Niets aan te merken op dienstverlening advocaten, declaratie wel bovenmatig

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Kosten / Kwaliteit dienstverlening    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Deels gegrond   Referentiecode: 236951/474288

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De Geschillencommissie Advocatuur behandelde een geschil tussen een klager en twee advocaten over de kwaliteit van hun dienstverlening en de in rekening gebrachte kosten. In een eerder tussenadvies had de commissie de advocaten gevraagd aanvullende documenten, zoals opdrachtbevestigingen en een urenverantwoording, te overleggen. De commissie heeft besloten de zaak zonder een extra mondelinge behandeling af te doen.

De klager betwistte gemaakte kostenafspraken en vond dat de advocaten niet adequaat hadden gehandeld. Een belangrijke klacht betrof persoonsverwarring; klager dacht dat advocaat sub 1 eerder voor hem had gewerkt, wat niet klopte. Klager vond dat deze advocaat dit eerder had moeten melden. Ook was klager van mening dat advocaat sub 2 onjuiste keuzes maakte, zoals het adviseren van een kort geding.

De advocaten voerden aan dat de gemaakte afspraken duidelijk waren en dat hun keuzes binnen hun deskundigheid en verantwoordelijkheid vielen. Zij stelden dat de kort gedingprocedure en andere werkwijzen in het belang van de cliënt waren.

De commissie oordeelde dat advocaat sub 1 de persoonsverwarring adequaat had opgehelderd en dat dit geen nadelige gevolgen voor de cliënt had. Wat betreft advocaat sub 2 stelde de commissie dat een kort geding gerechtvaardigd was gezien de omstandigheden, waaronder de dringende noodzaak tot verkoop van een woning. De klager had destijds ingestemd met deze aanpak en heeft dit niet tijdig betwist.

De commissie vond de kwaliteit van de dienstverlening niet onder de maat. De dagvaarding opgesteld door advocaat sub 2 werd als adequaat beoordeeld, en er was onvoldoende bewijs dat deze advocaat over onvoldoende juridische kennis beschikte. De commissie concludeerde dat er geen schade was veroorzaakt door toedoen van de advocaten en wees de gevraagde schadevergoeding af. Andere punten ingebracht door de partijen veranderden het oordeel niet.

De commissie verklaarde de klacht over de dienstverlening ongegrond en de klacht over de kosten gegrond. Zij verplichtte de advocaten tot terugbetaling en een vergoeding van klachtengeld, met specificatie van de betalingsvoorwaarden. Hiermee werd het geschil afgesloten.

VOLLEDIGE UITSPRAAK

in het geschil tussen

[naam], wonende te [plaats]

(hierna te noemen: klager)

en

1) [advocaat sub 1],en

2) [advocaat sub 2],

([naam kantoor]: hierna te noemen: het kantoor), gevestigd te [plaats]

(hierna te noemen: de advocaten respectievelijk de advocaat sub 1 en de advocaat sub 2)

Behandeling van het geschil

De Geschillencommissie Advocatuur (verder te noemen: de commissie) heeft bij tussenadvies d.d. 17 september 2024, verzonden op 11 november 2024, de advocaten in de gelegenheid gesteld de opdrachtbevestiging, de algemene voorwaarden en de processtukken, alsmede een overzicht van de verzonden declaraties met de bijbehorende urenverantwoording, in het geding te brengen.

De commissie heeft daarbij de eindbeslissing aangehouden. De inhoud van dit tussenadvies moet als hier ingevoegd worden beschouwd.

De advocaat sub 1 heeft de gevraagde informatie op 19 november 2024 aan de commissie doen toekomen. Klager heeft op 28 november 2024 hierop gereageerd.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De commissie heeft de stukken beoordeeld en besloten om de behandeling van het geschil zonder nadere mondelinge behandeling af te doen.

Standpunt van klager

Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar voormeld tussenadvies.

Voorts heeft klager in zijn reactie van 28 november 2024 de volgens de advocaat gemaakte afspraken over de kosten en over de wijze van behandeling van de zaak betwist.

Standpunt van de advocaten

Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar voormeld tussenadvies.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Klager stelt dat hij en zijn inmiddels overleden echtgenote (hierna te noemen: de cliënten) zich tot de advocaat sub 1 hebben gewend, omdat zij meenden dat hij hen in het verleden al een keer succesvol had bijgestaan. Zij hebben dit uitdrukkelijk aan de advocaat sub 1 medegedeeld. Achteraf bleek sprake te zijn van een persoonsverwarring. Klager verwijt de advocaat sub 1 dat hij niet heeft gemeld dat hij niet degene was die eerder werkzaamheden voor de cliënten heeft verricht. De commissie is van oordeel dat de advocaat sub 1 op voldoende wijze heeft uitgelegd hoe hij op de mededeling van de cliënten heeft gereageerd. De commissie is met de advocaat sub 1 van oordeel dat hij hierin correct heeft gehandeld. Zij kan bovendien niet vaststellen dat de persoonsverwarring tot enig nadeel van de cliënten heeft geleid.

Klager beklaagt zich over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat sub 2.

In zijn reactie van 28 november 2024 uit hij zijn verbazing dat deze advocaat niet heeft gereageerd op de klacht en niet door de commissie is gehoord. Echter, de commissie acht dit niet van belang voor een goede beoordeling van het geschil. Het staat de advocaat sub 1 vrij om – mede namens de advocaat sub 2 – verweer te voeren. Daarbij neemt de commissie in aanmerking dat de advocaat sub 2 zijn werkzaamheden in dienst van het kantoor heeft verricht.

De commissie constateert dat de kern van de klacht van klager is dat de advocaat sub 2 ten onrechte een kort geding procedure heeft geadviseerd. De commissie stelt vast dat de advocaat sub 2 zijn keuze voor een kort geding in een e-mail van 12 december 2022 aan klager heeft uitgelegd. Klager heeft op deze e-mail gereageerd met de mededeling: “Dank je wel. Is duidelijk”. Hieruit leidt de commissie af dat klager heeft ingestemd met een kort geding procedure. Als hij deze toch niet had gewild, had hij daar eerder tegen moeten protesteren.

De commissie merkt voorts op dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding dient te nemen en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid en deskundigheid kan bepalen hoe de belangen van zijn cliënt(en) het beste worden gediend. In het vragenformulier heeft klager aangegeven: “Doel was een procedure overpad ten behoeve verkoop huis. Een procedure die een koper moet bewegen tot aankoop”. Dat de advocaat sub 2 in eerste instantie – mede gelet op het belang van de cliënten om de woning vanwege de ziekte van de echtgenote van klager snel te verkopen – heeft gemeend een kort geding te moeten voeren om het doel van de cliënten te bereiken, getuigt naar het oordeel van de commissie niet van een onjuiste taakopvatting.

Hetzelfde geldt overigens voor de keuze van de advocaat sub 2 om, alvorens deze procedure te starten, te proberen in onderling overleg met de wederpartij te komen tot een oplossing.

Anders dan klager stelt, komt de commissie de door de advocaat sub 2 opgestelde (kort geding) dagvaarding adequaat voor. Dat deze advocaat over onvoldoende juridische kennis beschikte, is de commissie niet gebleken; dit is door de advocaten gemotiveerd weersproken en door klager onvoldoende onderbouwd.

Gelet op het vorenstaande is de commissie van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de advocaat sub 2 (en/of de advocaat sub 1) niet heeft (hebben) gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. De klacht van klager over de kwaliteit van de dienstverlening acht de commissie daarom in al zijn onderdelen ongegrond.

Gelet daarop zal de commissie de door klager verzochte schadevergoeding afwijzen. Van schade door toedoen van de advocaten is de commissie niet gebleken

Aan de orde zijn dan de door de advocaten in rekening gebrachte kosten van in totaal ruim

€ 9.000,–.en de daartegen gemaakte bezwaren door klager.

De cliënt verwijt de advocaat dat hij geen schriftelijke kostenopgave heeft ontvangen. Sinds het arrest van het Hof van Justitie van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14) dient de commissie – ook ambtshalve – te toetsen of de ondernemer (de advocaat) de consument informatie heeft verschaft die de consument in staat stelt bij benadering de totale kosten van de diensten te ramen.

Echter, de opdracht in de onderhavige zaak is gegeven op 5 oktober 2022, derhalve vóór de datum van voormeld arrest. Nu de advocaat op laatstgenoemde datum niet op de hoogte kon zijn van de gevolgen van voormelde Europese uitspraak, zal de commissie de ambtshalve toetsing aan genoemde uitspraak van het Hof van Justitie niet uitvoeren.

Gelet op de overgelegde processtukken is het de commissie duidelijk geworden wat de daadwerkelijke verrichtingen van de advocaten voor de cliënten zijn geweest. Afgezet tegen de inspanningen van de advocaten komt het bedrag van € 9.000,– de commissie bovenmatig voor. De commissie begroot het bedrag voor deze inspanningen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid veeleer op een bedrag van (afgerond) € 6.000,–. Dit betekent dat de klacht van klager over de hoogte van de declaraties van de advocaten gegrond is. De commissie zal bepalen dat het kantoor een bedrag van € 3.000,– aan klager moet terugbetalen.

Nu de klachten van klager deels gegrond worden verklaard, ziet de commissie daarin aanleiding het kantoor te veroordelen tot vergoeding van de helft van het door klager betaalde klachtengeld van
€ 102,50, derhalve een bedrag van € 51,25.

Bovendien dient de advocaat – overeenkomstig het reglement van de commissie – een bijdrage in de behandelingskosten van de commissie te voldoen.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:

 

–       verklaart de klacht van klager over de kwaliteit van de dienstverlening in al haar onderdelen ongegrond en verklaart de klacht over de door de advocaten in rekening gebrachte kosten gegrond;

–       bepaalt dat het kantoor een bedrag van € 3.000,– aan klager moet terugbetalen. Betaling dient plaats te vinden binnen veertien dagen na verzending van dit bindend advies;

–       bepaalt dat de advocaat overeenkomstig het reglement van de commissie de helft van het klachtengeld aan klager dient te vergoeden, namelijk een bedrag van € 51,25. Betaling dient eveneens plaats te vinden binnen veertien dagen na verzending van dit bindend advies;

–       bepaalt dat de advocaat overeenkomstig het reglement van de commissie behandelingskosten aan de commissie verschuldigd. Deze behandelingskosten worden gematigd met 50%;

–       wijst af het meer of anders verzochte.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. J. van der Groen, voorzitter, mevrouw mr. M.J. de Groot en de heer H.W. Zuur, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 14 januari 2025.