Commissie: Advocatuur
Categorie: Ontvankelijkheid
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
72392
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat ter zake van een huurvordering en de door de cliënt gevorderde schadevergoeding. Standpunt van de cliënt Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting. In de kern komt de klacht van de cliënt – kort gezegd – op het volgende neer. De cliënt heeft op 21 maart 2006 het kantoor verzocht tegen een huurder van de cliënt een incassoprocedure aanhangig te maken wegens achterstallige huur voor een pand aan de [adres], te [plaatsnaam]. [Naam advocaat A] zou de zaak behandelen. De huurder zou worden gedagvaard om te verschijnen ter zitting van de rechtbank Rotterdam van vrijdag 2 juni 2006 om 10.00 uur. De dagvaarding is echter niet bij de rechtbank aangebracht en er is daarom ook geen vonnis gewezen, waardoor de cliënt huurinkomsten heeft gederfd. Nadat de cliënt uiteindelijk was gebleken dat de zaak niet bij de rechtbank was aangebracht, heeft hij op 9 september 2012 met het kantoor contact opgenomen. Het kantoor deelde hem mee dat [naam advocaat B] met de zaak belast is geweest en dat de cliënt [naam advocaat B] telefonisch heeft meegedeeld de zaak met de huurder geregeld te hebben en dat de zaak niet meer bij de rechtbank aangebracht behoefde te worden aangezien de ontvangst van de dagvaarding bij de huurder een schrikreactie zou hebben veroorzaakt. De cliënt kan zich echter niet voorstellen dat de huurder de dagvaarding in concept zou zijn toegestuurd en dat de ontvangst daarvan tot een zodanige schrikreactie heeft geleid dat daardoor een procedure overbodig zou zijn geworden. De cliënt wilde de zaak oplossen en heeft bij brief van 5 november 2012 [naam klachtbehandelaar advocatenkantoor] verzocht contact met hem op te willen nemen, maar daar is niet op gereageerd. De cliënt ziet als oplossing van het geschil dat hem een schadevergoeding wordt toegewezen. De cliënt verzoekt de commissie op grond van het voorgaande hem in redelijkheid en billijkheid een vergoeding toe te kennen, door hem bij fax-brief van 26 januari 2013 beperkt tot € 10.000,–. Standpunt van de advocaat Voor het standpunt van het kantoor verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting. In de kern komt het verweer van het kantoor op het volgende neer. De klacht betreft de werkzaamheden die het kantoor in april 2006 ten behoeve van de cliënt heeft verricht. Met uitzondering van in 2007, toen het kantoor bij het UWV nog naar gegevens van de huurder heeft gevraagd, hebben er tussen 2006 en 2009 geen werkzaamheden plaatsgevonden. [Advocaat A] heeft de cliënt per brief van 14 mei 2009 meegedeeld over te gaan tot sluiting van het dossier. Een klacht over de werkzaamheden in 2006 is nu te laat, aangezien er sprake is van verjaring in de zin van artikel 3:310 BW en de klacht bovendien niet op de voet van artikel 6:89 BW binnen bekwame tijd naar voren is gebracht. De klacht is een gelegenheidsverweer naar aanleiding van een vordering die het kantoor op de cliënt heeft in een andere kwestie dan het geschil met de huurder. Als de klacht niet reeds zou stranden op het feit dat deze te laat is ingediend, dient deze op inhoudelijke gronden te worden afgewezen, aangezien de cliënt het niet meer nodig vond de dagvaarding aan te brengen omdat de huurder geen verhaal zou bieden. Het kantoor verzoekt de klacht van de cliënt ongegrond te verklaren en de verzochte vergoeding af te wijzen. Beoordeling van de ontvankelijkheid De commissie zal eerst beoordelen of de cliënt in zijn klacht kan worden ontvangen. De commissie overweegt ten aanzien daarvan dat de cliënt, nadat het kantoor hem bij brief van 14 mei 2009 waarvan de ontvangst niet is betwist, had meegedeeld het dossier te sluiten, reeds toen of kort daarna heeft kunnen vaststellen dat het kantoor niet heeft voldaan aan zijn verzoek bij de rechtbank een incassoprocedure tegen de huurder aanhangig te maken. De cliënt heeft immers na zijn verzoek de incassoprocedure aanhangig te maken, geen vonnis en evenmin de achterstallige huurpenningen ontvangen. Het had voor de cliënt dan ook duidelijk moeten zijn dat bij het sluiten van het dossier aan zijn gepretendeerd verzoek niet was voldaan. De cliënt heeft geen, althans geen behoorlijke verklaring gegeven voor het uitblijven van zijn beklag bij het kantoor in de periode tussen de ontvangst van de brief van 14 mei 2009 en zijn brief van 9 september 2012 waarbij hij het kantoor om opheldering heeft gevraagd. Evenmin is gesteld of is anderszins gebleken dat de cliënt op de voet van artikel 7 van het reglement binnen drie maanden na het moment waarop de cliënt de door hem gestelde nalatigheid van het kantoor heeft vastgesteld of heeft kunnen vaststellen, zich overeenkomstig de klachtenregeling als vermeld in artikel 7 van de algemene voorwaarden van het kantoor met zijn klacht tot het kantoor heeft gewend. Naar het oordeel van de commissie heeft de cliënt zijn klacht dan ook niet tijdig ingediend en kan hij niet in zijn klacht worden ontvangen. De commissie komt dan ook niet toe aan de beoordeling van de klacht van de cliënt over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat en de vordering tot betaling van een vergoeding. Nu de cliënt in zijn klacht niet ontvankelijk zal worden verklaard, is het naar het oordeel van de commissie gerechtvaardigd dat het klachtengeld voor zijn rekening komt. De cliënt heeft het klachtengeld reeds aan de commissie voldaan, zodat de commissie daarover niet meer behoeft te beslissen. Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing De commissie verklaart de cliënt niet ontvankelijk in zijn klacht. Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur op 28 juni 2013.