verwerpt de commissie, nu uit de aan de partner van de cliënt definitief opgelegde belastingaanslag immers blijkt dat het totale inkomen van de partner van de cliënt is vastgesteld, derhalve ook eventueel inkomen uit loondienst.

Nu mr. [naam werknemer] er kennelijk voor heeft gekozen geen gefinancierde rechtshulp voor de cliënt aan te vragen in 2011, dient dit naar het oordeel van de commissie voor haar rekening en risico te komen.
De vorderingen van de advocaat zullen dan ook worden ontzegd.

Ten aanzien van de door de cliënt ingediende vordering in reconventie, oordeelt de commissie dat deze vordering is verjaard, nu de verjaringstermijn daarvan is overschreven en de cliënt zijn eventuele rechten dienaangaande heeft verwerkt. In de brief van 27 september 2012 van de gemachtigde van de cliënt aan mr. [naam werknemer] kan in ieder geval geen stuiting van de verjaring met betrekking tot deze reconventionele vordering worden gezien.

Nu de vorderingen van beide partijen worden ontzegd, overweegt de commissie dat de overige door de advocaat gevorderde kosten worden afgewezen en dat ieder van partijen de eigen gemaakte kosten betaalt.

Beslissing
• ontzegt de advocaat de vorderingen in conventie;
• ontzegt de cliënt de vordering in reconventie;
• bepaalt dat het bedrag dat de advocaat ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en
• bepaalt dat de advocaat en de cliënt ieder de eigen gemaakte kosten betaalt;
• wijst het meer of anders gevorderde af.